Waarom wordt antisemitisme in Nederland zo overdreven?

 

[HP/De Tijd, maart 2024
PDF:HP De Tijd maart 2024 antisemitisme]

 

Velen zijn bezorgd over een enorme toename aan jodenhaat, zeker sinds de terreurdaad van 7 oktober. Maar deze zelfkastijding leidt tot verharding van tegenstellingen en zwelgen in slachtofferschap. ‘Een antisemitische handeling kan ook verricht worden door iemand die per definitie zelf geen antisemiet is.’

Woedend kijkt hij de camera in, Rob Oudkerk. Antisemitisme viert hoogtij in Nederland. Het laait op en is weer aan de orde van de dag. Dat is de boodschap van zijn in januari uitgezonden tweeluik Na 7/10, antisemitisme in Nederland. Wie kijkt Oudkerk zo boos aan? Voor wie is die priemende blik bedoeld? Voor een stel sociale-media-aso’s? Voor fanatieke islamieten die joden op één hoop gooien met Israëli’s? Nee, hij kijkt óns aan, de gewone Nederlanders. Joden worden afgerekend op de politiek van Israël. Verantwoordelijk gehouden voor de bombardementen op Gaza. “Na 7 oktober zijn joden weer ‘jullie’. Net als in de dertiger jaren van de vorige eeuw.” Oudkerk staat niet alleen. Steeds resoneert daarbij het woordje ‘weer’, als in een echokamer. Op de recente Auschwitzherdenking ontwaarde demissionair premier Rutte “wéér openlijk antisemitisme. Alsof ‘nooit meer Auschwitz’ een holle frase is geworden.”

Ook de Amsterdamse burgemeester Halsema zag het antisemitisme in ons land en in Amsterdam weer ‘oplaaien’. In het tweeluik gaat Eddo Verdoner, de nationaal coördinator antisemitismebestrijding, nog verder en stelt dat ‘het rechtsgelijkheidsbeginsel niet geldt voor joden’. Nederlanders zijn schuldig, want onder hen zijn niet alleen steeds meer antisemieten, maar antisemieten van de ergste soort, die hun middeleeuwse voorouders navolgen. Zoals die de joden schuldig verklaarden aan de pest, zijn Nederlanders ook nu op zoek naar zondebokken, zegt Verdoner. In één adem worden de bekende vooroordelen aangehaald: de grote neus, de gierigheid van joden, liegen en de boel belazeren, hun beheersing van de media en de banken... én, nog steeds

in één adem, hun optreden als colonizer en racist op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. Om die continuïteit extra kracht bij te zetten, wordt in het tweeluik zelfs als vanzelfsprekend een deel van een antisemitische propagandafilm uit de oorlog ingevoegd.

Waarom toch? Vanwaar die antisemitisme-reflex? Wat heb je eraan om een valse continuïteit te construeren van virulente en moorddadige jodenhaat in het verleden naar anti-joodse uitingen in onze tijd? Het is een vergelijking tussen twee kwaden die maar één ding met elkaar gemeen hebben: ze zijn allebei uit de lucht gegrepen. Een wijdverbreid virulent antisemitisme heeft in Nederland nooit bestaan en de antijoodse uitingen van dit moment zijn niet racistisch maar politiek geïnspireerd. Ze zijn afkomstig van specifieke groepen, niet van de doorsnee Nederlander.

Dat bleek ook uit het ergste voorbeeld in Oudkerks tweeluik. De joodse uitbater van een falafelrestaurant in Barneveld werd bedreigd door een groep van 25 jongens en zag zich daarna genoodzaakt zijn zaak te sluiten. Dertig jaar was er geen onvertogen woord gevallen in de omgang met de Barnevelders. Nou ja, soms werd hij in het Arabisch uitgemaakt voor vuile jood. En ook deze jongens waren ‘niet met blauwe ogen en blond haar’.

* * *

Het was groot nieuws in Het Parool van 23 december: joodse holocaustoverlevenden werden na de oorlog bespioneerd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de voorloper van de AIVD. Jarenlang hield de BVD leden van het Nederlands Auschwitz Comité in de gaten en legde daarbij een bijzondere belangstelling voor joden aan de dag. Volgens de auteur, onderzoeker Teun Dominicus, ‘maakte de BVD lijsten van joodse aanwezigen bij Auschwitzherdenkingen’ en ‘bracht de dienst specifiek joodse communistische (verzets)netwerken van voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in kaart’.

