BARMHARTIGHEID EN ONBEHAGEN

 

[in: De Samaritaan, barmhartigheid nu, uitgave Protestantse Diaconie Amsterdam, SKOR, 2008; tevens gepubliceerd in Trouw, 6-9-08 ]

 

Op de vroege ochtend van tweede paasdag 2008 raakte Maya Legebeke uit het Noordhollandse Spanbroek in een slip en belandde op haar kop in de vaart. Terwijl ijskoud water de auto binnenstroomde, wist ze haar vriend Michel te bellen en te roepen dat ze bekneld zat. Toen Michel minuten later kwam aanracen, trof hij Maya ongedeerd aan de kant. Vier mannen stonden bij haar.

Op een via MSN te bekijken video vertellen de twee wat er gebeurd was. Net op tijd was een auto gestopt met de vier mannen erin. Ze sprongen in het water en haalden Maya eruit. 'Eentje had een jas bij zich en die kreeg Maya ook nog,' vertelt Michel. 'En hun gingen koud in de auto. Ze hebben gekeken of het goed met haar ging en zijn toen doorgereden. Ze zeiden alleen maar: we moeten werken, we moeten werken!'

Maya en Michel kregen niet eens kans de vier te bedanken. Waarom niet? Het waren Polen, behorend tot het legioen van duizenden Oosteuropeanen die in Westfriesland de weinig begeerde baantjes in de tuinbouw opknappen. De betrokken werkgevers zijn niet erg soepel met de arbeidsvoorwaarden - vandaar die haast.

De komst van Poolse gastarbeiders zorgt in Westfriesland voor discussie en ongenoegen. Bewoners klagen over onveiligheid, overlast en een 'invasie' op de woningmarkt. Ook Maya en Michel hadden eerder die week nog deelgenomen aan een bijeenkomst over het huisvesten van honderdzestig Polen in een hotel in Spanbroek. Ze waren er allebei fel op tegen.

Maar daar denken ze nu heel anders over. 'Kijk,' zegt Michel, 'als er zulke mensen zijn die dat doen, die springen te water en die redden een meisje uit het water, dan ben ik sprakeloos. Dan mogen ze desnoods bij mij in de tuin slapen.'

Het lijkt wel of ze het erom deden, die vier mensenredders. Bij een nationaal tv-spelletje Wie is de Samaritaan? zouden ze glansrijk winnen. Net als in de bijbelse parabel hielpen ze een onbekende in nood, op onbaatzuchtige wijze (ze maakten geen aanspraak op dankbaarheid of beloning) en in anonimiteit (ze vervolgden hun weg zonder zich bekend te maken). En passant deden ze er ook nog een vleugje Sint-Maarten bij - met die jas.

Maar de meest opmerkelijke gelijkenis zat hem in hun eigen positie. Ook Samaritanen waren destijds outsiders, in de joodse wereld werden ze veracht als allochtonen en afvalligen. Met zijn barmhartigheid stak de Samaritaan dus de grens van zijn eigen volk over. Net als die vier Polen daar bij Spanbroek.

Je zou dus kunnen zeggen dat de Polen op miraculeuze wijze het bijbelse voorbeeld wisten na te volgen. Maar eerder lijkt het omgekeerde waar: met de parabel van de Samaritaan was Jezus zijn tijd ver vooruit. De opdracht die erin besloten ligt, is bij uitstek toegesneden op een multiculturele samenleving en een globaliserende wereld, en is in onze tijd actueler dan ooit.

Maar ook roept die opdracht vragen en twijfels op, die in onze tijd en onze cultuur meer knellen dan vroeger en elders. Juist in onze (post)christelijke cultuur gaat de opdracht tot barmhartigheid gepaard met onbehagen. In dit verhaal probeer ik deze bewering zowel te staven als te verklaren.

'Van een aalmoes word je niet arm'

Het Samaritaan-motief leeft voort in allerlei sprookjes en vertellingen. Zo herinner ik me Andersens sprookje De Reiskameraad, over de jonge Johannes, die na de dood van zijn vader de wijde wereld in trekt. Hij komt op een verwaarloosd kerkhof, waar hij de graven op orde brengt, denkend: 'Misschien doet iemand anders hetzelfde met mijn vaders graf.' Later geeft hij zijn hele erfdeel weg om twee slechte mannen ervan te weerhouden een dode man kwaad te doen. De volgende dag komt een onbekende reiziger hem gezelschap houden; het is een man met geheimzinnige krachten. Met zijn hulp slaagt Johannes erin de hand van de prinses van het land te verwerven; later zal hij koning worden. Maar de reiskameraad trekt verder: 'Weet je nog van die dode man die je geholpen hebt? Die dode man ben ik.' En weg was hij.

