IKKE IKKE EN SAMEN STIKKEN?, De 'zegeningen' van het individualisme

 

[ Avenue, juni 1991 ]

 

De eerste keer dat ik de Paasheuvel bezocht, was ik zeven jaar. Op het nippertje stuurden mijn ouders me naar een kinderkamp van de al zo goed als opgeheven AJC. Ver voor de oorlog hadden ze elkaar in diezelfde organisatie leren kennen. De Arbeiders Jeugd Centrale was de jongeren-afdeling van de SDAP, de voorloper van de PvdA.

De Paasheuvel in Vierhouten was het buitenverblijf van de Nederlandse sociaaldemocratische beweging. Ik kende het van de kiekjes in de fotoalbums thuis. Mijn vader in lange korte broek, mijn moeder in decente bloemetjesjurk, allebei met ziekenfondsbrilletje. Steevast omringd door een hele horde jongelui in precies dezelfde kledij. 'Pinksterkamp 1929' stond er in witte inkt bij geschreven, 'In het Openluchttheater' of 'Voor het Makkerhuis'.

Nu ik al die gebouwen in het echt aanschouwde, maakten ze grote indruk op me, maar dan op de manier van een stelletje Aztekenruïnes. De Zonnehal, het Rode Valkennest, het Makkerhuis, met de klaarblijkelijk bijbehorende diepe betekenissen - ik vond ze mysterieus en een beetje beangstigend. Achteraf begrijp ik waarom: vanwege het door-en-door collectieve karakter van die wereld.

'Individualisme, concurrentie en sensatie' waren in de AJC uit den boze. Als ze naar buiten trokken, marcheerden AJC'ers in rijen achter vaandels aan. Ook eten, dansen en slapen gebeurde in groepsverband. Het democratisch socialisme van voor de oorlog kenmerkte zich door een sterke collectief getinte heilsverwachting. Emanciperen deed je groepsgewijs.

Dat gold trouwens niet alleen voor de 'socialen', maar evengoed voor katholieke boertjes en gereformeerde kleine luyden. Het waren allemaal ideologieën waarbij inschikkelijkheid heel gewoon was en 'veel makke schapen in een hok' gingen. Er kon altijd nog wel iemand bij: dan schikte je een stukje op. Dat je daardoor steeds dichter op elkaar kwam te zitten was helemaal niet erg: je schikte je.

*

Af en toe komen oud-AJC'ers op de Paasheuvel bij elkaar, en soms ga ik met mijn ouders mee. Ik ken bijna niemand en de gemiddelde leeftijd ligt rond de zeventig. Maar hoe komt het dan dat ik me onder deze mensen voel als omgeven door een behaaglijke en vertrouwde jas?

Ik zie mannen in sweaters en sporthemden, weinig met een jasje, niemand met een das; veel vrouwen met hun grijze haar in een coupe nature. Niet alleen is zij mij bekend, deze onnadrukkelijke soberheid van vormen, zij heeft ook mijn warme instemming.

Er wordt koffie geschonken in het oude Makkerhuis. Boven waren twee slaapzalen, één voor jongens, één voor meisjes, met aparte opgangen. 'Nu zijn daar kamertjes,' zeggen mijn ouders.

Ik begeef me naar voren om snel koffie te halen, zodat we vóór donker nog een ommetje kunnen maken. Bij de tafel aangekomen blijf ik niet-begrijpend staan. Een grijze mevrouw is doende een dienblad vol te zetten met schoteltjes, waarna een grijze meneer daar kopjes op plaatst, terwijl anderen zorg dragen voor het inschenken. Daarna wordt het blad naar de eerste rij doorgegeven en het volgende blad aangevat.

Onverrichter zake keer ik bij mijn ouders terug. We zitten op de achterste rij en gaan zonder koffie op pad om te kijken hoe de ruïnes van het Openluchttheater er bij liggen.

