DE BOND DER GERUISLOZEN

 

[ In: Grenzen tussen goed en kwaad, bundel t.g.v. het 200-jarig bestaan van het ministerie van Justitie, 1998 ]

 

Schrijven over de toekomst vereist een keuze. Even mag de auteur zich de bestierder van 't al wanen - maar hoe deze almacht te gebruiken? Droogjes de plausibele ontwikkelingen doortrekken is één mogelijkheid. Leuker is het om de verstrekte volmacht ook echt te benutten en een toekomst te presenteren die op wishful thinking van de schrijver is gebaseerd. Kan die gedroomde toekomst ook als plausibel gelden? Dat hangt er maar van af naar welke periode je kijkt.

 

Trends en tegentrends

Als we de trends op het gebied van preventie, misdaad en straf afmeten aan de afgelopen eeuwen, dan zien we louter vooruitgang. Om dat eeuwenlange humaniseringsproces even heel kort samen te vatten: in de zestiende eeuw kon je in Nederland all om die afgrijsselijke zonde ende krijm van mastubratie naar de galeien worden gestuurd1 , tegenwoordig maakt een gehandicapte gedetineerde aanspraak op masturbatiehulp, vergoed door het ziekenfonds. Niet alleen daders van misdrijven profiteren van deze humanisering. Ook wie ten onrechte wordt verdacht, heeft een veel grotere kans gekregen op een rechtvaardig proces, door verbetering van de rechtspraak en door vooruitgang in de mogelijkheden tot waarheidsvinding. De hele burgerij vaart nog op een andere manier wel bij de ontwikkelingen van de afgelopen eeuwen: het gevoel van veiligheid is sterk toegenomen.

Laten we de eeuwen voor wat ze zijn, en richten we ons op de ontwikkeling over de afgelopen decennia, dan levert extrapolatie een heel ander perspectief op. In Nederland, onder het zuilenstelsel een van de minst criminele landen ter wereld, ligt de criminaliteit nu boven het West-Europees gemiddelde. De totale door de politie geregistreerde criminaliteit per hoofd van de bevolking is sinds 1970 verviervoudigd. De geweldscriminaliteit per hoofd verdrievoudigde, een groei die veel hoger is dan in Frankrijk, de VS en West-Duitsland.2 In deze periode, waarin het humaniseringsproces voortdenderde als een op hol geslagen paard, werden andere aspecten van de lange-termijntrend omgebogen: de kwaliteit van het politie- en justitieapparaat gaf eerder een verslechtering dan een verbetering te zien, en het gevoel van veiligheid verminderde.

Kijken we naar de ontwikkeling in de afgelopen jaren, dan dienen zich weer andere trends aan. De liberalisering van de opvattingen over wetshandhaving en straf is gestuit. Paars is amechtig bezig blikken agenten open te trekken en krijgt van de hele Kamer op zijn kop dat het niet snel genoeg gaat. Op 21 juli 1998, in de week van de kinderporno, bekende ook NRC Handelsblad zich tot voorstander van harde maatregelen. 'Nog te vaak wordt de eigensoortige Nederlandse cultuur van leven en laten leven als een schild gebruikt om de uitwassen ervan goed te praten,' schreef de hoofdredacteur met ternauwernood ingehouden woede. 'Maar de werkelijkheid ontnuchtert. Ja: Nederland is door zijn liberale drugscultuur een belangrijk producent en distributeur van xtc in Europa geworden. Ja: drugshandel leidt hier tot moorden. (..) Ja: Nederland heeft door zijn liberale zedenbeleid een voedingsbodem voor kinderporno gecreëerd.'

De omslag in de meningsvorming is hiermee zo goed als voltooid; anders ligt het voor de uitvoering. De bestuurlijke arrangementen zijn sterk gekleurd door de verheviging van de 'lange trend' in de afgelopen decennia. Bij de politie zijn de resultaten daarvan nog maar pas, in 1993, in de organisatie verankerd. Ook de 'cultuur' ten aanzien van controle en toezicht, zowel bij het gezagsapparaat als bij de burgerij, laat zich niet zo snel ombuigen. Wat kunnen we hieruit leren voor de ontwikkelingen in de volgende eeuw?

 

 

Waar zijn de inbrekers van weleer?

