De goede daden van Peerke Donders
PEERKES TWEEDE WONDER

 

[de Volkskrant, 24-10-09 ]

 

Peerke Donders was een jochie van de Tilburgse Heikant dat te zwak en te dom werd gevonden om naar het seminarie te gaan, toch volhield, priester werd, naar Suriname vertrok, daar onder de melaatsen werkte, in het harnas stierf en in Suriname de toonaangevende katholieke heilige werd. Hoewel, heilig... hij is alleen nog maar zalig verklaard, omdat hij maar één officieel erkend wonder op zijn naam heeft staan, terwijl je er twee nodig hebt. Op 27 oktober wordt Peerkes tweehonderdste geboortedag gevierd, wat een ideale gelegenheid zou zijn geweest om die heiligverklaring erdoor te krijgen. Maar ja... dat tweede wonder. Herman Vuijsje, die zijn hart zowel aan Tilburg als aan Suriname verloor, liet het er niet bij zitten. Hij reisde naar Paramaribo, naar Boskamp, Batavia en Matta, naar Tilburg en Nijmegen. Sprak met paters, co-postulatoren en Peerke-vereerders in een onvermoeibare speurtocht naar Peerkes tweede wonder.

 

De eerste keer dat ik over Peerkes tweede wonder hoorde, is nu veertig jaar geleden. Ma zat op haar schommelstoel op het balkon, de straat was in de brandende middag verlaten. Alleen de bejaarde zusters Sanchez aan de overkant sloften heen en weer op hun balkon. Stagiaires waren er nog niet in Paramaribo - nou ja, wij dus, een ploegje Amsterdamse sociologiestudenten die onderzoek deden naar het verband tussen organisatievorming en ontwikkeling.

Misschien fladderde er een kolibrie door de planten op Ma's veranda. Van Peerke Donders had ik nog nooit gehoord en in Tilburg was ik nog nooit geweest. Pas veel later raakte ik er voor mijn werk verzeild en kreeg ik een zwak voor Peerke en voor de stad die in Brabant het lelijke jonge eendje was, maar door zijn bewoners steevast werd aangeduid als schonste stad vant laand.

Mevrouw Cheng A June-Reiger was in 1969 mijn hospita toen ik in Suriname mijn stage deed. Ook bij latere bezoeken als journalist logeerde ik in haar klassieke houten huis, waar steeds meer ruimte vrijkwam naarmate meer van haar kinderen een toekomst zochten op de Antillen of in Nederland.

Op het grote balkon was het iedere keer stiller - maar dat had ook een voordeel. Ma, zoals ik haar al sinds dat eerste bezoek noemde, kreeg meer tijd om haar verhalen te vertellen, adembenemende belevenissen uit de Surinaamse geestenwereld. Over bakroes, kleine raar giechelende mannetjes met een waterhoofd. Of over de jorkavogel, die je 's nachts klapwiekend hoort opstijgen als in de buurt iemand is gestorven. En fluisterend over prati lobi, het kwalijke kruid dat je onder het echtelijk bed moet leggen van de vrouw die je begeert, zodat de liefde tot haar man zal bekoelen. 'Ik geloof niet in die onzin, hoor,' voegde ze er altijd met nadruk aan toe. Want als je maar vast gelooft in Onze Lieve Heer en tot hem bidt, kan je niks overkomen.

Ma weet waar ze het over heeft. [Negen] kinderen gekregen en grootgebracht in een onderontwikkeld en gevaarlijk land, dan leer je wel bidden. Tot God, maar ook tot Petrus Donders. En Petrus - deze heilige man wordt in Suriname nooit als Peerke aangesproken - heeft haar nimmer teleurgesteld. Misschien komt dat wel door de bijzondere band die Ma's familie met hem heeft. Steeds als ik in Suriname was, vertelde ze erover: hoe haar grootvader misdienaar was geweest bij Petrus Donders op Batavia en na diens dood een relikwie had gekregen die een heus wonder had bewerkstelligd.

Vorig jaar was ik opnieuw in Suriname, Ma werd 75. Alle kinderen kwamen terug voor een uitputtende week van zingen, omhelzen, bidden, danken en heel veel eten. Behalve cadeaus had ik ook een taperecorder meegenomen, want het Peerke-herdenkingsjaar 2009 dat voor de deur stond, leek me een goede gelegenheid om nu eindelijk eens uit te zoeken hoe het zat met dat tweede wonder.

