MALING AAN DE POLITIEK-CORRECTE PAEDAGOGERIJ
[PDF: Argus 13-04-2022 - Bul en Boon]

 

[Argus, 13-04-2022]

 

 

Het leven als socioloog en journalist is niet altijd gemakkelijk. Je schrijft en schrijft - maar een 'schrijver' word je niet. Daarom is bij mij nog nooit een jonge studente op de stoep verschenen om mij te interviewen over 'mijn werk'. In mijn dromen laat ze vol eerbied haar oog dwalen langs mijn oeuvre aan de wand en stelt mij de vraag die men aan echte schrijvers stelt: 'Door welke auteurs bent u het meest beïnvloed?' Zonder aarzelen zou ik antwoorden: 'Mijn grote voorbeelden zijn Kapitein Rob en Bulletje en Boonestaak.’

Evert Werkman, de journalist die de tekst schreef van de dagstrip De avonturen van Kapitein Rob in Het Parool, steekt in 'mijn werk' de kop op zodra ik een verhaal moet vertellen. Werkman schreef in een heldere, vlotte stijl en schuwde het effectbejag niet. Als het spannend werd, kon je er bijvoorbeeld donder op zeggen dat de aflevering van die dag eindigde met de woorden: 'Weinig kon Rob vermoeden wat hem de volgende dag te wachten zou staan!’

Wat Evert Werkman betekende voor mijn stijl, was A.M. de Jong voor mijn manier van kijken. In De wereldreis van Bulletje en Boonestaak toonde hij zich in een dubbele hoedanigheid die maar zelden voorkomt: hij verenigde een schitterende en geestige verteltrant met een humanistische en socialistische moraal. Terwijl Bulletje en Boonestaak het ene spannende avontuur na het andere beleefden, gaf De Jong de lezertjes les in antimilitarisme, feminisme, antikapitalisme en antikolonialisme. Maar dat alles zo knap en onopvallend dat je je dat pas realiseerde bij herlezing op latere leeftijd.

En ik ben niet de enige.die zich hierdoor als schrijver beïnvloed weet, ‘Als men vraagt door welke boeken ik ben beïnvloed, dan zeg ik altijd: “Door mijn jongensboeken,”’ zegt ook Willem Brakman. En dan vertelt hij hoe diep hij onder de indruk was van Bulletje en Boonestaaks verblijf op het onbewoonde eiland: ‘In je latere leven moet je lang zoeken om ervaringen te vinden die van eenzelfde intensiteit zijn.’

Ook een ander meesterwerk van De Jong heeft mij zeker beïnvloed: de militaire roman Frank van Wezels roemruchte jaren, die tijdens de Eerste Wereldoorlog speelt. Het is een uitwerking van de column die De Jong schreef toen hij in 1917 was gemobiliseerd als lid van de Vrijwillige Landstorm. Hij was toen al een jaar of dertig, maar werd toch - in het geheel niet vrijwillig - onder de wapenen geroepen om in het Veldleger onze zuidgrens te bewaken.

Wat me vooral opviel, was dat De Jong hier openhartig over dingen schreef die wij thuis nooit bespraken en die ik dan ook niet helemaal begreep. Eén van zijn officieren, met wie hij bevriend raakte, beschreef hij bijvoorbeeld als 'een indo, nerveus en gevoelig'. Wat ik hiermee aanmoest, snapte ik niet. Inderdaad was die officier nerveus en gevoelig. Hij sprak ook raar, de r werd bij hem een ch, bijvoorbeeld. Maar wat een indo was, en wat dat ermee te maken had? Geen idee.

Tijdens zijn training kwam De Jong terecht in een groep rekruten waarin ene Sjakie Meier een nogal opvallende rol speelde. Dat was 'een typische, kleine jodenman', die het regelmatig met de officieren aan de stok kreeg. Ook hij sprak geen gewoon Nederlands en ook bij hem liet De Jong geen gelegenheid voorbijgaan om dat duidelijk te maken. 'Ik ben hier gedwonge naar toe gesleep,' foetert hij bijvoorbeeld tegen een luitenant. 'Mod'ik me dan late verwijte dad'et zo lang duurt eer ik een goeie soldaat ben? Een goeie soldaat? Zal ik nooit een goeie soldaat worre, ook een ramp. Nee, laad'u me nou es uitspreke! Val ik u in de rede? U is toch begonne! U heb an ons verwete as dadde me geen goeie soldaat benne, en me benne oggenebbisj amper an drie dage in diens. U heb makkelijk prate. Nee, zeg u nou zellef!'

Deze passage trof mij nog meer dan de opmerking over de indische sergeant. Wat een jood was, wist ik heel goed. Joden waren mijn familieleden van vaderskant die de oorlog niet hadden overleefd. Dat was tegelijk de reden dat we er thuis zelden over spraken, en wel allerminst in de vrijmoedige termen die De Jong zich hier veroorloofde.

