DE WERELD OP WIELEN

 

[ NRC Handelsblad, 21-1-89 ]

 

JAKARTA-SEMARANG, een uur in de nacht. In geen velden of wegen een stad van enige betekenis, en een afgebladderde tweebaans weg waarover zich in beide richtingen een nergens eindigende rij voertuigen beweegt. Van een 'file' kan alleen worden gesproken qua verkeersdichtheid. Afgaande op het gedrag der bestuurders zou men eerder menen dat zich naast het eigen voertuig slechts wat schaarse tegenliggers op de weg bevinden. Die illusie wil ik graag blijven koesteren, daarom heb ik mijn ogen gesloten in het minibusje dat me van Jakarta naar Semarang vervoert over wat mij de meest intensief gebruikte asfaltstrook ter wereld lijkt. Net als de chauffeur probeer ik te doen alsof ze er niet zijn: de talloze fietsers en betjaks, zonder licht uiteraard, de ossekarren, auto's en bussen met hoogstens een achterlicht.

De vrachtwagens en bussen, toean besars van het asfalt, begeven zich op de rechter rijbaan wanneer het ze goeddunkt. Pas als de tegenligger tot op enkele meters genaderd is wordt eenvoudig naar links gedrukt, onder nijdig getoeter naar de nietige onderkruipsels die de euvele moed hebben zich daar te bevinden. De arm van de bijrijder wappert bevelend uit de deuropening: naar achteren jij. De berm in! Ik kom eraan!

Micky en Abdullah heten de twee op mijn busje. Micky aan het stuur, Abdullah volkomen mimiekloos; alleen een korte grinnik wanneer zijn collega bijna uit de bocht vliegt. Ruwe kwanten zijn het, struikrovers, piraten van de weg. Iedere reis is een expeditie, met als enige zekerheid dat waar gehakt wordt spaanders vallen.

Ik denk aan mijn vader; zou hij hier ook vasthouden aan zijn oerhollandse parool 'Beter vijf minuten later thuis dan in snelle vaart naar 't ziekenhuis'? Hier, waar alles - snel, langzaam, groot, klein, sterk, zwak, gehaast en met alle tijd - zit samengepakt op hetzelfde smalle asfaltlint, is vechten, dwingen en imponeren eenvoudigweg noodzakelijk op straffe van totale bewegingloosheid. Af en toe wordt eens een leuk wedstrijdje met een collega opgezet. Stoplichten zijn om te lachen.

Met het vorderen van de nacht maakt mijn angst plaats voor een soort masochistische wellust, ik onderga elk geval van aanstaande dood ongeveer als het uitknijpen van een vies puistje: goed hard dan maar. Een ongeluk nu? Zou me haast een grimmige voldoening schenken. Alles weer op z'n plaats. Net goed.

Het was een Indiase stoomwals die me ooit op het thema attendeerde. Hij stond geparkeerd op de grote weg tussen Agra en Delhi. Niet in de berm, maar óp de weg, waarlangs ik 's nachts terugkeerde van een uitstapje naar de Taj Mahal. De wals was onverlicht, maar de man die mijn auto bestuurde was een Indier en wist dit treffend symbool van de verhoudingen binnen een kastensamenleving te ontwijken.

Sindsdien ging ik in het buitenland gericht kijken naar verkeersculturen, onder het motto 'Toon mij uw verkeer en ik zal zeggen wie u bent.' Ik rondde mijn waarnemingen voorlopig af tijdens een reis om de wereld, die mij onder andere naar Indonesië en California voerde. In deze twee gebieden trof ik naar het mij voorkwam twee karakteristieke uitersten van verkeersgedrag aan.

Als derde archetype koos ik Nederland, waar de verkeerscultuur aan snelle verandering onderhevig is. Zowel 'Indonesische' als 'Californische' trekjes worden daarbij zichtbaar. Waar zal het op uitdraaien?