* * *

Een schriel menneke, dat was Peerke Donders, die op 27 oktober 1809 geboren werd in een wevershuisje aan de Tilburgse Heikant. Tilburgers waren kleine mensen, letterlijk en figuurlijk. Breda was een Hollandse buitenpost, Den Bosch was voornaam - Tilburg was een verzameling armoedige en geïsoleerde dorpen, bewoond door keuterboertjes en huiswevers. Ook Peerke kwam na een paar jaar lagere school achter het weefgetouw terecht. Voor zijn grote droom, naar het seminarie gaan, ontbrak het geld.

Peerke was niet groot en niet bijzonder snel van geest, maar vasthoudend was hij wel. Zo wist hij zich in 1831 alsnog toegang te verschaffen tot het seminarie. Als 'knecht-student' moest hij zijn medestudenten, veel jonger dan hij, bedienen. Tussen het werk door mocht hij dan studeren.

Op een dag kwam er hoog bezoek: de apostolisch prefect van de Surinaamse missie. Het was niet gemakkelijk priesterstudenten te werven voor het bekeren van de negertjes, maar Peerke vroeg belet bij monseigneur en bood zich aan. Nu kreeg hij hulp van de kerk bij zijn verdere studie en in 1841 werd hij priester gewijd. Een jaar later vertrok hij naar Paramaribo.

In Suriname stond een premie van zeven stuivers op het aanbrengen van een melaatse. De ongelukkige 'besmettelingen' werden gedumpt in kolonies, waarvan de RK Leprozerie Batavia aan de Coppenamerivier de grootste was. In 1856 voer Peerke erheen, na zich opnieuw vrijwillig te hebben aangemeld waar anderen terugdeinsden. Hij bleef er 27 jaar.

Behalve geestelijke was Peerke op Batavia vertrooster, ziekenbroeder, pleitbezorger. Hij verbond de wonden, waste de windselen en veegde de hutten. Op zijn aandringen zorgde het gouvernement voor betere behuizingen en bedden. Ook bond hij de strijd aan met het bijgeloof, dat onder de besmettelingen welig tierde. Zo bracht hij eens een hele kist wijwatervaatjes mee - één voor in iedere hut.

In de primitieve pastorie boven het aan melaatsenheilige Sint-Rochus gewijde kerkje, sliep hij liefst op de houten vloer. Zelfs zijn eigen eten en kleding gaf hij weg - hij vastte vaak en gaf niet om lekker eten. Peerke sloeg geen muskieten dood en spaarde ook zandvlooien. Wel rookte hij zijn pijp, om de muggen op afstand te houden en de door lepra aangevreten lijven niet te hoeven ruiken. Maar zodra hij een van de hutten binnenging, doofde hij zijn pijp... hij wilde de mensen niet nog eens extra kwetsen.

In 1867 trad hij toe tot de orde van de Redemptoristen, waaraan Rome twee jaar tevoren de Surinaamse missie had toevertrouwd. Peerke kreeg als pater Donders C.Ss.R opdracht het apostolaat onder de indianen ter hand te nemen. Hoewel hij al op jaren was, ondernam hij vanuit Batavia wekenlange missiereizen per tentboot of korjaal naar de indianendorpen aan de Coppename, de boven-Saramacca, de Tibiti, Wayombo en Maratakka.

Petrus Donders was in Batavia toen hij in 1887 stierf aan een nierontsteking. In 1900 werd zijn gebeente overgebracht naar een voorlopig graf in de tuin van de kathedraal in Paramaribo, waar hij in 1921 een eregraf kreeg.

Intussen waren in Den Bosch en Paramaribo de eerste stappen gezet naar Peerkes heiligverklaring. In 1913 werd hij 'eerbiedwaardig' en in 1982 zalig verklaard. Wel was er een creatieve berekeningswijze nodig om te voldoen aan de daarvoor geldende eis dat op voorspraak van de betrokkene twee wonderen zijn geschied. Uiteindelijk lukte het met de wonderbaarlijke genezing van Lowieke Westland in 1929. Deze peuter had een ernstige beenmergontsteking aan zijn knie, die in één nacht heelde - zelfs zonder dat er een korstje op kwam! - nadat zijn wonden waren gedept met water uit de put bij Peerkes geboortehuis.