In andere verhalen ligt de boodschap er nog dikker bovenop: wie een onbekende bijstaat, helpt eigenlijk God. Ook hiervan stond bij ons thuis een voorbeeld in de kast: het stripverhaal Smidje Smee, door L. Roelandt met tekeningen van George van Raemdonck. Smidje Smee heeft, in kommervolle omstandigheden geraakt, zijn ziel aan de duivel verkocht in ruil voor zeven jaren geluk en voorspoed. Vlak voor de noodlottige vervaldatum houdt een oude landloper stil voor zijn smidse. Hij voert een ezel met zich mee, waarop een vrouw met een kindje op haar arm. 'Mijn ezel heeft een hoefijzer verloren,' zegt de zwerver. 'Het zou moeten vervangen worden maar ik heb geen geld.' Smidje Smee zorgt gratis voor nieuw beslag, terwijl zijn vrouw de bezoekers gul van mondvoorraad voorziet.

En dan zegt de zwerver: 'Omdat ge goed voor ons zijt geweest moogt ge drie wensen doen, die in vervulling zullen gaan.' Smidje Smee denkt diep na en doet drie wensen, met behulp waarvan hij later eerst uitstel en ten slotte intrekking van zijn contract met de duivel weet te bewerkstelligen.

Het verhaal van Smidje Smee is duidelijk geïnspireerd op de werken van barmhartigheid die Jezus opsomt in Matthäus 25. Wie in zijn leven de hongerigen te eten heeft gegeven, de vreemdelingen heeft geherbergd, de naakten heeft gekleed, enzovoorts, die kan rekenen op een ereplaats in de hemel. Want 'voor zoveel gij dit één van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat mij gedaan.'

'Van een aalmoes word je niet arm,' luidt dan ook een Nederlandse volkswijsheid. Daden van barmhartigheid worden je in het eeuwige leven vergolden - daar is de bijbel heel duidelijk in. Barmhartigheid is dus niet per definitie onbaatzuchtig. Dat gold misschien ook wel voor onze vier onverschrokken Polen, naar alle waarschijnlijkheid vrome katholieken.

Maar het gaat ook op voor mensen die helemaal niet in die bijbelse beloningen geloven. Zo herinner ik me dat ik vroeger, toen ik als student lange liftreizen maakte, nogal eens werd meegenomen door echtparen die zelf liftende kinderen hadden. Vroeger zouden ze het niet in hun hoofd hebben gehaald om zomaar een wildvreemde in hun rijdende huisje toe te laten, maar nu hoopten ze - net als Johannes uit Andersens sprookje - dat anderen hun geliefde familielid net zo liefdevol zouden behandelen.

Iets dergelijks geldt voor mensen die vroeger zelf gelift hebben en nu op hun beurt lifters meenemen 'om iets terug te doen.' Zo ben ik in Oostenrijk eens opgepikt door een echtpaar dat me een paar honderd kilometer meenam en onderweg op een maaltijd tracteerde. Het paar bleek op huwelijksreis te zijn! 'Ik heb zelf eens een hele dag staan liften,' lichtte de bruidegom toe. 'Het regende, ik was doorweekt en ik zei tegen mezelf: als ik nú word meegenomen, neem ik de rest van m'n leven iedere lifter mee die ik zie staan.' Meteen daarna was een auto gestopt en nu hield hij zich aan zijn woord.

Barmhartigheid heeft dus vaak - direct of indirect, ogenblikkelijk of uitgesteld - een aspect van wederkerigheid: voor wat hoort wat. Op mij komt dat een beetje genant over - kan het niet gewoon voor niks? Zelfs het verhaal van de Poolse Samaritanen krijgt achteraf iets twijfelachtigs, door de reactie van Maya en haar vriend. Nu mogen de Polen opeens wel komen! Hadden ze dat niet eerder kunnen bedenken? Nee, dus - het is een premie op Maya's redding, het inlossen van een schuld, een poging tot het herstellen van een evenwicht.

De barmhartigheidsmarkt

Kun je, als dit soort 'economische' afwegingen in het geding zijn, nog wel van barmhartigheid spreken? Het leveren of verwachten van tegenprestaties lijkt strijdig met de intenties van de Samaritaan. Toch wordt het in onze sterk geëconomiseerde cultuur volstrekt normaal gevonden barmhartigheid als een 'product' te zien.

