GENERATIERENDEMENTSHEFFING

 

[De Groene Amsterdammer, 30 maart 2017]

 

[vierentwintigste lemma van de Kleine Encyclopedie van Nederland]

 

Sinds 1 januari mag ie weer, de ‘jubelton’: maximaal 100.000 euro belastingvrij aan je zoon of dochter schenken, zodat die tóch nog een huis kan kopen. In 2013 en 2014 mocht het ook al. Het kabinet raamde toen dat 20.000 ouders er gebruik van zouden maken, maar het werden er vier keer zo veel. Vijf miljard euro stopten de papa’s en de mama’s in de grijpgrage handjes van hun kinderen.

Uit onderzoek door het Nibud blijkt dat jongeren steeds meer financiële hulp krijgen van hun ouders en dat die hulp niet afneemt als ze de dertig passeren. Bijna een derde van de jongvolwassenen tot 35 jaar krijgt substantiële financiële steun van de ouders. Een kwart van alle ouders van jongvolwassen kinderen schenkt meer dan vijfhonderd euro per jaar.

Waarom doen ze dat? In de eerste plaats natuurlijk om hun kinderen een kontje te geven in moeilijke tijden. En in de tweede plaats uit welbegrepen eigenbelang, want wie momenteel geen geld steekt in een huis, is een dief van zijn eigen portemonnee.

Maar op de achtergrond, zorgvuldig aan het zicht onttrokken, zouden nog heel andere beweegredenen kunnen meespelen. Veel van de hedendaagse ouders zijn babyboomers en een groot deel van de babyboomers is rijk. CBS-gegevens laten zien dat 65‑plussers begin jaren negentig gemiddeld drie keer zo rijk waren als 35-minners, en nu tweeëntwintig keer zo rijk! Ook in inkomen lopen ouderen uit. In 2001 verdiende een 65‑plusser zeven procent minder dan iemand tussen de 25 en 45 jaar. Nu verdient hij juist méér.

Waaraan hebben wij babyboomers (ja, ik ben er ook eentje) die rijkdom te danken? Hard gewerkt en spaarzaam geleefd? Ho, wacht even, dat waren onze ouders! Die hebben ons verwend met gunstige voorzieningen. Honderdvijftig gulden bedroeg bijvoorbeeld het collegegeld toen ik ging studeren in 1964. En ik mocht er zeven jaar over doen, dat ‘stond ervoor’. Later profiteerden we van goede pensioenregelingen en stijgende huizenprijzen.

Voor onze kinderen komt een jaar collegegeld al gauw op zo’n tweeduizend euro, studiebeurzen zijn praktisch afgeschaft, na je afstuderen wacht een wereld van meedogenloze competitie en je moet langer doorwerken om onze AOW op te hoesten. In de tussentijd hebben we ook het aardgas er doorheen gejaagd, onder veronachtzaming van de kosten, die nu met terugwerkende kracht moeten worden opgebracht.

‘Prudent progressief’ heette dat de afgelopen decennia... maar in zijn hart weet een rechtgeaarde babyboomer wel beter. Wat is er van onze mooie jaren‑zestig‑idealen terechtgekomen? Kapitaal huizenbezit, vier keer per jaar op vakantie en voor de kinderen een wereld met minder veiligheid, minder zekerheid en minder kansen.

Ook bij ons knaagt de onzekerheid - niet over onze toekomst maar over ons verleden. Hebben we die bonanza eigenlijk wel verdiend? Die gulheid jegens onze kinderen zou ook wel eens een doekje voor het bloeden kunnen zijn, een manier om een in het verborgene gekoesterd gevoel van verplichting, ja, schuld, te delgen.

Maar lukt dat wel, op deze manier? Is het wel zo progressief, links en jaren-zestig-achtig om alleen je eigen kinderen te laten profiteren? Niet alle babyboomouders zijn rijk. Met het doorgeven van die jubelton help je ook met het doorgeven van bestaande klassenverschillen naar de volgende generatie.

En dan zijn we er nóg niet, want er kleeft een laatste vuiltje aan de chique Gucci schoen van onze generatie. Dat veel babyboomers rijk zijn geworden, hebben ze grotendeels te danken aan die royale studiemogelijkheden uit hun jeugd. Het collegegeld kon zo laag zijn, en het leningen- en beurzensysteem zo ruimhartig, doordat onze ouders als belastingbetalers collectief opdraaiden voor de kosten. Zij maakten het mogelijk dat onze studie betaald werd uit publieke middelen.

Dat rijke babyboomers een deel van de opbrengst nu doorgeven aan hun kinderen, behelst dus een grootscheepse overdracht van publieke naar private rijkdom. Wat destijds bedoeld was als een investering in emancipatie en nivellering komt nu uitsluitend ten goede aan kinderen van de well‑to‑do. Studenten met minder welvarende ouders blijven met een grote studieschuld zitten.

Het zou dus rechtvaardig zijn als vermogende babyboomers worden aangeslagen om een deel van hun rijkdom terug te ploegen naar de jonge generatie als geheel. Er valt veel voor te zeggen dat te doen in de vorm van een generatierendementsheffing. Een naheffing van de generatiebelasting, die in twee opzichten ‘progressief’ zou zijn:het gaat om een vorm van intergenerationele belastingnivellering en het percentage zou moeten oplopen met de hoogte van inkomen en bezit.

De generatierendementsheffing kan via box 3 worden ingevoerd als een forfaitaire heffing, dat wil zeggen op grond van een schatting van het rendement van de voordelen die gegenereerd worden door het lidmaatschap van een bepaalde generatie - in dit geval de rijkste die ooit heeft geleefd.

Deze bijdrage is ontleend aan het boek ‘Eindeloos ouderschap’ door Herman Vuijsje en Anneke Groen, dat op 7 april verschijnt bij Amsterdam University Press. Dit is tevens het laatste lemma van de Kleine Encyclopedie van Nederland.

 

Terug naar overzicht met artikelen