De lange reeks van verhoorde gebeden werd samen als tweede wonder geaccepteerd. Maar voor een heiligverklaring is dat niet genoeg. Daarvoor is een nieuw écht wonder nodig... een tweede wonder met alles erop en eraan.

***

Santi vatri Donders werd Peerke al bij zijn leven genoemd - voor de Surinamers is hij al lang heilig. Van niemand zijn in Suriname zoveel relikwieën in omloop als van hem. En het krachtigste van allemaal is het relikwie dat nu bij Marlon is, Ma's oudste zoon. Hetrelikwie dat het wonder heeft bewerkstelligd.

Echt indrukwekkend is het niet, het ronde medaillon dat Marlon me toesteekt. Het is in leukoplast gewikkeld om niet uit elkaar te vallen en onder het beslagen glaasje is een onbestemd dingetje zichtbaar. Er zit ook een stukje perkament in, met letters erop: Ex (...onleesbaar...) servi Dei Petrus Donders. Ja - waaruit? Zijn doodkist? Zijn kleed? Zijn gebeente?

Alles kan. In Tilburg kunnen gelovigen een stukje karton krijgen met daarin een splinter van een voorwerp dat ooit door Peerke is aangeraakt. En in 1982 is het praalgraf in de kathedraal geopend, waarbij Peerkes ribben en kootjes in keurige stapeltjes werden aangetroffen. Een deel daarvan is toen gebruikt voor het maken van relikwieën. Ex Ossibus B. Petri Donders luidt de toelichting daarbij.

Later hoorde ik dat Peerke al eens eerder was opgegraven. Toen zijn die botjes natuurlijk zo mooi neergelegd! Hij kreeg bij die gelegenheid een nieuwe kist. Splinters van de oude vonden hun weg naar relikwieën met het bijschrift Ex Arca Sepulcrali Vener. servi Dei Petrus Donders. Dát is dus de volledige tekst in Ma's medaillon: 'Uit de grafkist van de eerbiedwaardige dienaar Gods Petrus Donders'.

Peerke werd eerbiedwaardig in 1913, kort daarna moet het relikwie in bezit zijn gekomen van Ma's grootvader, die in zijn jonge jaren op Batavia woonde en Peerke diende als misdienaar en bootsman. Hij was een van degenen die hem over de rivieren en kreken loodste op zijn missiereizen naar indianen en bosnegers.

Sindsdien bleef het relikwie in de familie, steeds bij de oudste zoon. Elke avond zag Ma haar vader ermee bidden. Toen hij op zijn sterfbed lag, liet hij haar roepen en zei: 'Kind, neem dit en geef het aan je oudste zoon. Mocht het zijn dat er wat is in de familie, dan moet je Petrus Donders aanroepen. Dan moet je bidden en dan zul je zien dat je gebed verhoord wordt, want deze man is een heilige.'

En óf Ma dat gedaan heeft. Voor haar zoontje Ricky bijvoorbeeld, dat kort na zijn geboorte 'klem' kreeg, tetanus. Er werd een nooddoop gedaan en drie dagen lang bad ze aan één stuk door tot God en tot Petrus Donders.

En voor haar kleindochter Demmy, die door een onbekende aandoening dreigde te stikken. 'Ik stond voor dat bedje, ik heb Petrus Donders aangeroepen en zei tegen Marlon: ga vliegensvlug terug naar huis, ga je relikwie halen. En toen hij terugkwam heeft hij met het relikwie tegen dat voetje gewreven. Hij stond gebogen te bidden, ik kon niet horen wat hij zei. Ik ook, die vader aan de andere kant, allemaal waren we in gebed. En toen kwam die dokter weer en die zegt: hee, het gaat goed!'

Ma verklapt me ook wat ze in die gebeden tegen God en Petrus Donders zegt. Dingen als: 'Help ons Heer, het is mijn zoon zijn enig kind. Als je hem niet waardig achtte om een kind te hebben, had je het niet gegeven. Ik weet zeker dat je ons gaat helpen.' Altijd gaat het om een beroep op redelijkheid: zo'n klein kind nu al wegnemen, dat is toch niet normaal!

Ma onderhandelt niet met de hogere machten, zoals de oudtestamentische joden, ze komt niet met geloften of dreigementen, zoals Italiaanse katholieken wel doen - ze beoefent een beredeneerde vorm van afsmeken. Ze demonstreert me hoe ze het doet, met een intonatie van: wees nou toch redelijk, je kunt 't nú nog goedmaken.