Half twee. Nog is er geen stukje asfalt te zien op de weg die leidt van Jakarta naar Semarang, en die zich slingert langs de kust als een gordel van walmend blik. Na een etenspauze in Post Padang vervolgen we onze reis richting Tjirebon. Abdullah neemt het stuur over, en ik neem weer de houding van kromgesloten galeiboef aan waartoe ik ben veroordeeld. Ook binnen het busje is het beginsel van optimaal ruimtegebruik tot een kunst verheven. Per bankje zijn zeker zes zitplaatsen gedacht, en ook de hoogte is krap bemeten.

De mogelijkheid om bepaalde stukken lichaam buiten het voertuig te laten meereizen botst al evenzeer op de grenzen van de ruimte. Herhaaldelijk word ik door medepassagiers op de vingers getikt omdat m'n elleboog of hand zich buiten het raampje bevindt. E pericoloso sporgersi geldt hier onverbiddelijker dan waar ook ter wereld.

Naast mij heeft Micky zich opgevouwen over de pakken en dozen van het Chinese moedertje achterin, dat bij iedere bijna‑verplettering een angstkreet slaakte, maar nu is ingedommeld. Abdullah en ik zijn de enigen die nog wakker zijn. Hij rijdt constant met groot licht, dimmen doet hij alleen om nijdig te knipperen naar brutale tegenliggers. In de lichtbundels doemen de silhouetten op van langs de weg geparkeerde betjaks, de eigenaars in groteske houdingen op de bankjes neergevlijd. Ze lijken tweedimensionaal, doorschijnend als wajangpoppen.

Gelouterd door uren van doodsangst monster ik de situatie nu met een zekere onverschrokkenheid. Het is zwart en leeg in mijn hoofd, ik ben klaar voor de klap, maar tot het zover is zal ik potverdrie leven! Woeoeiii, weer net er voor langs. Wat een artiest! Het heeft iets van een kermisattractie, zoals die motoren die over de binnenkant van een rechtopstaande cilinder razen, en ik vergeet haast dat ik zelf op de buddyseat zit.

Java is een van de dichtst bevolkte gebieden ter wereld, en tevens arm aan infrastructuur. De schaarse voorzieningen moeten worden gebruikt door een steeds toenemend aantal mensen. De manier waarop dat gebeurt kan niet anders dan als virtuoos gekenschetst worden.

Formele regels zijn hier om te lachen, improviseren is de boodschap. Hier gelden wel wetten, maar welke? Nergens staan ze op een bord geschreven. Zelfs Romeinse of Napolitaanse automobilisten zouden hier te pas komen als pietluttige burgerheertjes.

Verkeersdeelnemers op Java rekenen met seconden en millimeters, eenvoudig omdat de werkelijkheid geen andere keus toelaat. In dit de hele nacht durend spitsuur wordt op spontane wijze tot stand gebracht wat bij ons verkeersergonomen, bestuurskundigen en autocybernetici door moeizaam onderzoek proberen uit te vinden: het meest efficiente gebruik van het schaarse asfalt, het perfecte doorstroomprofiel.

Geen betere plek om dit begenadigd woekeren met de openbare ruimte te bestuderen dan het passagiersbankje van een betjak. Met name als er overgestoken moet worden, zit je eerste rang. Je wordt langzaam de weg opgeduwd, waarbij de betjakrijder jou als een soort wig tussen het aanstormend verkeer drijft.

In het begin voel je een sterke aandrang, de ogen alvast te sluiten in afwachting van het definitieve einde, maar weet je je te vermannen, dan zie je telkenmale het wonder zich voltrekken. De voorste auto's minderen vaart, drie of vier kilometer per uur, niet meer, en verleggen hun koers, twee, drie graden op z'n hoogst - net genoeg om een gaatje te laten ontstaan.

Dat is het moment om je stevig vast te grijpen aan de stagen die het baldakijntje boven je hoofd schragen, want met een ruk brengt de vervoerder je nu op de kortste koers naar de overkant en tegelijkertijd gaat hij op zijn trappers staan om in het gat te duiken. Over enkele seconden zal de genadetermijn voorbij zijn.