Bij nadere beschouwing blijkt de eerste aantijging, over de lijsten van joodse aanwezigen, te berusten op één bewijsstuk: het BVD-verslag van een Auschwitzherdenking waarin een lijst van aanwezigen is opgenomen met de toevoeging: ‘veel Israëlieten’. De lijst bevat zowel joodse als niet-joodse namen.

Ook de tweede beschuldiging, over de joodse netwerken, berust op één rapport, waarin het kopje ‘Joodse Antifa-groeperingen’ voorkomt. Uit de daaronder volgende tekst valt niet op te maken dat het hier specifiek om joden gaat; het hele woord komt er niet in voor. Ook hier zijn de personen die genoemd worden deels joods, deels niet-joods. Bovendien blijkt het rapport afkomstig van ‘een incidentele bron, waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden beoordeeld’. Verder achterhaalde Dominicus een viertal andere gevallen waarin BVD-medewerkers melding maakten van de joodse achtergrond of het joodse uiterlijk van mensen die in hun dossiers voorkomen, zonder dat de relevantie daarvan duidelijk was.

Voor verschillende joodse zegslieden was dit voldoende om het optreden van de BVD op één lijn te stellen met de Holocaust. “Gediscrimineerd, uitgesloten, vervolgd, vermoord, beroofd. Bevrijd, genegeerd, verdacht en bespioneerd. Het leven van een vervolgde NL Jood!” twitterde Ronny Naftaniel, ex-directeur van het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI). Jacques Grishaver, de huidige voorzitter van het Auschwitz Comité, reageerde: “Ik denk dat dit aangeeft hoe men aankeek tegen Joden die waren teruggekomen. Ze hadden beter kunnen blijven en niet kunnen terugkomen. Dat is eigenlijk wat met deze dossiers wordt gezegd.”

In werkelijkheid bespioneerde de BVD het Auschwitz Comité, dat uit de aard der zaak veel joodse leden telde, omdat het in de jaren van de Koude Oorlog als een communistische ‘mantelorganisatie’ werd beschouwd. Sobibor-overlevende Jules Schelvis noemde het ‘geen joods maar een communistisch comité’ en had er een gloeiende hekel aan. Ook geschiedschrijver dr. L. de Jong waarschuwde dat een fatsoenlijk mens een communistische mantelorganisatie als het Auschwitz Comité beter kon mijden

* * *

“Jij vindt het zeker niet erg, hè, wat er in Gaza gebeurt,” kreeg Rob Oudkerk op een verjaardag te horen. “Want jij bent joods.”

Mijzelf is zoiets nooit overkomen. Misschien omdat ik maar een ‘vaderjood’ ben, een semisemiet. Mijn vrienden en kennissen weten dat heus wel, maar die wetenschap is blijkbaar voldoende om een respectvol zwijgen in acht te nemen over alles wat met dat onderwerp te maken heeft. Een stilte, voortkomend uit een soort piëteit of verlegenheid over wat, naar zij weten of veronderstellen, ook mijn familie in de oorlog is overkomen.

Maar stel nu eens dat ze er toch over zouden beginnen en me zouden vragen wat ik als halfjood van Gaza vind, zou ik dan boos worden? Welnee. Zelf stel ik joodse kennissen ook met meer dan gewone belangstelling die vraag. Waarom zouden niet-joden dat dan niet mogen doen? Ook Palestijnen zullen vaker dan anderen kritisch worden bevraagd over hun standpunt. Of Russen, over Oekraïne.

Dat Oudkerk in die supermarkt min of meer verantwoordelijk werd gesteld voor de wandaden van Netanyahu gaat natuurlijk alle perken te buiten. Wel mag daarbij worden aangetekend dat de Israëlische regering een van de krachtigste aanjagers is van het door elkaar halen van Israëli’s en joden. Israël noemt zich een ‘joodse staat’ en de regering van die joodse staat laat geen gelegenheid voorbijgaan om kritiek op haar beleid af te doen als antisemitisme.

Vaak wordt daarbij teruggegrepen op de Holocaust, in dezelfde reflex waarvan zegslieden als Oudkerk, Naftaniel en Grishaver nu blijk geven. Soms wordt ook de jodenvervolging uit de middeleeuwen erbij gehaald, zoals regeringswoordvoerder Eylon Levy deed toen hij de genocide-aanklacht tegen Israël bij het Internationaal Gerechtshof vergeleek met de ‘bloedsprookjes’ die ooit de jodenhaat voedden.

