JE KUNT NIET DWEILEN MET DE KRAAN OPEN

 

[de Volkskrant, 1-9-2015 ]

 

'Lezers voelen zich ongemakkelijk bij een tsunami aan watertaal,' schreef Annieke Kranenberg, de ombudsvrouw van deze krant, afgelopen zaterdag. 'Zinnen met "vluchtelingengolven", "stromen illegalen, "overspoelen" en "indammen" lijken niet waardevrij. Wees zuinig met watertaal.'

Ze refereerde daarmee natuurlijk aan de beruchte moeder aller tsunamimetaforen, die van Geert Wilders in een Volkskrant-interview in 2006. 'Wat er naar Nederland komt en wat zich hier voortplant' leidde volgens hem tot een 'tsunami van islamisering' die 'ons raakt in ons hart, in onze identiteit, in onze cultuur' en die daarom moest worden gestopt.

Deze uitspraak kan inderdaad moeilijk waardevrij worden genoemd, maar is dat een reden om nu meteen maar alle watermetaforen uit het discours over de komst van grote aantallen vluchtelingen te verbannen? Dat lijkt me een gevalletje kind met het badwater weggooien. En dat niet alleen: het zou ons ook een leerzaam voorbeeld ontnemen voor het hanteren van de vluchtelingencrisis.

Die crisis is niet leuk en door bij het beschrijven ervan 'watertaal' te vermijden, maak je hem niet leuker. Integendeel, je wekt ermee de indruk de feiten te willen oppimpen - een patente manier om de mensen wantrouwend te maken. In dezelfde sfeer ligt het veelgehoorde argument dat we vluchtelingen nodig hebben om in de toekomst onze vergrijzende bevolking van jonge arbeidskrachten te voorzien. Of dat waar zal blijken, moet worden afgewacht. Op dit moment is de werkloosheid onder veel groepen vluchtelingen schrikbarend hoog.

Mij lijkt de bijdrage van zulke goed-nieuwsverhalen aan de bereidheid om vluchtelingen op te vangen, niet positief. Veel overtuigender is het, eerlijk vast te stellen dat de toestroom van vluchtelingen een probleem is, een vloedgolf inderdaad, die we zo goed mogelijk moeten opvangen. En we zijn in Nederland in de gelukkige omstandigheid dat de geschiedenis van onze waterkering ons daarbij tot leidraad kan zijn.

Zowel de Nederlandse taal als de in Nederland gegroeide bestuurspraktijk is doortrokken van waterervaringen. Ook die referenties zijn niet waardevrij. Enerzijds zijn ze negatief: het gaat om het keren van iets dat we liever niet hebben, namelijk overtollig of zelfs bedreigend water. Maar er is ook een positieve kant: water weren doe je niet in je eentje. De strijd tegen het water deed ons in Nederland al vroeg het belang inzien van samenwerking, planning en coördinatie, met als uitkomst de waterschappen en het poldermodel.

Centraal in de waterwering stonden en staan de dijken. Alle begrippen die daarmee te maken hebben - zoals dijkplicht, dijkleger, dijkgeschot en dijkvrede - hebben een sterk collectieve inslag. Het bouwen en onderhouden van dijken is een mooie Nederlandse metafoor voor problemen van solidariteit en samenwerking en voor de rolverdeling tussen individu en overheid daarbij. Het gaat immers om ieders belang, en niet zomaar een belang: 'droge voeten', zoals we het eufemistisch uitdrukken, is een kwestie van leven en dood.

In de vroegste tijden was iedere polderbewoner verantwoordelijk voor het onderhoud van zijn eigen dijkslag. 'Wie het water deert, die het water keert' was toen het devies: je moet je eigen boontjes doppen. Slaagde je daar niet in, en bracht je daarmee de hele polder in gevaar, dan waren de gevolgen niet mals: 'Wie niet wil dijken, die moet wijken.'