Zo is het genereren van geld voor 'goede doelen' al lang een markt geworden. Onlangs zag ik een grote advertentie waarin een communicatie-adviesbureau vroeg om 'projectleiders Goede Doelen'. Een van de vereisten om te solliciteren was: 'aantoonbare affiniteit met goede doelen', en een van de 'prima secundaire arbeidsvoorwaarden' bestond uit 25 procent winstdeling. En dat is nog niets, vergeleken bij de miljoenen die de oprichters/directeuren van liefdadigheidsbedrijven als de Postcodeloterij incasseren.

Maar ook het reguliere bedrijfsleven heeft barmhartigheid ontdekt als gat in de markt. Goede daden doen is een kwestie van goede public relations. Een dagje met de hele zaak zeehondjes boenen of weesjes voorlezen is gunstig voor je reputatie, maakt je aantrekkelijk als werkgever en werkt goed als bindmiddel binnen je bedrijf. Zo kun je je personeel vasthouden en bespaar je op wervingskosten, terwijl het ook nog aftrekbaar is voor de belasting. Het is bewezen dat bedrijven die aan 'ethiek' doen succesvoller zijn dan andere - en ondernemers zijn zich daarvan bewust. 'Alle ondernemers die wij spraken, willen door hulp te bieden het imago van hun bedrijf verbeteren,' aldus Jan Willem Maas, die het 'geefgedrag' van multinationals onderzocht.

In deze bedrijfsbarmhartigheid is zowel de onbaatzuchtigheid waarvan de Samaritaan blijkgaf, als de anonimiteit waarin hij zijn daad verrichtte, ver te zoeken. Wie goede werken doet, eist tegenwoordig ook de credits daarvoor op. Bij tv-acties rollen niet alleen bedragen, maar ook namen over het scherm en in Amerika bieden grootverdieners tegen elkaar op met de bedragen die ze aan goede doelen spenderen. Als het 'werkt' - bijvoorbeeld doordat anderen dan niet achter kunnen blijven - is het oké, vinden ook de goede doelen zelf. Wat zou je zeuren over de motieven als the goods are delivered?

Hetzelfde geldt voor vrijwilligerswerk. Ook deze mooie traditie van belangeloze toewijding aan een goede zaak krijgt de laatste tijd meer het karakter van 'voor wat hoort wat'. Je krijgt als vrijwilliger heel wat terug: werkervaring, ontplooiing, gezelligheid, een netwerk en soms zelfs een financiële vergoeding. Marius Ernsting, tot voor kort directeur van vrijwilligersorganisatie Humanitas, vindt dat een vooruitgang. Dat zogenaamd onbaatzuchtige hulpbetoon van vroeger was eerder een knellend voorschrift dan een innerlijke behoefte. Nu er meer oog komt voor wederkerigheid, ontstaat er een betere voedingsbodem voor vertrouwen en motivatie, vindt hij.

Nu ken ik genoeg mensen die anderen bijstaan uit hoofde van een innerlijke behoefte, maar ik voel wel aan wat Ernsting bedoelt. Dat goede daden tegenwoordig vaker plaatsvinden in een context van wederkerigheid, heeft misschien niet alleen te maken met de economisering van onze samenleving. Het kan ook helpen het onbehagen te verminderen dat wordt opgeroepen door de gevoelens van ongelijkheid en ontoereikendheid die vooral in onze tijd met het uitoefenen van barmhartigheid worden geassocieerd.

Naastenliefde op een koopje

De arabist Hans Jansen heeft barmhartigheid omschreven als 'een geesteshouding die door een superieur wordt ingenomen ten opzichte van zijn ondergeschikten.' Barmhartigheid lijkt op christelijke naastenliefde, schrijft hij, maar is niet hetzelfde. 'Naastenliefde is wederzijds en horizontaal. Barmhartigheid komt van boven naar beneden.'

Deze typering is zeker van toepassing op de 'moeder van alle barmhartigheden': de barmhartigheid die vrome christenen bij God afsmeken. Kyrie eleison... Erbarme Dich... Ontferm u over ons. Als God op die smeekbede ingaat, is dat niet omdat wij daar recht op zouden hebben: wij zijn immers allen schuldig. God kan in zijn majesteit besluiten of hij wel of niet de hand over het hart strijkt en ons nietige creaturen barmhartigheid betoont.