Wat zou ik antwoorden als me op een verjaardag zo’n vraag werd gesteld? Hetzelfde wat Oudkerk ook had kunnen zeggen: “U hebt het bij het verkeerde eind. Juist omdat ik joods ben, zal ik me hard uitspreken tegen wat de joodse staat in Gaza aanricht.” Hoe zou de reactie van de ander dan zijn? Beschaamd, denk ik.

Deze benadering werd in 2015 ook gekozen door de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb, belijdend moslim, na de aanslag door islamitische extremisten op de redactie van Charlie Hebdo in Parijs. Juist als moslimgemeenschap moeten wij afstand nemen van islamitisch terrorisme, zei hij. Daar is veel voor te zeggen. Niet omdat gewone moslims medeverantwoordelijk zouden zijn voor moslimterrorisme. Maar wel omdat kan worden verwacht dat zij, als ze zich daartegen uitspreken, meer gewicht in de schaal leggen dan anderen.

Voor joden en het huidige beleid van de Israëlische regering geldt hetzelfde. Hoe meer joden ter wereld dat beleid bekritiseren, hoe meer die regering in verlegenheid wordt gebracht. Want zulke kritiek valt niet zo gemakkelijk af te doen als antisemitisme.

Hoewel... onlangs overkwam het me dat ik inderdaad voor antisemiet werd uitgemaakt. In gesprek met een goede kennis vroeg ik me af hoe de joodse staat op zo grote schaal burgers kan uitmoorden, terwijl de joden zelf zo kort geleden ook aan massamoord werden blootgesteld. Het stellen van die vraag komt, vond die kennis, neer op antisemitisme. Waarom? Omdat je dan aan de joodse staat andere eisen stelt dan aan anderen.

In werkelijkheid is het omgekeerde aan de hand: voor het eerst worden aan Israël dezelfde eisen gesteld als aan andere landen. Nu het land in Gaza alle beschavingsgrenzen overschrijdt, is het slachtofferdividend waarvan het sinds zijn oprichting heeft geprofiteerd, uitgewerkt. Niemand kijkt er van op als de vraag wordt gesteld hoe Nederlandse soldaten tijdens de ‘politionele acties’ zulke wreedheden konden begaan tegenover Indonesiërs, een paar jaar nadat Nederlanders zelf zo wreed werden geknecht. Dan spreekt toch ook niemand van anti-Hollanderisme?

* * *

Sinds 7 oktober vorig jaar, de dag van de Hamasterreurdaad die de Gaza-oorlog inluidde, is het aantal antisemitische incidenten dat bij het CIDI werd gemeld, geëxplodeerd. Vergeleken met het maandgemiddelde van de afgelopen drie jaar nam het met meer dan achthonderd procent toe, laat het CIDI weten. “Het lijkt alsof Israël wordt gebruikt om Joden mee te slaan. Aloude complottheorieën worden gerecycled en zijn terug van nooit weggeweest.”

Ook het CIDI beschouwt de huidige incidenten dus als een nieuwe editie van het klassieke racistische antisemitisme. In hoeverre deze vereenzelviging klopt, is niet vast te stellen, omdat de incidenten en uitlatingen niet zijn uitgesplitst naar aard en naar achtergrond van de daders. Het ligt echter in de rede dat het in de meeste gevallen zal gaan om politiek geïnspireerde jodenhaat, afkomstig uit pro-Palestijnse kringen. Van de tien daders waartegen het CIDI aangifte heeft gedaan, wordt er één bij naam genoemd: het Marokkaans-Nederlandse Instagramaccount Cestmocro wordt verweten dat het zwaar antisemitische posts niet verwijdert.

Een onderzoek van Centerdata in 2022, waarvan het CIDI een van de opdrachtgevers was, wijst in dezelfde richting. Onder de ondervraagden die negatief dachten over joden bleken mensen met een migratieachtergrond en laaggeschoolden het hoogst vertegenwoordigd.

Migratie-onderzoeker Leo Lucassen concludeerde aan de hand van onderzoek in de periode 1995-2016 dat autochtone Nederlanders zich nauwelijks schuldig maken aan antisemitisme. Daardoor is het aantal antisemitische incidenten in Nederland vergeleken met andere landen heel laag. De incidenten die er zijn, komen vooral op het conto van jonge Marokkanen en hangen volgens Lucassen sterk samen met het conflict in Israël en Palestina.

Deze politiek gemotiveerde activisten schromen niet zich te bedienen van de moorddadige racistische symbolen uit het verleden. Zo werden in 2002 bij anti-Israëldemonstraties ten tijde van de ‘tweede intifada’ hakenkruisen meegevoerd, portretten van Hitler, en spandoeken met ‘Zes miljoen was niet genoeg’. Ook de hedendaagse bedreigingen op sociale media zijn vaak doortrokken van nazi-symboliek.