Van haar kant houdt ook Ma zich aan die redelijkheid, door niet te overvragen. Al haar smeekverhalen gaan over kinderen. Maar oude mensen worden toch ook ziek? Ma antwoordt dat voor oude mensen op een gegeven moment hun tijd gekomen is.

***

Ma's vader was een man met bijzondere krachten. Hij was opzichter bij 's Lands Bosbeheer, kende het bos op z'n duimpje. Kende ook de geestenwereld van de indianen en de bosnegers. Maar bang? Nee. Daarvoor was zijn katholieke geloof te sterk.

Van al Ma's geestenverhalen is dat van haar vader op de Marowijne me 't liefst. Hij was gestationeerd in Albina en kreeg het vaak met bosnegers aan de stok over kapconcessies. Op een keer was hij onderweg naar een dorpje aan de rivier toen hem een korjaal tegemoet voer. Een van de inzittenden riep: 'Baas, ga daar niet want ze zijn bezig een wisi voor u te zetten, uw naam is genoemd!'

Een wisi is een magisch pakketje of drankje dat wordt bereid om iemand kwaad toe te brengen. 'Zeg niet dat ik niet moet gaan,' antwoordde Ma's vader. 'Ik ga wél daar!' En hij vaart door naar dat dorp en loopt meteen naar de plek waar de oude mannen rond een vuurtje zitten waarop een pot staat te borrelen. Hij zegt, want hij sprak hun taal: 'Waar zijn jullie mee bezig? Met mij?' En gelijk geeft ie een trap tegen die pot, zodat de inhoud er uitvliegt, een brouwsel van allemaal rare takjes en stokjes. Alle kanten op vluchtten ze, het bos in. 'En mijn vader heeft geleefd tot 84 jaar,' besluit Ma triomfantelijk.

Vroeger eindigde het verhaal nog beter. In het dagboek van mijn eerste bezoek in 1969 staat vermeld dat Ma's vader de pollepel pakte die in de pot stond, een flinke teug van het brouwsel nam en bij het weglopen de ene medicijnman tegen de andere hoorde zeggen: 'Laat maar jongens, deze is te sterk voor ons!'

Maakt niet uit - Ma's vader had power, daar gaat het om. En die kracht, die hij ontleende aan zijn vroom geloof, was het die hem moet hebben geholpen bij het wonder, het tweede wonder van Petrus Donders.

Ruim vijftig jaar geleden was het, Ma's vader was bosopziener in de buurt van Matta, een dorp van de Arawak indianen achter Zanderij. Op een avond kwam een groep wanhopige indianen dwars door het bos aangelopen met een moeder en een ernstig zieke baby. Het meisje was op sterven na dood en medische hulp was in de wijde omgeving niet voorhanden.

Ma's vader pakte zijn relikwie en heeft het vastgehouden in zijn hand en gebeden, gebeden, gebeden! En de mensen die bidden konden, hebben meegebeden. Hij legde zijn hand met het relikwie erin op de borst van het kindje. Heilige Petrus Donders - zo noemde hij hem - we smeken je, bid tot Onze Lieve Heer dat dit kind beter wordt.

Toen zag hij de ogen van het meisje flikkeren en hij legde het terug in de armen van de moeder en zei: 'Laat het drinken.' En de moeder legde het kind aan de borst, en het sloeg haar oogjes op en dronk.

***

In een snikheet kantoortje terzijde van Paramaribo's kathedraal zetelt pater Mulder, de laatste Nederlandse Redemptorist in Suriname. Binnenkortngaat hij met pensioen naar Nederland. 'Als je hier in een bejaardenhuis terechtkomt, ben je aan de heidenen overgeleverd,' zegt hij.

Eigenlijk hoopte pater Mulder voor die tijd Peerkes heiligverklaring erdoor te krijgen. Formeel is dat de taak van pater Marrazzo, de 'postulator' van de Redemptoristen in Rome. Dat is degene die Peerkes aanspraak op heiligheid moet verdedigen tegenover de advocaat van de duivel. Maar hij wordt daarbij geholpen door twee co-postulatoren: pater Mulder in Paramaribo en pater Dekkers in Nederland. Zij moeten een nieuw wonder zien aan te dragen.