Maar gaat Jansens omschrijving ook op als het gaat om barmhartigheid tussen mensen? Noch van de Samaritaan, noch van de drie Polen nabij Spanbroek kun je zeggen dat zij mensen te hulp schoten die 'onder hen stonden'. Zij werden geconfronteerd met een acute noodsituatie, verplaatsten zich in het lot van de ander en handelden daarnaar.

Als het echter gaat om langdurige noodsituaties die samenhangen met structurele sociale en economische ongelijkheid tussen mensen, heeft Jansen wel degelijk een punt. Dan roept het betonen van 'barmhartigheid' inderdaad twijfels en onbehagen op. Ieder die wel eens in de Derde Wereld is geweest, kan daarvan meepraten. Wat te doen als je daar door bedelaars wordt omringd? Als je niks geeft, voel je je een harteloze rijkaard. Als je wel geeft - een beetje, van je overvloed - en daarvoor uitbundig wordt bedankt, voel je je gegeneerd.

Ik heb als journalist eens een reportagereis gemaakt langs hulpprojecten van de Memisa in Latijns Amerika. Het was in de jaren zeventig - mijn linkse vriendjes spraken er schande van. Hoe kon ik me inlaten met dat soort katholiek liefdadigheidsgedoe? Er waren daar structurele revolutionaire veranderingen nodig - 'goede werken' als doekje voor het bloeden hielden die veranderingen alleen maar tegen.

Tegenwoordig doet die marxistische redenering - zonder Verelendung geen revolutie - geen opgeld meer, maar ook nu gaan er stemmen op om het geven van hulp aan Derde-Wereldlanden te staken. Daarmee ontnemen we de mensen daar de mogelijkheid om zelf hun ontwikkeling ter hand te nemen en houden we hen gevangen in passiviteit en afhankelijkheid. De redenering verschilt, de slotsom is dezelfde: laten we ons geld liever in eigen zak houden.

Ik deel die conclusie niet - ik ben geen marxist en evenmin een tegenstander van ontwikkelingshulp - maar deel wel in de gevoelens van ongemak die eraan ten grondslag liggen. Ook voor mij is barmhartigheid een begrip met een ingebouwd onbehagen. Waar komt dat vandaan? Ik denk dat het - hoewel ik ook al niet christelijk ben - te maken heeft met het feit dat ik deel uitmaak van een moderne (post)christelijke cultuur.

Schuldige nalatigheid

Barmhartigheid is niet iets exclusief christelijks - de meeste wereldgodsdiensten kennen de plicht aalmoezen te geven en behoeftigen bij te staan. En vaak staan daar, net als in het traditionele christendom, beloningen in het hiernamaals tegenover. De islam kent een uitgekiend systeem van adjr: metafysische bonus- en strafpunten. Wie Allah het meest heeft behaagd door zich aan de religieuze voorschriften te houden - waaronder het geven van aalmoezen - krijgt de beste plek in het paradijs. Ook het taoïsme kent een heel precies grootboek van goede en slechte daden. Hindoes en boeddhisten doen goede daden om in een volgende incarnatie een trede hoger te komen op weg naar het nirvana.

Zo zijn de regels. Wie zich daaraan houdt, krijgt te zijner tijd de pot uitgekeerd. Deze opvatting laat weinig ruimte voor twijfel, onbehagen of ongemak over de aard van je motivatie, over de rol van eigenbelang of over de vraag of barmhartigheid wel genoeg is, ja, het lot van de hulpbehoevenden per saldo misschien zelfs bestendigt of verergert.

Een aansprekend voorbeeld van die 'wettische' gezindheid werd me onlangs opgedist door een vriendin die op bezoek was geweest bij een boeddhistisch tempelcomplex in Thailand. Pelgrims kunnen daar visjes kopen die in plastic zakjes met water op klanten hangen te wachten. Je kunt die visjes daarna loslaten in een vijver en dan heb je weer een goede daad verricht. Mijn vriendin keek eens goed wat er gebeurde als die zakjes in de vijver werden leeggeschud. De meeste visjes legden meteen het loodje door het temperatuurverschil van het water. Even later zag ze een grote schim naderen... háp en weg waren ze, zowel de levende als de dode visjes. Opgeslokt door roofvissen - maar dat kon de goede gevers niet schelen. De goede daad was intussen al bijgeschreven op hun conto.

Ook het traditionele christendom kende natuurlijk een rekening-courant van goede en slechte daden, met een eeuwig debet- of creditsaldo als sluitpost. In de Middeleeuwen werd die persoonlijke boekhouding even secuur bijgehouden als nu nog in andere godsdiensten gebeurt. Ook de katholieken van die tijd beschouwden daden van barmhartigheid heel pragmatisch als investeringen in het hiernamaals.