Natuurlijk zijn deze uitingen ontoelaatbaar en is er alle reden om tot vervolging over te gaan en waakzaam te zijn voor nog ernstiger incidenten. Maar het ligt niet voor de hand dat de pro-Palestijnse demonstranten de joden als een inferieur mensentype beschouwen. Zij zijn immers voor het grootste deel zelf ‘semieten’. Die leuzen zijn citaten, instrumenteel gebruikt om de tegenstander op een gevoelige plek te treffen.

Het laat zich goed vergelijken met de antisemitische uitingen van Feyenoord-supporters als ‘jodenclub’ Ajax het veld betrad. Ook toen het Ajaxteam geen enkele joodse speler meer telde, werd op de tribunes het sissen van het gas in de gaskamer geïmiteerd. Onverdraaglijk, maar qua bedoeling niet anders dan ‘Boeren!’ roepen tegen een team uit Apeldoorn of Deventer. Of bananen op het veld gooien als er een zwarte speler meedoet. Maar heus niet als die zwarte speler tot het eigen team behoort! De bedoeling is steeds dezelfde: niet racistisch maar instrumenteel. De tegenpartij vernederen. Scoren ten koste van de ander.

* * *

Jacob Hiegentlich beschrijft in een roman over zijn jeugd in Roermond hoe een joods jongetje, Siegfried, bij zijn oom aankomt: “‘Oom, Koos Harting zei gister tegen mij dat wij Jezus hebben vermoord.’ ‘Hoe,’ zei oom vrolijk, ‘dat is gelogen, dat hebben die van Stern gedaan.’ Maar Siegfried was ontevreden; dat kon niet, dat die van Stern den Heer Jezus hadden vermoord; oom zei dit maar omdat het zijn concurrenten waren.”

De luchthartigheid van dit antwoord viel binnen de Nederlandse situatie wel te begrijpen. Vergeleken met andere Europese landen was het antisemitisme hier gematigd. Tijdens de Republiek waren joodse immigranten, in de woorden van de Portugees-joodse drukker Athias, blij met de ‘zachte ballingschap en niet te harde herbergzaamheid’ die zij in Nederland ondervonden. Amsterdam werd door de eeuwen heen in joodse kring bezongen als ‘poort der Hemel’, ‘Klein Jeruzalem’, ‘Moederstad in Israël’, ‘Amsterdam de Lofwaardige’ en Mokum Olf, ‘de boven alles gaande stad’.

Tot eind achttiende eeuw kregen joden wel te maken met beperkingen. Ook nadien deden antisemitische scheldwoorden, stereotypen en karikaturen op grote schaal de ronde, zoals taalhistoricus Ewoud Sanders in verschillende publicaties heeft laten zien. Ook feitelijke discriminatie was niet ongebruikelijk; niet zelden werden joden geweerd uit clubs en verenigingen. Maar een geschiedenis van virulente jodenhaat, zoals in Frankrijk en Duitsland, kennen wij in Nederland niet. Met anti-joodse maatregelen kregen onze contreien alleen te maken in de middeleeuwen en tijdens de Duitse bezetting.

“Pesterijen op school, gesloten deuren van verenigingen, kleine verwensingen van voorbijgangers,” zo omschreef socioloog Carlo van Praag in zijn boek Heimwee naar het heden het ‘geringe ongerief’ dat joden hier ten deel viel ‘in een overwegend milde samenleving’. Schrijfster Henriëtte Boas, die op school ook te maken kreeg met wat zij ‘maatschappelijk antisemi-tisme’ noemde, haalde haar schouders erover op: “Ik dacht niet: die zal me nog eens vermoorden of zo.” In zijn boek Hoge hoeden, lage standaarden over de Nederlandse joden in de jaren dertig sprak Jaap Meijer zelfs van ‘aimabele risjes’ (risjes zijn te omschrijven als een sluimerende anti-joodse gezindheid).

Virulent antisemitisme kwam hier alleen voor aan de marge van het politieke spectrum, zoals bij de NSB, bij de Nederlandse Volks-Unie van Joop Glimmerveen en in onze dagen onder de aanhang van Forum voor Democratie.