Erg vlotten wil het nog niet. 'We hebben regelmatig oproepen gedaan, ook via de kranten,' verzucht pater Mulder. 'Er zijn ook wel reacties gekomen, maar niemand wil er mee voor de dag komen. Dat is nu eenmaal zo, hier in Suriname: je moet nooit de aandacht op je vestigen.'

'En nu?'

'Onze bisschop is pas naar Rome geweest en heeft er met de paus over gesproken.'

'En, wat zei die?'

'Hij zou 't doorsturen, hè. Naar pater Marrazzo.'

***

Het meest indringende beeld dat me van deze Surinamereis is bijgebleven, is de aanblik van Batavia vanaf de rivier. Drie kwartier varen van Boskamp, waar de oost-westverbinding de Coppename kruist, doemt in de verte een minuscule steiger met wat gebouwtjes op, nauwelijks zichtbaar temidden van onafzienbaar bos. Hetzelfde stipje dat je als lepralijder uit de verte dichterbij zag komen en waar je nooit meer vandaan zou gaan.

Richard Baldewijn, de beheerder, is er niet. Zijn zwager neemt de honneurs waar. Met deze twee gezinnen hebben we de bevolking van Batavia gehad. Ook verder is het bijna niks. Een verlaten graf, wat gedenkstenen en een kapel. De huisjes van de patiënten, de begraafplaats - niets meer van te vinden. Eind negentiende eeuw, toen de kolonie werd opgeheven, werd alles in brand gestoken. Rond 1990, tijdens de 'binnenlandse oorlog' tussen Bouterse en Brunswijk, werd het dorp geplunderd, vernield en daarna verlaten.

Maar tegenwoordig komen steeds meer bezoekers en pelgrims opdagen. Peerke-bedevaarten worden grootscheeps aangepakt, met deelnemers uit Paramaribo maar ook uit Nederland, onder wie veel parochianen van de Tilburgse Heikant, het buurtschap waar Peerke werd geboren.

Op de steiger maak ik een praatje met Richards vrouw, die klaarstaat om een zak kokosnoten te verschepen. Haar kinderen zijn net vertrokken, per korjaal naar het schooltje in Kalebaskreek, tien minuten stroomopwaarts. Aanvankelijk waren ze het enige gezin dat hier terugkeerde na de binnenlandse oorlog. 'Alles was overwoekerd, allemaal bos. Langzamerhand hebben we het opengekapt.'

***

Bijna twee weken was ik nu in Suriname. Ma's bigi jari was voorbij, de kinderen waren terug naar hun ballingsoorden in Willemstad, Amsterdam-Zuidoost en Almere, en zelf zou ik ook over een paar dagen vertrekken. Toch had ik nog steeds niet de reis ondernomen naar Matta, waar Clemmy Sabajo, zo heet de moeder van het wonderbaarlijk genezen kind, nog steeds woont. Ik dacht aan pater Mulders uitspraak dat men in Suriname liever niet de aandacht op zich vestigt. Hoe kon ik dan een oude dame aan de praat krijgen over een wonder dat aan haar is geschied?

Op een middag was ik op bezoek bij Mathilde, een nicht van Ma met wie ik bevriend raakte toen ze een tijd in Amsterdam woonde. Nu woonde ze bij haar ouders - een grote en hechte familie, net als die van Ma. Familie opent alle deuren in Suriname. 'Clemmy Sabajo?' zegt Mathilde. 'Dat is toch de oma van Brigit? Ga Brigit roepen!'

Even later komt een jonge vrouw binnenstappen, een vrouw met indiaanse trekken. Brigit blijkt in een huis op hetzelfde erf samen te wonen met een broer van Mathilde. Als ik haar oma wil spreken, wil ze me best vergezellen. 'Goed,' zegt Frankie, een andere broer van Mathilde, die ook op bezoek is. 'Dan rijd ik jullie erheen. Waarom gaan we vanmiddag niet?'

Even later komt Frankie mopperend te voorschijn: zijn vriendin Jacqueline wil ook mee, met haar zoontje. Die moeten we dus eerst ophalen. Bij Jacqie duurt het even voor we weg kunnen, want eerst moet de vrieskist worden gevuld met ijsblokjes en flesjes soft voor het uitstapje. Maar daarna gaan we dan toch. Op weg naar de moeder van het kind dat wonderbaarlijk werd genezen door Ma's vader, met behulp van het relikwie dat eerder in het bezit was van haar opa - in het gezelschap van Ma's neef, diens vriendin, het zoontje van die vriendin, en de nicht van het genezen kind die samenwoont met een andere neef van Ma. Allemaal mensen die ik een uur geleden nog niet of nauwelijks kende.