De volgende eeuw is de eeuw waarin ik oud zal zijn, toegetreden tot een kwetsbaarder deel van de bevolking. Wat zijn de belangrijkste dingen die ik dan wens op het gebied van preventie, misdaad en straf? Eigenlijk wil ik gewoon de ambachtelijke inbreker terug. De scharrelovervaller van vroeger, die er nog een beroepsideologie op na hield, die geweld niet netjes vond en zeker geen zin had in 'zinloos geweld'. De straatboef van nu is een acuut ontvlambare idioot, of heeft geen tijd meer voor een fatsoenlijk onderhandelingsproces: alles moet tegenwoordig zo snel, snel, snel!

Terwijl ikzelf in de komende eeuw steeds langzamer zal gaan. Maar ik pas ervoor om straks, net als de oudjes van nu, 'niet meer na zessen uit te gaan'. Ook heb ik geen zin om in angst te zitten dat mijn kleinkinderen op straat een granaat vinden, of na een avondje stappen in het ziekenhuis belanden. Bovendien voel ik er niets voor om, als ikzelf of een dierbaar iemand tot slachtoffer wordt, er nog eens een knauw bij te krijgen doordat de dader met een onbegrijpelijk lage straf wegkomt.

Wanneer ik dit overdenk, vind ik Lof der dwang, een pamflet dat mij in 1989 de reputatie van rechtse rakker bezorgde, maar een onschuldig werkje. Heel correct pleitte ik daarin voor eenduidigheid tussen theorie en praktijk - wat in de wet staat moeten we ook doen - maar onthield ik me van een pleidooi voor zwaardere straffen. Sindsdien is in mijn eigen omgeving een bejaard familielid, wonend in de Bijlmer, tot vier keer toe door een overvaller belaagd, wat haar een keer een gebroken arm bezorgde. Een jong familielid kreeg onlangs zomaar eens een zakmes naar het hoofd gegooid door een jochie van tien jaar. Nu je - om maar een paar actuele burgerverschrikkingen te noemen - als getuige van een 'liquidatie' om zeep kan worden geholpen, en kan worden doodgestoken door een ongeduldige klant, ben ik een voorstander van zwaarder straffen geworden.

Nu zeg ik, als ik op mijn gevoel afga, als aspirant-bejaarde van de eenentwintigste eeuw: hang 'em high, degenen die op straat met granaten strooien en de huurmoordenaars van Hilvarenbeek. Ook de Turkse mannen die in Antalya toeristes verkrachtten en vermoordden: aan de hoogste boom graag. En ik ben niet de enige. Bij het proces in Antalya kon de rechter de doodstraf opleggen, maar nergens in de Nederlandse pers viel een woord van protest te beluisteren tegen de mogelijkheid dat de daders deze in Nederlandse ogen toch barbaarse straf zouden moeten ondergaan. En geen krant liet onvermeld dat, als ze er met een gevangenisstraf af zouden komen, hun medegevangenen ze wel een kopje kleiner zouden maken. Dat was in Turkse cachotten heel gebruikelijk tegenover daders van dit soort misdrijven.

De galg maakt geen deel uit van mijn gedroomde eenentwintigste eeuw, maar de reden daarvoor is zuiver praktisch: je loopt altijd kans om de verkeerde op te hangen en een gerechtelijke dwaling te begaan die niet meer kan worden gecorrigeerd. Maar dat bezwaar geldt niet voor levenslange opsluiting 'without parole'. Dat lijkt me voor de daders van Hilvarenbeek en Antalya een redelijke straf.

 

 

De bond der geruislozen

Eén van de lange-termijntrends die de afgelopen decennia in een stroomversnelling raakten, is de toename van het belang dat we hechten aan de onaantastbaarheid van het eigen lichaam. Voor bepaalde vormen van aantasting van de lichamelijke integriteit - bijvoorbeeld door DNA-onderzoek, verkrachting, incest en kindermisbruik - nam de gevoeligheid sterk toe. Veel minder aandacht ging uit naar de oude vertrouwde vormen van fysieke aantasting: door een klap op je kop of een mes in je lijf. Voor ongerustheid over die vormen van geweld is 'nabijheid' de doorslaggevende factor geworden. Mensen die zich niet meer met elkaar identificeren via 'gezindheidsgroepen', komen pas in actie als hun persoonlijk lot of dat van hun naasten in het geding is. Geweld wordt pas een probleem als het in de buurt komt.

De journalist H.M. van Randwijk heeft werklozen eens aangeduid als de bond der geruischloozen. Zo'n stil verbond bestaat er ook tussen de slachtoffers van ernstige misdrijven en hun familieleden. Nederland telt een steeds grotere groep mensen die zijn getraumatiseerd door geweld, en vaak ook nog eens door de reactie van politie en justitie. Het is een bond van aangeslagen mensen, die niet in de stemming zijn om zich in een pressiegroep te verenigen. In de eenentwintigste eeuw zal deze bond van geruislozen, als we de trend doortrekken, explosief in ledental toenemen.