*

In de standen- en zuilenmaatschappij die Nederland tot de jaren zestig vormde, werd de manier waarop mensen zich tot clusters aaneensloten wel met een lappendeken vergeleken. De diverse kringen waarbinnen een mensenleven zich afspeelde, vielen grotendeels over elkaar heen. Was je een katholieke, in Brabant wonende boer, dan stemde je KVP en paarde je veel kinderen aan weinig geld. Bovendien ging je om met andere katholieke Brabantse KVP-stemmende boeren met kinderrijke gezinnen.

Evenzo voltrok mijn jeugd zich in bijna alle opzichten binnen het rode lapje van de deken. 's Avonds plofte Het Vrije Volk in de bus. Op zaterdagavond zaten we in pyama klaar om naar De Showboat van de VARA te luisteren.

Mijn moeder deed haar inkopen bij de Coöperatie, een donker winkeltje waar een norse man in stofjas rondscharrelde tussen vaten stroop en bruine bonen. De Coöp verwierp de op kapitalistische leest geschoeide supermarktgedachte. De prijzen lagen er boven, de kwaliteit onder die van Albert Heyn en Simon de Wit, maar dat deerde niet. Ik geloof dat mijn moeder het zaakje tot de opheffing trouw is gebleven.

Vanzelfsprekend brachten wij onze vakanties door in Natuurvriendenhuizen, temidden van het groen gelegen en geëxploiteerd door een sociaaldemocratische mantelorganisatie. Zo werd het rode lapje van de deken in alle opzichten bevolkt door een zeer vertrouwde mensensoort. Zag je van zoiemand één kant, dan kon je aardig zeker zijn van een hele serie andere eigenschappen; een overeenkomst in voorkeuren en hoedanigheden op velerlei gebied.

Ik weet nog precies wanneer ik voor het eerst voelde dat er iets schortte aan deze vanzelfsprekendheid. In het Natuurvriendenhuis voldeden de andere bezoekers geheel aan het vertrouwde beeld, op één uitzondering na. Zoals alles - slapen, afwassen, plezier maken op de 'Bonte Avond' - gebeurde ook het eten gezamenlijk. Bij de aanvang van iedere maaltijd verzocht de Huttenwacht, zoals de beheerder werd genoemd, om 'Even stilte'. Het was een geheimzinnig moment, en een aanslag op alles wat me vertrouwd was. Ons Soort Mensen bad toch niet? Hoe kon dit dan?

Pas veel later snapte ik het: de 'Doorbraak'. Na de oorlog waren de socialisten tot de conclusie gekomen dat zij hun anti-kerkelijk bastion moesten verlaten. Wilde zij ooit een meerderheid bereiken, dan moest de beweging 'doorbreken' naar het katholieke en protestantse bevolkingsdeel.

Maar als jongetje voelde ik alleen een vage onrust: er waren dus mensen bij die er net zo uit zagen als wij, maar die toch ànders waren.

*

Dat was het begin; daarna is die vertrouwdheid en eenduidigheid snel afgebrokkeld. Tegenwoordig maakt iedere katholiek, iedere Brabander, iedere CDA-stemmer, iedere boer zijn eigen levensmix. In ieder van die hoedanigheden behoort hij tot verschillende groepen, die helemaal niet meer samen hoeven te vallen, en die bovendien in de loop van zijn leven kunnen veranderen. Daarom voldoet het statische, eenduidige beeld van de lappendeken niet meer.

In een metafoor van de huidige maatschappij moeten niet groepen het uitgangspunt zijn, maar individuen. Vaste patronen die houvast bieden om de mensen in onder te verdelen, zijn nauwelijks meer zichtbaar; de variatie is te groot geworden. Onze sterk geïndividualiseerde samenleving wordt wel vergeleken met een hoop 'los zand'.

