DE VREUGDE VAN SURINAME

 

[Argus, 9 juni 2020
[jpg: Suriname Argus]

 

Een tropenhelm. Het had niet veel gescheeld of die had ik ook gekocht toen ik in 1969 met mijn ouders naar de Oudezijds Voorburgwal toog om bij de firma Determeijer een ‘tropenuitrusting’ aan te schaffen voor mijn stage in Paramaribo. Geheel in kaki gekleed zette ik een paar weken later voet op Surinaamse bodem, in een staat van opwinding die de volle vier maanden zou aanhouden. We dwaalden er rond als in een exotische uitstalkast, waar op iedere hoek een nieuwe totaal onbekende ervaring of emotie wachtte, een onbestemde geur, een ondefinieerbare blik.

Andersom werden wij, een team van twaalf sociologiestudenten, ook zo behandeld: behorend tot de eerste stagiairs in Suriname, waren we specimina van een andere soort. Vijftig jaar later zijn Nederlandse stagiairs niet meer weg te denken uit het straatbeeld. Stroblonde jongens en meisjes komen voorbijfietsen, even doodgemoedereerd alsof ze door de Hollandse polder op weg waren naar school. In het weekend boeken ze een snelle excursie naar Galibi of Pikin Slee en niet zelden komen aan het eind van de stage pap en mam over om er gezamenlijk nog een tripje aan vast te knopen. Stel je voor dat in ’69 mijn ouders hun opwachting hadden gemaakt in de zojuist door mij veroverde nieuwe wereld, verschrikkelijk zou dat zijn geweest. De hele ervaring zou in lucht zijn opgegaan.

Toch is die toestroom van Hollandse stagiairs een zegen voor het land. Het is een van de schaarse inkomstenbronnen in een economie die maar niet van de grond wil komen. Het is gebruikelijk, zeker ook in Suriname, de Hollandse kolonialen de schuld te geven van de stagnatie waaronder het land nog steeds gebukt gaat. Natuurlijk zit daar veel waars in. Met als laatste wapenfeiten de geforceerde onafhankelijkheid in 1975, met een hele volksverhuizing tot gevolg, en de unieke platina handdruk waarmee wij onze koloniale erfschuld trachtten te delgen. Het geld is voor het grootste deel verdwenen in diepe zakken, verkwanseld aan giga projecten van niks naar nergens en gespendeerd aan ambtenarensalarissen. Zo werd Suriname ernstig hulpverslaafd en bleven productieprikkels uit.

Minder aandacht is er voor de positieve effecten die uitgaan van de band met Nederland. Het geluk bij het ongeluk, het voordeel van het nadeel. Een van die voordelen maakt zelfs de trots van het land uit: de redelijk succesvolle ‘multiculturele samenleving’ die er is ontstaan. Religieuze leiders vonden elkaar in een vorm van consensusdemocratie, helemaal volgens het Nederlandse verzuilingsboekje. Dit heilzame sociaal-politieke recept is waarschijnlijk het kostbaarste erfstuk dat Nederland Suriname heeft nagelaten.

Hoe consciëntieus het wordt nageleefd, bleek me toen ik er twee jaar geleden terug was om mijn stage, een onderzoek naar de rol van religieuze organisaties, over te doen met het oog op een boek. ‘Het gaat om het koesteren van onze religieuze verscheidenheid,’ antwoordde Stanley Soeropawiro, die bij het ministerie van Binnenlandse Zaken de religieuze zaken coördineert, op mijn vraag waarom de regering zo kwistig strooit met subsidies en andere voorrechten voor allerhande religieuze clubs. ‘Alle groepen moeten op een gelijke manier worden behandeld. Om het weg te halen, zou een groot probleem geven, dus is de voorkeur eraan gegeven om het uit te breiden.’ Ook dat heeft men in Suriname dus overgenomen van verzuild Nederland: ‘verworven rechten’ moeten worden gerespecteerd en wat de een krijgt, mag de ander niet worden onthouden.

Het bijzondere is dat Surinaamse leiders die formule hebben toegepast in een heel wat complexer krachtenveld dan het Nederlandse: dankzij het koloniale immigratiebeleid is welhaast iedere religie ter wereld in het land vertegenwoordigd. Maar ook dit nadeel, het aanslepen van mensen uit de hele wereld om de plantage-economie gaande te houden, heeft een voordeel. Kleinere groepen Javanen, Chinezen, joden en Libanezen vormen een buffer tussen de dominante groepen van creolen en Hindostanen. Dat is waarschijnlijk een van de redenen waarom zij elkaar nooit bloedig in de haren vlogen, zoals wel gebeurde in buurland Guyana.

Ook de volksverhuizing naar Nederland uit de jaren zeventig heeft een voordelige kant. De banden over en weer zijn daardoor in menig opzicht sterker dan ze ooit waren in de koloniale periode. ‘Er is bijna geen Surinamer of hij is al eens in Nederland geweest,’ vertelde pater Martin Noordermeer, een van de laatste Nederlandse priesters in het land. ‘Die verwevenheid is veel groter dan men zich in Nederland realiseert. Je hoort Surinamers onder elkaar tegenwoordig ook veel meer Nederlands praten.’

En daar blijft het niet bij. ‘Wat ik bij jullie geleerd heb, is: voor mezelf opkomen en van me af bijten,’ zei me een verpleegkundige die lang in Nederland heeft gewerkt. Met als gevolg dat ze niet meer de laat-maar-waaienbenadering van verzorgenden in het bejaardenhuis van haar moeder voor lief neemt. Dan maakt ze stennis. ‘Ben ik diep dankbaar voor, heb ik aan Nederland te danken.’

Ik ontmoette ook een vrouw die een paar weken uit Nederland was overgekomen om op haar tachtigjarige moeder te passen. Ze doet het in wisseldienst met haar broers en zussen, de meesten moeten daarvoor ‘overkomen’. Goedkope vliegtarieven maakten dat - althans in de pre-coronaperiode - voor brede groepen haalbaar. Zo komen in het najaar, als de meeste stagiairs vertrokken zijn, veel ‘blakabakra’s, naar Nederland vertrokken Surinamers, de appartementen in Paramaribo vullen om te overwinteren en de feestdagen te vieren.

Suriname is door de sterke euro en Bouterses wanbeleid gênant goedkoop. Je komt er tegenwoordig heel gewone Hollandse gezinnetjes tegen, die dachten: kom, dit jaar eens niet naar Spanje maar twee weekjes Suriname. Geweldig. Toerisme is, zeker voor het binnenland, een van de weinige economische sectoren met toekomst.

En met een beetje geluk word je dan ook nog getrakteerd op een andere culturele erfenis van de Nederlanders: de Avondvierdaagse. Drie kwartier lang zag ik vijfduizend deelnemers zingend en dansend voorbij trekken. Kotomisi’s, heupwiegend onder de last van hun rokkenlagen, links-rechts huppelende schoolmeisjes, groepen van marrons en Javanen, ieder met hun eigen kledij en parafernalia. Ook delegaties van bedrijven en instanties. Wie heeft de kleurigste hoofdtooi en de aanstekelijkste ritmes, Korps Politie, Jeugdzaken of Telesur? Zijn de rokjes van Fernandes korter, de heupen losser, dan die van Havenbeheer? Dit is het geluk, de vreugde van Suriname. Met dank aan die Hollanders!

 

Terug naar overzicht met artikelen