Frankie vindt dat hele heiligengedoe eigenlijk maar onzin, vertelt hij onderweg. Hij is lid van Bribi, een van de vele evangelische bewegingen die in Suriname opgang maken. 'Ik maak geen omwegen,' zegt hij. 'Ik ga direct via Jezus. Aan relieken heb je niks, het gaat om de kracht van het gebed.'

De kwestie zorgt voor heel wat ophef binnen de familie. De meeste broers en zussen van Frankie sympathiseren met pinkstergroepen als Bribi, Gods Bazuin en Stromen van Kracht, terwijl hun ouders hun hoop hebben gesteld op Petrus Donders. Frankies vader is zelfs een keer naar Nederland gereisd, naar het kapelletje aan de Tilburgse Heikant, om genezing voor Mathilde af te smeken toen ze ziek was.

Bij Zanderij slaan we rechtsaf. We stoppen bij een Chinese winkel, want Frankie heeft iets gemompeld over botte bakra's die zomaar naar zo'n indianendorp gaan en de mensen het hemd van het lijf willen vragen zonder dat daar wat tegenover staat. We lopen langs de schappen en vullen een mand met suiker en meel, een flinke bevroren kiprollade, rijst en olie.

En verder trekt de karavaan, voorzien van victualiën om zo nodig een week te overleven in de jungle. Het asfalt maakt plaats voor rood bauxietstof en, als we ten slotte afslaan naar Matta, voor zand.

Matta ligt heel verspreid, plukjes houten huizen en bladgedekte hutten in de savanne. Het is al namiddag, de eerste heiïgheid vermengt zich met de rook van smeulend hout en vuilnis. De meeste bewoners hebben hun toevlucht gezocht in een beschaduwde hangmat. Maar we treffen oma Clemmy hard aan het werk. 72 is ze nu, een mooie getaande vrouw die uitstekend Nederlands spreekt. Ze is net bezig bittere cassave te raspen. De geelwitte pulp komt terecht in een uitgeholde halve boomstam.

Onder een afdak van bladeren heeft Henk, een van Clemmy's zeven kinderen, een vuurtje aangestoken. Een kindje dommelt er onder een hangmat. De etenswaren worden aangeboden en goedgekeurd en dan vertelt oma Clemmy haar verhaal... het wonderverhaal van een halve eeuw geleden.

'Ja, het kind was niks meer,' zegt ze. 'Ze ging haar ogen dichtmaken. Toen heeft opa Reiger voor haar gebeden, gebeden, gebeden!'

'Ging u zelf niet bidden?'

'Nee, vroeger wisten wij niet te bidden, toch. Ik bad alleen tot de Heer, niet tot de heiligen. Toen hij begon te bidden tot Petrus Donders - dat wisten we niet, want niemand vertelt ons, wie is dat eigenlijk. Opa Reiger wist dat wel. Hij heeft het op een papier geschreven. In het Latijn heeft hij geschreven. Dat moest ik altijd bij me dragen.' Helaas is het papier verloren gegaan.

'Langzaam kwam m'n dochter weer bij. Tot ze haar ogen weer open had. Daarna hebben we haar snel gebaad in blauwsel.'

'Kwam er ook een relikwie bij te pas?'

Oma Clemmy schudt het hoofd. 'Alleen een stuk papier en een gebed.'

'Was het een wonder?'

'Het was een wonderbaarlijke gebeurtenis. Ik weet niet of ik het een wonder moet noemen.' Oma Clemmy is intussen presbyteriaans geworden... misschien heeft dat er ook mee te maken. 'De pater kwam niet geregeld, we zijn nu overgestapt en de dominee komt elke week,' zegt ze.

Zo heeft de advocaat van de duivel deze dag een klinkende overwinning behaald. Geen tweede wonder voor Peerke. Als ik, terug in de stad, afscheid heb genomen van de verzamelde familie en buiten op een taxi wacht, hoor ik Frankies stem triomfantelijk door het open venster klinken: 'Het was geen enkele relikwie! Het was een papier met een gebed. Geen enkele relikwie!'

***

Een paar maanden na mijn terugkeer uit Suriname krijg ik een briefje uit het klooster Nebo in Nijmegen. Ondertekend door pater Ignaz Dekkers, de vice-postulator in Nederland. Hij heeft iets opgevangen over een wonder waar ik meer van zou weten. Wil ik niet eens langskomen?