En ik zelf? Wat heb ik aan jodenhaat meegemaakt? In 77 levensjaren ben ik twee keer met antisemitische uitlatingen geconfronteerd. Eén keer had iemand het over een ‘jodenstreek’, een ander gaf te kennen dat ‘joden zich altijd superieur voelen’. Ik denk dat de gemiddelde Limburger zijn handen zou dichtknijpen als het daarbij bleef.

O ja, en dan was er nog een derde dingetje. Ik was het vergeten, maar het kwam terug toen er een paar jaar geleden een brief op de deurmat lag. Uit Mallorca. “Beste Herman, ik hoop dat je je mij nog herinnert. Je vriendje Tonnie uit de Meidoornstraat. Ik móest je schrijven, voordat een van ons tweeën er niet meer is.”

Tuurlijk herinnerde ik me Tonnie. We voetbalden vaak op het veldje bij de school. Toen we allebei naar een andere school gingen, verloor ik hem uit het oog; nu was hij een pensionado onder de Spaanse zon.

Waarom schreef Tonnie me na zestig jaar? Vanwege die ruzie die we hadden op de hoek van de Gentiaanstraat. “Ik heb toen in mijn infantiliteit iets vreselijks tegen je gezegd, waar ik in de loop van mijn leven steeds meer last van ben gaan krijgen.” En hij herhaalde het manmoedig, met hoofdletters, ‘Vuile Rot Jood’. Of ik het hem vergeven kon, vroeg Tonnie.

Zeker kon ik me die uitroep herinneren. Leuk vond ik het niet, maar, kon ik hem antwoorden, dat was ook alles. Geen moment kwam het bij me op dat hij hier uit de kast kwam als racist en antisemiet. Het was gewoon een kwaad jongetje dat iets heel lulligs zei, zonder te beseff en waar hij het eigenlijk over had. Ongeveer zoals een Marokkaans rotjochie tegenwoordig roept dat we joden moeten doden.

* * *

“Veel oudere Nederlanders schrikken zich rot wanneer ze ergens een hakenkruis op geklad zien, of wanneer ze teksten over joden en gaskamers horen scanderen,” zei de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan in zijn Abel Herzberglezing 2014. Voor de generatie die het meemaakte, ging de oorlog nooit over. Dat zij ook nu, na de verschrikkelijke terreurdaad van Hamas, het gevoel kunnen hebben dat het ‘weer’ zo ver is, valt te begrijpen.

Maar hoe zit het met jongere generaties? Waarom zouden zij het trauma blijven koesteren en aanwakkeren? We moeten niet te snel de oorlog erbij halen, vervolgde Van der Laan. “Omdat je discussies er onnodig beladen mee maakt, mensen onheus verbindt met het allerergste, en omdat begrippen hun ernstige betekenis kunnen verliezen.”

Sommige joodse opiniemakers zeiden het nog duidelijker. Historica Evelien Gans waarschuwde in haar boek Gojse nijd & joods narcisme voor een ‘narcistisch zelfbeeld van leed en trots’. Ook Henriëtte Boas verzette zich tegen ‘het taaie ongerief van joods slachtofferschap’. In onze tijd vindt ook Itay Garmy (30), voorzitter van de Volt-fractie in de Amsterdamse gemeenteraad, de angst onder joodse Nederlanders niet altijd terecht. “Die angst wordt doorgegeven door de generaties.” Zijn moeder vroeg zich na 7 oktober af: zijn we hier nog wel veilig? “Ik had dat gevoel veel minder. Ik ben veel op stap en spreek met veel mensen.”

Uit onderzoeken blijkt vaak dat naast het oorlogsverleden de dreiging van antisemitisme het meest bepalend is voor het gevoel joods te zijn. Ja, we hebben hier de politiek geïnspireerde jodenhaat van Marokkaanse rotjochies en doorgeslagen Palestinasympathisanten. Maar waarom vastgehouden aan dat beeld van steeds weer oplaaiend racistisch antisemitisme uit de oude doos onder de algemene Nederlandse bevolking? Het is een vorm van zelfkastijding waarmee alleen maar schade wordt aangericht: joden wordt een opgeklopte slachtoff erpositie toegedicht, niet-joden worden in een beklaagdenbankje geplaatst waar ze niet thuishoren en de wederzijdse verhoudingen worden onnodig belast.

Daarom maakt het uit van wie anti-joodse uitlatingen en bedreigingen afk omstig zijn en welke intentie erachter zit. Niet voor het gevoel van degene die bedreigd wordt. Ook niet voor de maatregelen die nodig zijn om de bedreigingen tegen te gaan en te bestraff en; die zijn eenduidig geformuleerd in de wet. Maar wel voor de blik op de eigen situatie en de Nederlandse samenleving die er als vanzelfsprekend mee wordt verbonden.