Jarenlang heb ik een eerste bezoek aan de Verenigde Staten uitgesteld omdat ik mij steden als New York en Los Angeles voorstelde als asfaltwoestenijen waar auto's de macht hadden overgenomen, en waar je als voetganger veroordeeld was, als een vlo tussen het agressieve blik heen en weer te springen. In werkelijkheid bleek een dergelijke angst nergens minder gegrond dan in Amerika. In California staat zelfs heel de autostroom stil als een enkele voetganger het wil. Behalve op freeways moet een auto daar altijd voor een overstekende voetganger stoppen.

Waar ter wereld vind je een meer gereguleerd verkeersbeeld dan juist in liberty‑land? Veel meer dan bij ons worden voorschriften gedetailleerd met zoveel woorden weergegeven. In de steden vind je overal borden met maximumsnelheden, die per straat of straatgedeelte verschillen. Boven drukke kruispunten lees je bijvoorbeeld:

NO left turn

7-9 AM

4-6 PM

except saturdays & sundays

exempt city buses

De uren verschillen van kruispunt tot kruispunt, en de letters worden naar beneden toe kleiner, ongeveer zoals op het bord van de oogarts. Om kennis te nemen van de bepaling over zater- en zondagen en stadsbussen is het nodig, midden op het kruispunt te stoppen.

Aanvankelijk tenminste. Na een tijdje leer je alert te zijn, en merk je dat autorijden nergens makkelijker is dan in California. Je hoeft alleen maar op te letten, logisch te denken, precies te weten waar je naar toe wilt en precies te doen wat je gezegd wordt. Nergens trof ik een verkeerscultuur die zo overtuigend illustreert dat sociale discipline de grootste vrijheid mogelijk maakt.

Op de Californische freeway heerst maximaal individualisme zonder dat men elkaar in de wielen rijdt. Ieder gaat letterlijk z'n eigen baan. Als je maar in je zelfgekozen lane blijft, ben je niemand tot last. Kies je voor snelheid? Neem je de fast lane. Ben je bereid met een paar collega's naar huis te rijden? In Los Angeles zijn tijdens het spitsuur speciale rijstroken ingesteld voor auto's met minstens twee inzittenden. Wil je afslaan? Op de vier, vijf banen die je moet oversteken wordt soepel afgeremd. Er heerst veel flexibiliteit; weinig haast, getoeter en ponteneur.

Komt dit allemaal doordat de sancties zo zwaar zijn? Speeding leidt hier tot zware boetes, en de 'pakkans' is aanzienlijk. Of bestaat hier een beter geconserveerd besef van Nut van 't algemeen? Zie hoe gedisciplineerd die Amerikanen 'inweven' waar twee opritten tot een weg samenvloeien: een rechts, een averechts, om de paar seconden krijgt iedere oprit net lang genoeg groen licht om een auto door te laten. En het werkt!

Ook op roltrappen zie je hoe diep het beginsel 'Ieder z'n eigen baan' in de Amerikaanse cultuur is geworteld. Wie vindt dat de trap snel genoeg rolt, stelt zich aan de rechterzijde op, zodat links ruim baan wordt geboden aan de doorlopers. Een fast lane zonder verbod, sanctie of pakkans.

Wie op een Nederlandse roltrap haast heeft, is veroordeeld tot slalombewegingen en bijna‑botsingen, en zal vernietigende blikken oogsten. Ieder staat waar hij zin heeft, en ik zou niet graag de mensen de kost geven die dit beschouwen als een onderdeel van de grotestadscultuur, zelfs als een reden tot een bepaald soort individualistische trots.

Om Nederlanders aan de rechterkant van de roltrap te krijgen zou je een roltrappolitie moeten instellen. Het karakter van onze verkeersdiscipline wordt goed geïllustreerd door het verhaal van de Nederlandse vrachtwagen die een tunnel nadert, waarboven een bord hangt: 'Maximum doorrijhoogte 3 meter 50.' De wagen is vier meter hoog. 'Kijk jij even achter ons of er geen politie aankomt,' zegt de chauffeur tegen zijn bijrijder, 'dan wip ik er gauw onderdoor!'

