PAARDEN VOOR DE DOOD

 

[d'Oude Binnenstad, juli 2011]

 

Aanvankelijk liepen we hem voorbij, de onopvallende man die opeens op de Nieuwmarkt stond achter een stalletje met koperetsen en platen. Grachtentaferelen en landschapjes, hij had een baard - een ouwe hippie waarschijnlijk, met het gebruikelijke kunstnijverheidsspul. Hoewel... een gewone hippie leek ie nou ook weer niet. Dezelfde klemmetjes waarmee hij zijn koopwaar voor wegwaaien behoedt, houden een zwart keppeltje op zijn plaats en hij lijkt eerder een sereen soort meneer dan een vrijgevochten hipster.

Communiceren doet hij vooral via zijn koopwaar, blijkt als we hem op een dag nieuwsgierig aanspreken. Zijn Nederlands is beperkt en zijn antwoorden zijn hoogstens een paar woorden lang. Maar het werk dat hij te koop aanbiedt, loopt over van betekenis. Het zijn etsen op koperplaat, beperkte oplages dus, in een stijl die aan Rembrandt en soms aan Chagall doet denken maar toch heel persoonlijk is.

Anderhalf jaar is hij in Nederland, deze uit Budapest afkomstige kunstenaar, luisterend naar de naam András Váczi. Hij woont in Zaandam, samen met zijn landgenoot die in het stalletje naast hem lederen kunststukjes verkoopt. 'De regering in Hongarije is niet normaal,' verklaart hij als we vragen naar de reden van zijn vertrek. 'Fascistisch! En alle galeries kapot, opgekocht door grote multinationals. In Nederland vrijheid, in Amsterdam nog meer.' Eerst stond hij op het Leidseplein, maar dat was hem 'te massaal.' Graag zou hij in Amsterdam een tentoonstelling maken van zijn werk.

Af en toe rinkelt zijn telefoon. Hij luistert ingespannen en steekt hem weer weg, terwijl hij verontschuldigend naar ons glimlacht: 'Niks.' Maar dan lukt het. Het is zijn moeder, uit Budapest. Ze belt bijna iedere dag wel een keer. 'Ze stuurt ook pakjes.' András is 44, maar wat maakt dat uit voor een joodse moeder? Elk jaar gaat hij een paar maanden naar haar toe. In die periode maakt hij ook zijn nieuwe werk, de kleine, gedeelde woning in Zaandam biedt daarvoor geen ruimte.

Veel van de etsen die András verkoopt, zijn op Nederland geïnspireerd. Een simpel boerenhuisje uit Brabant, nageëtste winterlandschapjes van Hollandse meesters, een Amsterdams stadspoortje. Maar ook een prachtig ingetogen portret van een oude joodse vrouw. 'Uw moeder?' Nee, het is tante Sofia, een zuster van haar.

Hoe hebben zij de oorlog weten te overleven, vragen wij. De grote joodse gemeenschap in Budapest onderging toen immers hetzelfde lot als die in Amsterdam, hier in deze buurt. 'Met geld,' antwoordt András zonder omhaal. 'Al het geld dat we hadden aan Duitse soldaten gegeven. Daarna geen problemen.'

Geen problemen? De oorlog is wel degelijk aanwezig in het werk dat hij te koop aanbiedt. Een grote afbeelding met verwaaide onheilspellende figuren trekt onze aandacht. 'Crematorium,' zegt hij als we er vragend naar wijzen. 'Vuur.'

'En daar?'

'Twee paarden. Paarden voor de dood.'

'En dat mannetje daar, bij die ladder?'

'Wacht. Dat is een wacht voor de dood.'

Het is een indrukwekkend kunstwerk, gemaakt met uiteenlopende technieken: ets, aquatint en gravure. Het hangt in het Holocaust Memorial Center in Budapest, vertelt hij. Verder heeft hij er nog niet één verkocht.

'Waarom?' vragen wij.

'Ik weet niet waarom.'

 

Terug naar overzicht met artikelen