In het Oudkerk-tweeluik pleit Eddo Verdoner voor erkenning van wat je ‘gevoelsantisemitisme’ zou kunnen noemen: als ik het als zodanig ervaar, als ik me slachtoff er voel van virulente jodenhaat, dan verdient dat erkenning. Daar mogen anderen geen vraagtekens bij zetten. Het is onderdeel van een meer algemene trend: ook op andere gebieden wordt steeds vaker bepleit dat het subjectieve gevoel gekrenkt te zijn, wordt gevrijwaard van de noodzaak tot onderbouwing en toetsing. Een beroep op slachtoff erschap wordt daarmee een blanco cheque: “Ik voel het zo, dus is het waar.”

Precies tegengesteld was de opvatting van schrijver, hoogleraar en antiquaar M.H. Gans, samensteller van het monumentale Memorboek over de geschiedenis van de Nederlandse jodenheid, die ik veertig jaar geleden interviewde voor de Haagse Post. “Ik zie echt niet in elk hakenkruis uit de verfspuitbus of elke voetbalkreet over ‘joden’ een uiting van nazisme,” zei hij. “Natuurlijk is er in Nederland altijd antisemitisme geweest, maar ik vind het te betreuren dat er maar één woord voor bestaat, dat sinds 1945 zo beladen is. Ik vind niet dat je een man uit een achterbuurt die in een kwade bui ‘rotjood’ roept en de daden van Hitler over één kam moet scheren.”

Antisemitisme en racisme zijn begrippen die in onze cultuur feitelijk een bezwering, ja, een vervloeking, inhouden. Ze zijn beladen met de zwaarste zonden uit het verleden en de gevoelswaarde die eraan wordt gehecht, is absoluut en ‘digitaal’, binair. ‘Een beetje racistisch’ is bijna even onbestaanbaar als ‘een beetje zwanger’. Maar de werkelijkheid die we met deze begrippen willen beschrijven, is ‘analoog’ en meerduidig. En veranderbaar!

* * *

Wie daar wel begrip voor had, was de Amsterdamse rabbijn Lody van de Kamp. In 2010 ging hij als ‘lokjood’ met een keppeltje over straat in Amsterdam Nieuw-West en een Marokkaantje hapte toe – hij bracht de Hitlergroet. Een jaar later maakten ze kennis, de rabbi en het rotjoch, Souhail bleek hij te eten. Samen gingen ze naar het Anne Frankhuis, waar ze het filmpje zagen waarop Miep Gies, een van de helpers van de familie Frank tijdens de onderduik, haar verhaal vertelt. “Weet u, meneer Lody,” zei Souhail na afloop, “toen ik daar op straat die Hitlergroet bracht, toen dacht ik: dit is cool. Maar wat deze vrouw deed, dat is pas cool.”

Drie jaar later zocht Van de Kamp ook contact met vier Turks-Nederlandse jongens die in een tv-uitzending hadden geroepen dat Hitler gelijk had en dat alle joden dood moesten. Net als bij Souhail bleek dat het ging om kretologie die ze hadden overgenomen van vriendjes en familieleden maar zelf nauwelijks doorgrondden. Ook nu gingen ze samen naar herdenkingsplekken en ook nu leidde dat tot nieuw inzicht: “Lody, die mensen zijn echt vermoord. En ik heb geroepen dat ze dood moesten! Hoe kom ik hier ooit weer van af?”

Van de Kamp concludeerde: “Een antisemitische handeling kan ook verricht worden door iemand die per defi nitie zelf geen antisemiet is.” Zijn reactie getuigt van terughoudendheid bij het trekken van de racismekaart en van vertrouwen in de zegeningen van leren – een joodse deugd.

Het plakken van etiketten als ‘racisme’ en ‘antisemitisme’ is een laatste toevlucht. Te vroeg geplakt leidt zo’n etiket tot verharding van tegenstellingen en zwelgen in slachtoff erschap. Aandacht voor de meerduidigheid van vijandige en stereotyperende uitlatingen kan een toenaderings- en leerproces op gang brengen en uitzicht bieden op maatregelen ter vermindering van dat soort uitingen. En ook op minder krampachtige pavlovreacties onder naoorlogse joodse en niet-joodse generaties.

Enkele passages in dit artikel zijn ontleend aan mijn boek Zwartkijkers (2018).

 

Terug naar overzicht met artikelen