Toch is ook dit beeld misleidend. Dat onze maatschappij geïndividualiseerd is, wil nog niet zeggen dat wij geïsoleerde levens leiden. Net als vroeger onderhouden wij sociale contacten en maken wij deel uit van relatiepatronen - alleen is de diversiteit en afwisseling van die contacten en patronen veel groter geworden.

Nu mensen hun bestaan kleur geven volgens een steeds bonter palet van eigen voorkeuren, vervagen de verschillen tussen de duidelijk gekleurde lapjes waarbinnen zich vroeger hun levens voltrokken. De individuele voorkeuren zijn zo overheersend geworden dat de bevolking als geheel een soort eenheidstint begint te vertonen. Wanneer je van een afstand kijkt, zie je inderdaad een amorfe massa met een onbestemde zandkleur.

Maar van dichtbij beschouwd wordt de samenleving juist steeds veelkleuriger. Tegenwoordig gaan wij in allerlei hoedanigheden en verbanden met anderen om. Wij veranderen daarbij steeds van kleur en positie, afhankelijk van de context. Om deze structuren en kleuren zichtbaar te maken, heb je een dynamisch beeld nodig: je moet het beeld een extra draai geven.

Stop wat van dat losse zand in een kaleidoscoop. Kijk, en je ziet mensen gegroepeerd in een volmaakt patroon. Maar draai je de kaleidoscoop een slagje, dan verandert de invalshoek volkomen: je ziet dezelfde korrels, maar aaneengevoegd in een volstrekt andere samenhang en kleurencombinatie, die niet minder volmaakt en vanzelfsprekend lijkt. En zo steeds weer, een eindeloos aantal malen.

*

De groei naar een 'open' maatschappij kwam in Nederland laat op gang. De 'zuilen' hadden elkaar na de oorlog nog een een twintigtal jaren in evenwicht gehouden; maar toen er eenmaal barsten in schoten, verbrokkelden ze in recordtijd. Ook de eertijds ondoordringbare plafonds tussen de standen verpulverden bij deze ineenstorting. Tussen 1965 en 1975 sloeg in Nederland de vernieuwing toe met een snelheid die nergens in Europa werd geëvenaard.

De heftigheid van deze omslag werd in de hand gewerkt door de omstandigheid dat het Nederland na de oorlog voor de wind ging. We waren rijk vanwege het aardgas. Daardoor kon een goed stelsel van sociale voorzieningen worden opgebouwd, dat burgers steeds meer mogelijkheden bood, de beschutting van traditionele levenswijzen op te geven en individuele keuzen te maken.

Dat Nederland binnen tien jaar veranderde van de meest conformistische in de meest individualistische natie van West-Europa, heeft nog een andere belangrijke oorzaak. De meeste Europese landen kenden na de oorlog een geboortengolf. Tijdens het opgroeien ontpopte deze geboortengolf zich tot de voorhoede van de zelfontplooiings- en individualiseringsgedachte.

Vanwege de na de oorlog geprolongeerde verzuiling was de geboortengolf nergens in Europa zo omvangrijk en langdurig als bij ons. Vooral de katholieke en de gereformeerde bevolkingsgroepen boden qua kindertal tegen elkaar op, totdat vanaf 1965 ook in dit opzicht de ontzuiling toesloeg.

Vermoedelijk nergens in Europa werden de vertrouwde vormen en gedachten zo energiek door de de naoorlogse generaties bestormd als in Nederland. In de jaren zeventig stootte deze geboortengolf op grootscheepse wijze en met groot gemak door naar posities van maatschappelijk belang. De economische conjunctuur was gunstig en de nu snel verlopende ontzuiling schiep veel ruimte aan de top.

Het idealisme van deze generatie verschilde in twee opzichten diametraal van dat van onze ouders. Het was niet collectief, maar individualistisch. En het richtte zich niet - zoals het christendom en het socialisme - op de confrontatie met leed en lijden, met de underdog, maar op persoonlijke groei.