Deze groei valt moeilijk te rijmen met het feit dat tegelijkertijd 'het slachtoffer' centraal is komen te staan in ons denken over verwijtbaarheid en straf. Onze normen zijn 'verweesd' geraakt, aldus Boutellier. Nu God, Natie en Gemeenschap hun normatieve glans hebben verloren, resteert nog maar één centrale moraliserende noemer: slachtofferschap. 'De mate waarin andermans leed zichtbaar kan worden gemaakt, ingevoeld, voorkomen of eventueel verholpen kan worden, wordt de beslissende factor.'3 Een voorbeeld is de zedenwetgeving, die in 1991 nog was verruimd en in 1997 weer werd aangescherpt. Daarbij waren echter niet meer de seksuele zeden in het geding, maar geweld tegen en misbruik van kwetsbare personen. De strafbaarstelling is verschoven van wat 'zedelijk' onoorbaar werd geacht naar het slachtofferschap van anderen.4

In weerwil van deze 'victimalisering' van het strafrecht blijven veel leden van de bond der geruislozen achter met het gevoel dat hen geen recht is gedaan. Een klein deel van hen kennen we van gezicht, zoals de vader van Joes Kloppenburg en de vriendin van Meindert Tjoelker. Anderen kennen we uit de krant, zoals de nabestaanden van de mensen die door Marco Bakker en Patrick Kluivert zijn doodgereden. Van hen weten we hoe zij, na het verlies van een dierbaar iemand, die extra knauw hebben gekregen. De nabestaanden van de door Patrick Kluivert doodgereden man kwamen tijdens de WK 1998 overal grote billboards tegen waarop de dader hen met duistere blik een 'pechdag voor sommigen' beloofde. De nabestaanden van Meindert Tjoelker moesten meemaken hoe de daders met belachelijk lage straffen wegkwamen. En niemand kan de nabestaanden van de door Bakker doodgereden vrouw vertellen hoe een half jaar celstraf slaat op anderhalve maand dienstverlening.

Intussen zijn verreweg de meeste leden van de bond der geruislozen ons onbekend. Ook onder hen moeten velen leven met de gedachte dat de daders nog vrij rondlopen. Het ophelderingspercentage is sinds 1970 gedaald naar zestien procent, een ongeëvenaard laag niveau, zowel in de Nederlandse geschiedenis als vergeleken met omringende landen. De kans dat de dader van een geregistreerd geweldsmisdrijf een straf ondergaat, is met bijna eenderde afgenomen.

 

Sommige afdelingen van de bond der geruislozen tonen een grillig verloop van het ledental. Neem de afdeling 'slachtoffers van represailles'. Sinds de Tweede Wereldoorlog had deze een slapend bestaan geleid, maar de laatste jaren is ze weer helemaal terug. Het Groninger Statenlid Sjon Lammerts zag zijn huis in de Oosterparkbuurt verbouwd omdat hij had 'gepraat'. Iedereen is hier bang, noteerde de NRC in de buurt, maar niemand wil zijn naam in de krant uit angst voor 'represailles'.5

Juli '98 dook het begrip opnieuw op. Dit keer ging het om een echtpaar in Woudenberg dat geklaagd had over een luidruchtige feesttent in de omgeving. Op een zaterdagnacht werden hun ruiten en deuren met pikhouwelen ingeslagen, onder de kreet dat ze zouden worden vermoord. Het echtpaar moest zijn woning onder politiegeleide verlaten en is nu 'ondergedoken'. Andere omwonenden hebben volgens hen ook last van het lawaai, maar durven niets te zeggen, uit angst voor 'represaillemaatregelen'.6

Ook Joes, Meindert en Mark White (die in 1996 door een vijftienjarige jongen werd doodgestoken) moesten boeten omdat ze tussenbeide waren gekomen. De jongens met wie ze te maken hadden, waren opgegroeid in een cultuur waarin iedere vorm van inmenging ondenkbaar is geworden. Verloren gewaande concepten als eer, trots en gêne spelen nog een belangrijke rol, en dat geldt niet alleen voor allochtonen. Nederlanders durven tegenwoordig best in hun blootje gezien te worden, maar velen raken in opperste verwarring en woede als iemand ze op hun gedrag aanspreekt.