Klooster Nebo blijkt een even schitterend als enorm gebouw met op dat moment nog zestien hoogbejaarde bewoners (inmiddels is het verkocht en zijn de paters verhuisd). Pater Dekkers is rector van dit klooster geweest en zat voordien twintig jaar in Rome bij het generalaat van de Redemptoristen.

Als afgevaardigde van Rome was hij ook aanwezig toen in 1982 Peerkes botten werden opgegraven. Hij vertelt: 'Ik kreeg een loden pijp mee waarin een ellepijp van Peerke zat. Die moest ik naar Rome brengen om er relikwieën van te maken.' Het kostte hem bange uurtjes op Schiphol, waar de douane uitgerekend hém uitkoos om de inhoud van zijn koffer te laten zien. 'Gelukkig hebben ze niet achter de middenflap gekeken.'

Ik vertel pater Dekkers hoe mijn naspeuringen naar Peerkes tweede wonder met een sisser zijn afgelopen toen oma Clemmy haar verhaal deed. Geeft niet, is zijn reactie, het was sowieso onvoldoende geweest. 'Ik ben pas nog bij pater Marrazzo in Rome geweest. Ik dacht ook dat ik een wonder op het spoor was. Maar Marrazzo zei: vergeet het maar, dat wordt niks.'

Hij pakt het verslag van het gesprek erbij en leest op: 'Radiografieën, scans, klinische rapporten, tutto! Cosa durissima! Je moet een medisch onverklaarbaar feit hebben. Met verklaringen van specialisten moet je bewijzen dat er een fatale prognose was, dat iedere therapie is tekortgeschoten en dat vervolgens een onmiddellijke, complete en blijvende genezing heeft plaatsgevonden.'

Ook in Nederland was de medewerking niet om over naar huis te schrijven. 'Ik kwam in 1989 uit Rome terug, toen alles wat daarvandaan kwam in Nederland bij voorbaat verdacht was. Ik had het gevoel dat men ook in eigen kring dacht: een beetje oppassen, hij kan zich wel vriendelijk voordoen maar het zou wel eens een infiltrant kunnen zijn! En zo'n heiligverklaring, daar zat men ook niet op te wachten. Zalig vonden ze wel mooi genoeg.'

Zijn mede-Redemptoristen lopen evenmin over van enthousiasme. De Nederlandse provincie van de orde is onlangs samengevoegd met de provincies Vlaanderen, Duitsland en Zwitserland, en daar snapt men waarachtig niet wat er nou zo bijzonder is aan Peerke.

'Hij is natuurlijk geen flamboyante figuur,' zegt pater Dekkers. 'Ik heb meegewerkt aan de vertaling van zijn brieven en die dus allemaal gelezen... ze zijn zo doodgewoon, zo alledaags. Over een kist met kaarsen, of over potten en pannen. Jantje van de buurvrouw, die moet naar de dokter toe. Maar later ben ik daar toch anders over gaan denken. Hij was een door en door eerlijke en oprechte man, die zich bepaald niet heeft opgesloten in de sacristie. Peerke doorstaat de toets van de huidige mens. Hij is authentiek. En hij was er voor iedereen, van welke godsdienst of etnische groep dan ook.'

Dat was natuurlijk het werkelijke mirakel: Peerkes wonderbaarlijke toewijding aan mensen voor wie alle hoop vervlogen was. Maar ja, dat is Hollands geredeneerd. En Tilburgs: Peerkes geboortestad heeft altijd uitgeblonken in een sociaal getint katholicisme, dat zich richtte op onderwijs, verpleging en ondersteuning van behoeftigen. Het soort wonder dat pater Marrazzo nodig heeft, valt uit Tilburg of Nederland niet te verwachten. Het zal uit Suriname moeten komen, waar Peerke geldt als wonderdoener die op afroep kinderen geneest. Pater Dekkers vindt het maar een heel beperkte benadering, dat gedoe met die medische attesten. 'Peerke is een groot mens geweest, daar gaat het om. In Nederland kan ook de man heilig zijn die 's ochtends de trein pakt van vijf over acht. Maar op het ogenblik is dat in Rome en de rest van de wereld nog moeilijk te verkopen.'

 

Terug naar overzicht met artikelen