De brandende kwestie
EEN COLLECTIEVE SALTO MORTALE

 

[ Vrij Nederland, 25 december 1999 ]

 

Wie zegt daar dat er in Nederland nooit wat verandert, en als het dan toch gebeurt vijftig jaar later? Het is precies tien jaar geleden dat ik in mijn pamflet Lof der dwang pleitte voor eenduidigheid tussen theorie en praktijk in de criminaliteitsbestrijding. Wat in de wet staat moeten we ook doen, vond ik. Dat standpunt werd toen als politiek buitengewoon incorrect beschouwd, en bezorgde me de reputatie van rechtse boeman. Maar naar huidige maatstaven was Lof der dwang maar een braaf boekje. Ik begon bijvoorbeeld niet over zwaardere straffen. Dat hoorde niet en daar hield ik me aan.

De afgelopen tien jaar is de extreme terughoudendheid op het gebied van wetshandhaving en overheidsdwang niet alleen verdwenen - in sommige opzichten dreigen we door te schieten naar de andere kant. Dat bleek bijvoorbeeld een paar jaar geleden bij het proces in Antalya tegen de Turkse jongens die Nederlandse toeristes hadden verkracht en proberen te vermoorden. De Turkse rechter kon de doodstraf opleggen, maar nergens in de Nederlandse pers viel een woord van protest te beluisteren tegen de mogelijkheid dat de daders deze in Nederlandse ogen toch barbaarse straf zouden moeten ondergaan. En geen krant liet onvermeld dat, als ze er met een gevangenisstraf af zouden komen, hun medegevangenen ze wel een kopje kleiner zouden maken. Dat was in Turkse cachotten heel gebruikelijk tegenover daders van dit soort misdrijven, heette het hoopvol. Het stond er tussen de regels, maar ik merkte dat ik nu degene was die de wenkbrauwen fronste.

Ook op etnisch gebied heerste in de jaren zeventig en tachtig een streng taboe, dat de laatste jaren in ijltempo aan het schuiven is gegaan. In 1970 bepleitte DS '70 een restrictief toelatingsbeleid voor immigranten. Dat kwam de partij op het verwijt van racisme te staan. De Socialistiese Partij, die in 1983 voorstelde retourmigranten een premie te geven, werd beschuldigd van 'feitelijke bevordering van vreemdelingenhaat'. Nu zijn deze voorstellen al lang ingevoerd - en voorbijgestreefd. Het afgelopen jaar bepleitte Heleen Dupuis om Nederland maar eens een tijdje helemaal op slot te doen voor asielzoekers, en ging de gemeenteraad van Elst, inclusief Groen Links, akkoord met een avondklok voor asielzoekers. Het eerste voorstel is in strijd met door Nederland ondertekende internationale verdragen, het tweede ronduit discriminerend. Toch zijn er ook in mijn eigen kennissenkring mensen die het met Dupuis en Elst eens zijn, en die vinden dat ik maar een politieke braverik ben geworden.

Er kijkt ook niemand meer van op dat asielzoekers worden teruggestuurd naar landen als Iran, Zaïre en Irak. Als ze lastig zijn komt op Schiphol een particuliere firma te hulp om kalmerende injecties te geven. Wie zich dit even voor de geest haalt, krijgt een goede indruk van de snelheid waarmee collectieve denkbeelden in Nederland - als 'de tijd eenmaal rijp is' - kunnen verschuiven.

Ook een derde taboe - dat op privacyschending - werd in de jaren zeventig en tachtig tot zodanige proporties opgeblazen dat het zijn doel voorbijschoot. Een voorbeeld is de volkstelling, waarover in de jaren zeventig zo'n paniek uitbrak dat ie maar helemaal werd afgeschaft. Achteraf zeggen de actievoerders van destijds dat het eigenlijk nogal overdreven was, maar de volkstelling is en blijft weg. Intussen geven de jaren negentig ook op privacygebied een zo spectaculaire inhaalmanoeuvre te zien dat zich nu wel degelijk reële bedreigingen voordoen. Tussen overheid en bedrijfsleven is een schimmig gebied gegroeid van verzelfstandigde instanties, die toegang hebben tot persoonsgegevens die burgers hebben afgestaan voor collectieve arrangementen. De daaruit voortvloeiende risico's van gegevensmisbruik zijn minder spectaculair dan in het 'grote verhaal' van Big Brother - maar ook reëler. Het gaat nu om talloze Brothertjes, die persoonsgegevens uitwisselen omdat ze daar - veelal com­merciële - belangen bij hebben. Daardoor dreigt bijvoorbeeld het solidariteitsas­pect in allerlei sociale en arbeidsarrangementen te worden aangetast.

