SCHIPPERS LAAT HET BIJ WOORDEN
Minister Schippers riep op te vechten voor vrijheden. Herman Vuijsje verwijt haar dat ze zelf niets deed tegen meisjesbesnijdenis

 

[NRC Handelsblad, 12 september 2016]

 

In haar H.J. Schoolezing trok minister Edith Schippers afgelopen maandag van leer tegen de aantasting van onze fundamentele vrijheden door radicale islamisten. Bottomline van haar betoog was: het gaat niet vanzelf. We maken pas echt het verschil als we de gelatenheid achter ons laten. Het wordt tijd dat iedereen opstaat en in actie komt om onze vrijheden te verdedigen.

Daarvoor is nodig, vervolgde zij, dat wij als overheid rugdekking geven. We moeten de wetten veel actiever toepassen en veel strikter handhaven. We moeten compromisloos zijn en niet de minste afwijking van onze normen aanvaarden. 'We moeten weer leren voor onze keuzen te staan. Dat zijn we verleerd.'

De minister benadrukte dat degenen die het meest te lijden hebben van de aantasting van deze vrijheden, gevonden worden binnen de islamitische gemeenschap zelf. Zo somde ze op wat veel islamitische meisjes niet wordt gegund: daten, verliefd worden, een vriendje hebben.

Een van de ergste uitwassen van deze masculiene verbodscultuur die onder andere bij islamitische groepen voorkomt, roerde Schippers alleen in het voorbijgaan aan: meisjesbesnijdenis. Dat was opmerkelijk. Met haar diagnose en haar oproep trad zij buiten haar vakgebied als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, maar uitgerekend een gebied waar zij zélf het verschil kan maken, liet ze buiten beschouwing.

Genitale verminking is in Nederland streng verboden, maar volgens een GGD‑onderzoek uit 2009 sorteert dat verbod nauwelijks effect. Nog nooit is in ons land iemand voor dit misdrijf vervolgd. Hoe vaak het voorkomt, weten we niet. De schattingen lopen uiteen van minstens vijftig keer per jaar (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg in een rapport uit 2005) tot meer dan vijfhonderd gevallen per jaar (GGD Nederland in 2009).

Het blijft bij grove schattingen doordat behoorlijk prevalentieonderzoek praktisch onmogelijk is. Het gaat hier immers om een diepgewortelde culturele norm, die in de betrokken gemeenschappen met een enorme sociale druk wordt opgelegd. Er is maar één manier om zicht op het probleem te krijgen: lichamelijke controle van de risicogroepen - meisjes uit landen als Soedan, Somalië en Ethiopië.

In Nederland gaan we te werk volgens het tegenovergestelde uiterste: kinderen zien tijdens hun basisschooltijd een keer of drie een schoolarts of -verpleegkundige. De preventieve activiteiten op het gebied van meisjesbesnijdenis bestaan hieruit dat gepoogd wordt het onderwerp op vrijwillige basis 'bespreekbaar te maken.'

Tot twee keer toe heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken voor periodieke controle. In 2004 pleitte Ayaan Hirsi Ali voor het controleren van meisjes uit risicolanden. De Raad voor Gezondheid en Zorg kwam met hetzelfde pleidooi. Dat voorstel werd juridisch niet haalbaar geacht omdat het discriminerend zou werken; vandaag de dag zou het waarschijnlijk als 'etnisch profilerend' worden afgedaan.

Categoraal kon dus niet ‑ het moest generiek. Goed dan, zei de Kamer en sprak zich uit voor verplichte controle van álle meisjes in de risicoleeftijd, zoals in Frankrijk al langer gebruikelijk is. Daar worden kinderen tot hun zevende jaar regelmatig door artsen van de jeugdgezondheidszorg nagekeken. Maar in Nederland gebeurde niets met de Kameruitspraak. Het bleef bij woorden, precies volgens het stramien dat de minister in haar speech zo fel veroordeelde.

Waarom? Juridische bezwaren zouden lichamelijke controle verhinderen - bezwaren die in Frankrijk kennelijk niet gelden. Verplicht lichamelijk onderzoek zou in strijd zijn met het recht op privacy en lichamelijke integriteit. Alle taboes die ons er decennia lang van hebben weerhouden effectief op te treden tegen de door de minister genoemde uitwassen, lijken hier samen te komen: angst voor het opleggen van een verplichting, angst om beschuldigd te worden van discriminatie en angst voor aantasting van de privacy. Met als resultaat dat we van de meest kwetsbare groep die zich denken laat, jonge kinderen, nog steeds niet weten in hoeverre zij worden blootgesteld aan dit barbaarse ritueel.

De laatste keer dat de Kamer zich uitsprak, was in 2009. Om meisjesbesnijdenis beter te bestrijden, moet de schoolarts in ere worden hersteld, vond een meerderheid. Die moet kinderen periodiek onderzoeken op kindermishandeling en dus ook op genitale verminking.

Een van de felste voorstanders was het toenmalige VVD-Kamerlid Edith Schippers. 'Hoezo zou het juridisch niet haalbaar zijn om onschuldige meisjes te behoeden voor kindermishandeling?' fulmineerde zij. 'Ik vind het juist discriminatie als je niks doet. Dan zeg je feitelijk: we vinden het niet zo erg dat het Somalische kinderen overkomt, terwijl we dat bij Nederlandse kinderen wel erg zouden vinden. Dit moet veel strenger worden aangepakt.'

 

 

Terug naar overzicht met artikelen