Sommigen probeerden de scherpe contouren van het zelfontplooiingsdenken te verhullen door opzichtige pogingen om zich 'arbeideristisch' te kleden, 'progressief-plat' te praten, of te dwepen met simpele Italiaanse boerenzieltjes. Maar dat ging snel voorbij.

Wat bleef was de ikke-filosofie. Kun je die als 'idealistisch' beschouwen? In de jaren zestig werd die vraag met een volmondig ja beantwoord. Het zelfontplooiingsideaal kwam in een groeiperiode tot bloei, en werd in die rijke tijd ook van een ideologische rechtvaardiging voorzien. Allerlei leuke dingen werden 'geëist' met een beroep op democratisering en emancipatie - waarden die tot dan toe gediend hadden om groepsachterstanden op te heffen.

Zo raakte het opzetten van een grote bek geaccepteerd in de cultuur van de verzorgingsstaat. Maar van lieverlede bleek die grote bek ook wonderwel geschikt voor het najagen van het hoogst individuele eigenbelang in een hardere tijd. Ook mensen die helemaal niet hoeven te emanciperen, kregen in de gaten dat je met hard schreeuwen een heel eind komt.

Allengs kwam ook in de persoonlijke omgang tussen mensen een 'nieuwe hardheid' in zwang. Waar een zo stevig vangnet hing, was zo ongeveer de gedachte, daar kon men zijn naasten gerust laten vallen.

*

Door de geschiedenis heen volgden gedachtenstromingen elkaar op; zij spoelden over elkaar heen als golven aan het strand. Vaak spoelde de nieuwe golf radikaal de zandkastelen weg die waren opgetrokken op het vlakke strand dat de vorige had achtergelaten. Maar desondanks deelden al deze stromingen iets: een visie op de verhouding tussen collectiviteit en individu.

In twintigste-eeuws Nederland raakte deze verhouding sterk verbonden met de emancipatiegedachte. Aan het eind van de eeuw is de emancipatie van traditioneel achtergebleven groepen grotendeels voltooid. Katholieken, arbeiders, vrouwen en kinderen grepen hun kans. Immigranten en oude mensen blijven niet achter.

In onze tijd is de laatste frontier van de emancipatie bereikt: die van het individu. Zal deze laatste emancipatiegolf ook een stevige zandbodem achterlaten, waarop nieuwe bouwsels kunnen worden beproefd? Of rest uiteindelijk een verzameling rul zand, dat onvoldoende samenhang bezit om een overkoepelende structuur te dragen?

De emancipatie van het individu heeft de herinnering aan het 'allemaal even opschikken' bijna weggespoeld. Wie opschikt, loopt het risico zo'n beetje bij een ander op schoot te belanden. Riskant, want in een geïndividualiseerde cultuur betekent iedere toenadering een aantasting van iemands privésfeer, met het bijbehorende risico van bemoeizucht te worden verdacht.

'Doe Maar', 'Moet Kunnen' en 'Je weet zelf 't beste wat goed voor je is' zijn de nieuwe wijsheden. Maar af en toe kruipt heimwee in me op, verlangen naar een wereld waarin opschikken heel gewoon was. Dan leg ik hem op de draaitafel, ooit bij de VARA besteld: 'De Rooden roepen' door de Stem des Volks. En ik luister:

Van de verre kusten waar de donk're wereld ligt,

komen zij met open harten en de hoofden opgericht.

Hoort gij hunne zangen ruisen

door de luisterende nacht?

Van de verre verre kusten stroomt een nieuw en schoon geslacht.

Bij mij wordt het heimwee opgeroepen door een socialistisch strijdlied, bij een ander misschien door een psalm; het gevoel is hetzelfde. We wilden niet meer in een optocht lopen, voorafgegaan door vaandels. Het hoeft nu niet meer, maar op de een of andere manier zijn we daarbij met lege handen komen te staan.

 

Terug naar overzicht met artikelen