Slechts weinig Nederlanders lijken zich druk te maken over dit soort gevaren voor de privacy. Ook valt het nauwelijks meer op als in het openbaar de spot wordt gedreven met ziekte en dood van bekende Nederlanders. 'Van Gaal, waar is je kankerwijf?' scandeerden Feyenoorders toen Ajax-trainer Louis van Gaal zijn vrouw verloren had door kanker. Theo van Gogh schreef in 1997 in de Nieuwe Revu een humoristisch bedoeld stuk over de slokdarmkanker van Joop van Tijn, in de week dat deze stierf. In 1998, na de ontvoering en mishandeling van de ex-echtgenote van Philips-directeur Boonstra, grapte Freek de Jonge in Het Parool: 'Nu Boonstra om z'n loonstra komt...'

Ook hier geldt dat sommigen van mijn vrienden en kennissen niet inzien wat daar nou zo fout aan is. Freek is een honourable man, dus het moet kunnen. Valt er iets te zeggen over het verschil tussen de mensen die dit soort dingen wel en niet erg vinden? Zelf lijk ik me te ontwikkelen van boeman naar politiek-correcte softie: komt dat bijvoorbeeld doordat ik eerst rechts was, en nu weer links? Het lijkt me niet: als ik om me heen kijk, loopt de verdeling dwars door het links-rechts onderscheid heen, voor zover zo'n onderscheid nog bestaat. Ook andere ideologische overwegingen lijken niet meer van betekenis als het erom gaat een standpunt ten aanzien van 'gevoelige' onderwerpen te bepalen.

De historicus Von der Dunk heeft daar in 1993 al een verklaring voor geopperd (NRC Handelsblad, 7-9-93). Tijdens de verzuiling kende Nederland volgens hem 'klare en bekende ideologische fronten'. De aftakeling daarvan liet de Nederlanders met lege handen achter. Zij raakten in een toestand van innerlijke onzekerheid en zien zich sindsdien gedwongen 'met het oog op hun carrière hun kruit droog te houden'. Bij het innemen van een openbaar standpunt over een 'gevoelige' kwestie kijken Nederlanders niet meer naar hun zuil, en ook niet meer naar hun positie op de links-rechts schaal. Ze kijken naar de gevestigde opinies in hun referentiegroep. Bij hun koersbepaling gebruiken zij 'radar, geen gyroscoop,' zoals Bolkestein het navigatie-instrumentarium van Lubbers eens heeft omschreven, met een variant op een uitspraak van de socioloog Riesman.

Deze voorgeschiedenis kan ons helpen begrijpen waarom Nederland - in weerwil van het bezadigde beeld dat we graag van onszelf cultiveren - uitblinkt door schoksgewijze veranderingen in de openbare mening over gevoelige kwesties. Een duidelijk repertoire van programmatische gedrags- en beleidskeuzes bestaat niet meer. Nederlanders houden vast aan eenmaal ingenomen standpunten, zolang de anderen dat ook doen. Pas als zo'n standpunt ten langen leste onhoudbaar wordt, voltrekt zich de omslag - niet als uitvloeisel van kalm beraad op grond van een inhoudelijk gefundeerde visie, maar als een soort collectieve salto mortale. Als door een wonder blijven daarbij 'alle neuzen dezelfde kant op' staan. Hoe dat precies in zijn werk gaat, daar ben ik nog niet helemaal achter. Om dat te weten te komen, mag je je ogen geen moment laten afdwalen. Kijk je even de andere kant op, en dan weer terug, dan heb je kans dat het net gepiept is: alle neuzen staan nog steeds dezelfde kant op, maar het is nu de andere kant.

Het proces is te vergelijken met de werking van een groot schoepenrad. Terwijl de voorliggende schoep zich langzaam met water vult, blijft het rad bewegingloos staan. Uren, dagen, maanden, jaren vlieden als een schaduw heen - totdat de laatste druppel in de schoep valt. Op dat moment wordt de zekering weggedrukt en slaat het rad in één klap naar de nieuwe stand. Rond 1970 kreeg weldenkend Nederland zo'n klap van de molen te verduren - die bracht ons nieuwe taboes. In de jaren negentig maken wij er weer eentje mee - daardoor slaan we op sommige punten in de andere richting door.

   Met 'we' bedoel ik ook mensen in mijn eigen omgeving, die mij na staan en met wie ik me op veel gebieden verwant voel. Met 'doorslaan' bedoel ik niet dat ze enthousiaste pleitbezorgers zijn van die avondklok in Elst, het op slot doen van Nederland, de wederinvoering van de doodstraf, of openbaar leedvermaak over de gezondheidstoestand van bekende Nederlanders. Ik bedoel eerder dat het ze niet zoveel kan schelen. Zij op hun beurt begrijpen niet waarom ik me druk maak over dat soort dingen. Hoe langer ik er over nadenk, hoe zekerder ik ervan word: het grote ideologische onderscheid in de komende eeuw zal het verschil zijn tussen de mensen die zich druk maken en degenen die dat niet doen.

 

Terug naar overzicht met artikelen