Kaap Bira, Celebes. De pont naar het eiland Selayar is zo'n ferry van het type dat regelmatig voor kleine gemengde berichten in de krant zorgt. De boot ligt hoog op het water, zodat de laadklep steil omlaag voert naar de weer oplopende betonstrook van de landingsplaats. Elk voertuig moet dus door een V-hals zien te komen zonder definitief klem te geraken. Het is een kwestie van heel langzaam omlaag rijden tot in het diepste punt, en vervolgens met kleine rukjes, in de maat met het stampende schip, weer optrekken, totdat de laatste golf de vrijheid biedt.

Intussen verleent ieder die in de buurt is assistentie - loerend onder de auto hoeveel speling er nog is, extra hoge golven aankondigend. Soms komen auto's die al op de pont staan naar achteren gereden om met hun gewicht de V in U-vorm om te buigen, terwille van al te zeer beklemde auto's.

Dit is de andere kant van de Indonesische stijl: inschikkelijkheid, gemoedelijkheid, spontane samenwerking. Ook dat zijn mechanismen die tot ontwikkeling komen waar formele regels en voorzieningen een geheel theoretisch leven leiden, losgezongen van de werkelijkheid.

In Nederland is van deze kant van de 'Indonesische' medaille weinig te merken. Wel wordt de andere kant steeds zichtbaarder: het imponeer- en afdwinggedrag, het recht van de sterkste, het nog even doordrukken. Maar de wendbaarheid van Nederlandse weggebruikers eindigt waar hun eigen belang eindigt. Daarbuiten blijkt plotseling nog het alibi te bestaan van de regels, de voorzieningen, de officials. Nog los van de vraag of je je niet aanstelt door zomaar wildvreemden te gaan helpen.

In Indonesië komen, bij ontstentenis van een goed werkende bureaucratie, spontane voorzieningen tot stand, zoals de toekans parkir: zelfbenoemde parkeerwachters die met brede wenken en snerpende fluitjes zorgen dat ook door het stilstaand verkeer de ruimte zo effectief mogelijk wordt benut. Iedereen volgt hun aanwijzingen en betaalt daar zonder morren een paar roepia voor. In Indonesische stadscentra tref je daarom zelden het bij ons zo vertrouwde beeld van een auto op een-tweederde parkeerplaats.

De Nederlandse verkeersmanieren zweven ergens tussen het Californische en het Indonesische model. In eigengereidheid gaan we de Indonesische kant op, maar als puntje bij paaltje komt zij we geneigd, de meester er bij te halen en krampachtig vast te houden aan de regels. Deze situatie bergt risico's in zich: waar het de een goed uitkomt om te improviseren, terwijl de ander toevallig net gebaat is bij het vasthouden aan de regels, botst de zaak. Of loopt hij vast.

Vorig jaar was de gracht aan de overkant van mijn woning opgebroken, zodat de straat aan mijn kant tijdelijk door het verkeer in beide richtingen werd gebruikt. Keek ik in die periode uit het raam, dan zag ik beneden me vaak twee auto's tegenover elkaar staan, roerloos.

Het maakte een exotische indruk, door de vreemde combinatie van beheerstheid en volharding. Toch was het een oerhollands schouwspel. Ik woon vlakbij de hoek, wat betekent dat het voor de ene auto een kleine moeite zou zijn om even achteruit te rijden. Maar dat was de man die rechts hield; hij stond aan de goede kant. De ander was waarschijnlijk zonder tegensputteren achteruit gereden wanneer het maar zo'n klein eindje was. Maar in dit geval zou hij een lange terugtocht over de smalle gracht moeten maken. Ik keek neer op hun gladde schilden, als grote kevers stonden ze daar, elkaar aftastend met onzichtbare voelsprieten. Het waren uitputtingsslagen: soms stonden ze er na tien minuten nog, en meestal zonder enig gerucht.

 

Terug naar overzicht met artikelen