Ik citeer uit De Witte Dijkgraaf, een vrije bewerking van Theodor Storms klassieke novelle Der Schimmelreiter: 'Onwaardig verklaard. Het hemd van zakkengoed, het hemd van de ondergang, het kleed van de schande. Het koetouw dat om de lendenen gegord moest worden, de spade die in de dijk gestoken moest worden, ten teken dat hij onmachtig was zijn dijkplicht te doen.'

Later namen de waterschappen het dijkonderhoud over, maar op een hoger schaalniveau bleven dezelfde problemen zich voordoen. Dat bleek bij de watersnoodramp van 1953. In zijn standaardwerk De ramp (1992) documenteerde Kees Slager overtuigend dat de hoge tol aan mensenlevens grotendeels te wijten was aan de versnippering van het waterschapsbeheer. Honderden Zeeuwse en Zuid-Hollandse polderautoriteiten keken alleen naar hun eigen stukje dijk; regionaal opportunisme vierde hoogtij.

Sinds deze vingerwijzing hebben we de organisatie van de waterkering bij de tijd gebracht. In de Wet op de Waterkering (1996) zijn de verantwoordelijkheden eenduidig toebedeeld. In dezelfde periode fuseerden de kleine, geïsoleerde waterschappen tot grote conglomeraten. Allerlei belangen worden daar tegen elkaar afgewogen, maar uiteindelijk is er een krachtig en slagvaardig waterschapsbestuur, dat besluiten neemt in het belang van allen.

Een belangentegenstelling die de ingelanden van polders en droogmakerijen vaak verdeeld hield, was de hoeveelheid water die ieder te verwerken kreeg. Veel boeren hadden particuliere molentjes op hun land staan, waarmee ze bij een wateroverschot overtollig water wegpompten naar aangrenzende landerijen. Net als degenen die in vroeger tijd het onderhoud van hun dijkslag verwaarloosden, lieten zij hun korte-termijngewin prevaleren boven het gemeenschappelijk belang. Functionarissen van het waterschap moesten erop toezien dat dit niet gebeurde. Op stormachtige en regenachtige nachten trokken zij er per fiets op uit om te controleren of die privépompen wel waren stilgezet.

Bij een gemoderniseerde, centraal geregelde waterhuishouding is dat niet meer nodig. Daarbij wordt de polder in 'peilvlakken' verdeeld, waarbij iedere ingeland de hoeveelheid water te verwerken krijgt die het beste tegemoetkomt aan zijn situatie én aan het polderbelang.

In plaats van de vergelijking tussen de vluchtelingenstroom en de waterkering te ontraden, zouden we er goed aan doen alle Europese gezagdragers een voorlichtingscursus over onze waterschapsgeschiedenis aan te bieden. De beste manier om de vluchtelingencrisis te hanteren, kunnen we immers linea recta van die geschiedenis afkijken.

Vervang de polder door Europa en lees grenzen waar dijken stond. Laat niet ieder land zijn eigen stukje grens onderhouden. Dan gaan ze ieder voor zich op zoek naar het hoogste rendement tegen de minste inspanning, met als gevolg dat grenzen gaan lekken en bezwijken, of dat landen de vluchtelingenvloed gaan wegpompen naar de buren. Met als uitkomst dat uiteindelijk veel hogere financiële, sociale en humanitaire kosten moeten worden gemaakt dan bij een centraal geregelde toedeling nodig was geweest. Dat is het echte goede nieuws: dat zo'n centraal geregelde kanalisering van de vluchtelingenstroom mogelijk is en het belang van allen het beste dient. Dat het daarbij gaat om het zo goed mogelijk tegemoetkomen aan een op zich problematisch gebeuren, moeten we niet wegmoffelen maar juist benadrukken. De watermetafoor kan ons dan helpen bij het beschrijven van de crisis én het hanteren ervan.

 

Terug naar overzicht met artikelen