Maar tegenwoordig zijn er in Nederland en West-Europa niet veel mensen meer die er zo over denken. De beelden van het hiernamaals zijn vluchtig en persoonlijk geworden; steeds minder mensen geloven in een verband tussen je gedrag op aarde en je leven na de dood. Je wordt dus niet meer beter van het doen van goede daden - tenzij je dat 'beter worden' letterlijk neemt: je wordt er een beter mens door, omdat geven nu eenmaal zaliger is dan ontvangen.

In het moderne, onttoverde christendom is barmhartigheid uitgegroeid van een plicht tot een opdracht - van iets dat nu eenmaal is voorgeschreven en met foefjes wordt afgedwongen tot een verinnerlijkt en persoonlijk doorvoeld beginsel. Maar juist daarmee komt ook onbehagen om de hoek kijken: het besef dat daden van barmhartigheid eigenlijk een goedkoop surrogaat zijn van naastenliefde en solidariteit.

De kiemen van dat onbehagen lagen al besloten in het bijbelse jodendom en christendom: alle mensen zijn gelijk voor God en ieder mens heeft de opdracht om de wereld meer met dat ideaal in overeenstemming te brengen. Deze joods-christelijke opvatting - uitgewerkt en versterkt door humanisme, Verlichting, socialisme en de sociale wetenschappen - heeft ons een maatschappijbeeld opgeleverd waarin de gedachte heeft postgevat: ik had ook die ander kunnen zijn. In andere omstandigheden was ík degene geweest die arm, ongeschoold, ziek of misschien zelfs misdadig is.

Deze gedachte wordt levend gehouden door het oude, steeds opnieuw vertelde verhaal dat in die ander ook De Ander zich aandient. De bijbelse wereld was een tribale wereld, waarin de loyaliteit van mensen niet veel verder ging dan hun familie en stamverband. Het christendom wilde die traditie doorbreken: alle mensen zijn broeders, kinderen van één vader. Het bijgeleverde beeld was dat van die haveloze zwerver die om hulp komt aankloppen. Of die ene arme sloeber, ten prooi gevallen aan rovershand, die de Samaritaan aantrof langs de weg van Jeruzalem naar Jericho.

In zekere zin had die Samaritaan het maar makkelijk, vergeleken bij een hedendaagse barmhartige Europeaan. Tegenwoordig kennen wij immers het lot van alle sloebers langs al 's Heeren wegen, en onze (post)christelijke traditie vraagt van ons dat wij ons over hen allen ontfermen. Niet alleen onze familie, onze stam-, godsdienst- of landgenoten maken aanspraak op onze barmhartigheid, maar alle 'anderen' ter wereld, in wie allen zich immers God openbaart. De verwijding van onze morele en informatiehorizon heeft ons een proces van 'morele globalisering' opgeleverd.

Het christelijk erfgoed van moreel activisme en universalisme eist daardoor meer van ons dan ooit. In zijn encycliek Evangelium vitae prentte paus Johannes Paulus II ons dat nog eens goed in. Hoe kunnen wij doorleven in rijkdom zonder acht te slaan op alle armoede, honger en geweld in de wereld? De paus sprak van 'schuldige nalatigheid'.

Dit besef van schuldige nalatigheid lag altijd al in de christelijke boodschap besloten, maar is de afgelopen eeuw scherper dan ooit aan het licht getreden. Het christendom heeft ons de gedachte gebracht dat de wereld verbeterbaar is. Later kwam daar de gedachte bij dat geloven vooral een kwestie is van moreel verantwoord leven. Het brandpunt van de christelijke geloofsopvatting heeft zich vooral sinds de jaren zestig snel verplaatst van de metafysische naar de sociale sfeer: van rituele zuiverheid naar goed gedrag.

Ons onvermogen om deze opdracht ten volle na te leven, brengt onbehagen teweeg. Dat is niet iets om trots op te zijn - van onbehagen kun je geen rijst kopen. Toch lijkt het me verre te verkiezen boven religieuze culturen waarin barmhartigheid geen opdracht is maar een plicht - een plicht die gehoorzaam en zelfgenoegzaam wordt nageleefd, door gelovigen die minder begaan zijn met het lot van degenen die hun aalmoezen ontvangen dan met hun eigen lot in het hiernamaals.

Terug naar overzicht met artikelen