Heel Nederland is in het laatste kwart van de eeuw in de greep geraakt van een sterk non-interventiedenken. Het rukte op in beleid en politiek, in het intellectuele debat, in de opvoeding, in het gedrag van mensen. Deze gezindheid heeft een zo grote vanzelfsprekendheid verworven dat zij ook is doorgedrongen in organisaties die interveniëren juist als taak hebben, sterker: die deze taak nog als enigen vervullen.

 

 

Bekeuring-met-koffie: een Hollandse specialiteit

De veldwachter uit de tijd van Swiebertje en Dik Trom moest in het openbaar altijd zijn uniform dragen: het gezag moest steeds herkenbaar zijn. De politieuniformen uit de jaren vijftig, met hun laarzen, rijbroeken en hoge petten, maken nu een nazi-achtige indruk. Vanaf de jaren zestig verdwenen de laarzen, de overhemden gingen op sporthemden lijken, de pet werd platter en steeds vaker afgezet. De politie deelt volop in de algemene trend van 'informalisering' die zich in de hele samenleving voordoet.7

Hetzelfde geldt voor de trend dat uitvoerend, 'eerstelijns' werk in status en aantrekkelijkheid daalt ten opzichte van het denkwerk.8 Journalisten schrijven liever gewichtige essays dan de straat op te gaan om een nieuwsbericht te maken. Psychologen houden zich liever bezig met spreekkamergesprekken dan met schizofrene zwervers op een winderig plein. Ook bij politie en justitie kwam zo'n 'vlucht naar binnen' op gang. De gevolgen voor de geleverde kwaliteit zijn dramatisch. Er is in Nederland een 'schrijnend gebrek aan strafrechtelijk vakmanschap' ontstaan, aldus de Groninger strafrechtjurist W. Wedzinga. Om carrière te maken bij het Openbaar Ministerie moet je vooral beleidsmatig werk doen; het handwerk wordt overgelaten aan 'zittingboeren'. 'Menige officier van justitie kan daardoor geen afdoende weerwerk meer bieden aan de top van de strafrechtadvocatuur.'9

Het gezagsapparaat deelt ook in de algemene trend van vervaging tussen de publieke en de marktsector. Steeds meer politietaken worden gedelegeerd aan particuliere bewakingsdiensten, terwijl aan politiediensten steeds vaker een prijskaartje wordt gehangen. Extrapolatie leert dat het onderscheid tussen particuliere en openbare beveiliging verder zal vervagen, zowel institutioneel als wat individuele carrières betreft. Toch wil ik in mijn eenentwintigste eeuw geen particuliere beveiligingsdiensten en geen marktconforme politie.

Het Nederlandse gezagsapparaat is sterk geïnformaliseerd, niet onberoerd gebleven door het non-interventiedenken, in toenemende mate ten prooi aan marktoverwegingen, en volop deelgenoot in het overlegmodel. Onze criminaliteitswerkers lijken kortom net gewone werknemers. Sterker: in de strijd om 'verworven rechten' hebben zij, anders dan men zou verwachten, vooropgelopen. Daardoor zitten we nu met een politie die alleen tijdens kantooruren op maximale sterkte kan opereren, en die 's nachts niet meer dan vier procent van het personeel in actieve dienst heeft.10

Volgens H. Kruizinga, scheidend voorzitter van de Algemeen Christelijke Politiebond, zijn de politiebonden 'CAO-machines' geworden, geheel in de greep geraakt van de marktgedachte. Andere beroepsbeoefenaars, zoals artsen en journalisten, vinden het normaal dat hun werk een speciaal soort toewijding met zich meebrengt, die niet om vijf uur eindigt. Hun bonden hebben trekken van een 'standsorganisatie', die ook opkomt voor morele kwesties. Maar bij de politiebonden is dat standskarakter verdwenen, stelt Kruizinga vast.11

Ik kan wel iets van deze ontwikkeling begrijpen als ik me het leven van een agent voorstel. Gevaarlijk werk doen waarvoor je weinig erkenning krijgt en veel kritiek. Als je niet trots kunt zijn op je performance als boevenvanger, is de verleiding groot om je terug te trekken in een beleidsbaantje, in adviestaken of in een pure vakbondsopstelling. Veel politieagenten hebben tegenwoordig 'het gevoel dat zij tot de laatsten der mohikanen behoren wanneer het gaat om het bewaken van de moraal in de samenleving,' aldus de arbeidssocioloog Jan Godschalk. Met toezicht belaste ambtenaren worden in deze omstandigheden zwaar op de proef gesteld. Zij moeten het 'vuile werk' opknappen dat niemand anders wil doen: andere mensen de wet voorschrijven.12

Iedere maatschappij kent beroepen die in laag aanzien staan omdat ze in de plaatselijke cultuur negatieve gevoelens oproepen. Zulke 'infame beroepen' zijn vaak te vinden in de omgang met afval en uitwerpselen, in de geldhandel, de prostitutie en het scherpgericht. Bij ons zijn de controlerende en toezichthoudende beroepen in een 'infaam' daglicht komen te staan. Van dat soort functionarissen moest je er niet meer hebben dan absoluut nodig was, en het was maar het beste als ze hun werk zo onopvallend mogelijk deden.