Ook in Bulletje en Boonestaak toonde De Jong zich onbeschroomd bij het portretteren van 'mensen met een niet-westerse migratieachtergrond', zoals die toen in de volksverbeelding figureerden. De strip stond bol van verborgen kritiek op racisme en discriminatie, maar grappen en karikaturen maken mocht óók. Barbarijse Zeerovers zijn Moren en Morianen met een wijde soepjurk aan, Chinezen rare mannetjes met geniepige spleetoogjes en Indianen zijn ‘roodhuiden’ die een soort Zwarte Piet-koeterwaals spreken. Net als Dinsdag, de ‘wilde menscheneter’ op het onbewoonde eiland, die subiet wordt ‘onderworpen’. Niet ‘tot slaaf gemaakt’ maar gewoon ouderwets onderworpen.

Maar ook sluiten de jongens als ze een treinreis maken in het Wilde Westen, vriendschap met bediende Teddy, een 'kleine neger' die tegen de grond wordt geslagen door een vadsige witte man. Als Boonestaak hem troost en vraagt of 't pijn doet, 'schudt hij z'n zwarte kroeskop, maar de tranen stonden in z'n ogen en hij had z'n dikke rooie lippen vast op mekaar geklemd' : ‘Een neger mag je immers altijd een draai om z’n oren geven als je een blanke bent.’ Een paar afleveringen verder krijgt de witte dikzak z'n verdiende loon.

De Jong was een voorbeeldig socialist, humanist en antiracist, die daarvoor met zijn leven heeft moeten betalen, toen hij tijdens de oorlog in opdracht van de Duitsers werd vermoord. Maar ook ervoer ik zijn manier van kijken en schrijven als een verademing in het beklemde klimaat van stilzwijgen over alles wat na de oorlog zweemde naar etnisch verschil. Ook tijdens mijn studietijd in de jaren zestig en zeventig was het bestuderen en beschrijven van etnische verschillen omgeven met omzichtigheid en taboes. Ik studeerde sociologie, maar had daarbij aan de vrijmoedigheid in waarneming en beschrijving van A.M. de Jong méér dan aan menig studieboek.

De Jong had niks gestudeerd, alleen de ‘Normaalschool’ voor onderwijzer gevolgd, maar was een briljant socioloog avant la lettre. Zou hij getuige zijn van de benepen dictatuur van woke fatsoensrakkers in onze tijd, dan zou hij ongetwijfeld voor zich uit mompelen: ‘Maling aan de politiek-correcte paedagogerij.’

 

Ook George van Raemdonck was als illustrator van Bulletje en Boonestaak verre van politiek correct. Brazilianen zijn bij hem kleine druk gesticulerende mannetjes. Ze jagen daarginds, schrijft De Jong, ‘ieder ogenblik een president weg en dan komt er voor een poosje weer een andere president, en dan krijgen ze aan hem weer een hekel en dan begint het opnieuw.’ Van Raemdonck levert er het plastische plaatje bij.

Arabieren hebben een grote haakneus boven een mond vol blikkerende tanden, een angstaanjagende zwarte baard en een kromzwaard in de hand. Of zijn lepe ajatollah’s die duidelijk iets in hun schild voeren.

Negers heten gewoon negers en zijn zo zwart als je Zwarte Piet nooit van z'n leven geschminkt krijgt. Een moddervette negerkoning dreigt na het verstrijken van zijn ambtstermijn door zijn onderdanen te worden opgepeuzeld. Overdrevener kan het niet. Het zijn beelden waarin onbekommerd de spot wordt gedreven met toen nog veel voorkomende clichés en vooroordelen.

Maar Van Raemdonck had ook een andere kant, hij was behalve karikaturist ook een begenadigd realistisch tekenaar. Vooral in zijn illustraties bij de reizen van Sinbad de Zeeman schetste hij scènes uit de Arabische wereld die soms rembrandtesk overkomen. Eigenlijk was hij in dat opzicht knapper dan Rembrandt. Die liet zich inspireren door de uitheemse kooplieden die in zijn tijd in Amsterdam rondliepen. Van Raemdonck miste zulke levende modellen: hij is nooit in de Oriënt geweest.

Toch doen de illustraties uit Sinbad alle recht aan de grote cultuur die de islam ooit heeft voortgebracht. De intimiteit van de soukh, de prachtige moskeeën, geleerden en bestuurders met edele, fijngesneden gezichten. Nu met een onberispelijk getrimde baard. Karikatuuur en bewondering in één en dezelfde band. Sommige scènes doen denken aan bijbelse taferelen - Van Raemdonck was atheïst maar kende toch de bijbel haast uit zijn hoofd, omdat hij de verhalen zo mooi vond.

 

De mooiste combinatie van speelse omgang met etnisch verschil en een oprechte socialistische moraal is te vinden in het verhaal over Ouwe Heins verblijf onder de reuzen in Afrika. Ook daar vind je in de plaatjes weer alle karikaturen terug, maar ondertussen is het daar óók een feministisch paradijs. De vrouwen zijn er een meter langer en een stuk sterker dan de mannen en hebben de macht gegrepen. Mannen babbelen, gillen en grienen, sjouwen met de kinderen en kunnen een pak slaag krijgen als mevrouw iets te veel palmwijn heeft gedronken. MeToo en dickpics zijn hier al lang onschadelijk gemaakt, de vrouwen nemen het initiatief. Zo heeft Ouwe Hein sjans bij de reuzen-negerkoningin. Hadden we tegenwoordig nog maar zulke onbevreesde én linkse schrijvers en tekenaars!

 

Terug naar overzicht met artikelen