Ook de criminaliteitswerkers zelf bleven niet onberoerd door deze gezindheid. Zij begonnen het 'barse' aspect van hun bezigheden als vervelend te ervaren. Ze grepen minder snel naar het proces-verbaal en als het dan moest, dan liefst bij een kopje koffie. Nog beter was het om helemaal geen bekeuringen meer uit te delen en over te schakelen van controle- op adviestaken. Dat was een stap vooruit in de 'onderhandelingshuishouding' tussen volwassen burgers. Tegelijk was het voor de betrokken beambten een stap omhoog: door het opzetten van de adviespet slaagden zij erin hun werk minder 'infaam' te maken en tegelijk op te waarderen.

 

 

De kwintaire sector

In Amsterdam vond tot de Franse Tijd iedere twee weken de ommegang van de schout plaats. Vergezeld van zijn roededragende gerechtsdienaar en twee schepenen, schreed hij door de stad om de burgers aan de wet te herinneren. Extern vertoon was één van de manieren waarop normconform gedrag werd ondersteund en afgedwongen. Sociale controle door buren, familie en geestelijken was een andere. Daarnaast behoorden veel werknemers tot 'standsorganisaties', die garant stonden voor een moreel verantwoorde beroepspraktijk.

Van dit alles gaat alleen het toezicht door schout en schepenen mee naar de eenentwintigste eeuw, zij het dat ze hun ronde nu op rolschaatsen doen. Zij hebben van ons burgers een monopolie gekregen op taken die we zelf liever niet meer uitoefenen omdat ze botsen met moderne codes van privacy en non-interventie. De politie moet nu in zijn eentje de boodschap waarmaken dat normconform handelen 'loont' en normaal is, en dat het tegendeel wordt bestraft.

Eén keer eerder in deze eeuw heeft een even grootscheepse substitutie van taken plaatsgevonden. Tijdens de opbouw van de verzorgingsstaat hadden we geen zin meer om vitale maar vervelende en tijdrovende zorgtaken nog zelf uit te voeren. De zorg voor zwakke, zieke en oude mensen werd uitbesteed aan semi-overheidsinstanties. Met dank aan hoogconjunctuur en gasbel werd een complete economische sector uit de grond gestampt: de 'kwartaire sector'.

Tegen het eind van de eeuw heeft de overheid een volgende lichting vitale taken op haar bord gekregen waaraan particulieren een belangrijke bijdrage plachten te leveren: toezicht en controle. Meer nog dan de kwartaire sector is deze 'kwintaire sector' een publieke taak. Het is een taak van het grootste belang voor het moreel gehalte dat we in de komende eeuw gewoon zullen vinden. De overheid is de enige die ervoor kan zorgen dat het aanzien en de honorering van deze taak weerspiegelt welk een grote maatschappelijke waarde we eraan hechten. Politiediensten moeten begeerde werkplekken worden, waar getalenteerde mensen op af komen. Het moment is gunstig. We kunnen genoeg geld vrijmaken voor een onbekrompen en voortvarende versterking van de kwintaire sector. De maatschappelijke overeenstemming over de noodzaak van zo'n versterking, is groter dan ze in een halve eeuw is geweest.

De andere kant van deze opwaardering is de erkenning dat criminaliteitswerk speciale eisen met zich meebrengt, zoals een zeker gevoel van 'roeping', een hoge inzet en een niet te informele houding tegenover burgers. Zero tolerance moet ook gelden voor een aantal 'verworven' rechten van de politie, zoals actievoeren in diensttijd, staking, schimmige bijbaantjes, negen-tot-vijfroosters, milde bestraffing van corruptie, en lijntjes met particuliere beveiligingsdiensten.

 

 

Gedachten over Neêrlands volkskarakter

Als we het samenspel van trends beschouwen dat de loop van preventie, misdaad en straf in de volgende eeuw zal bepalen, zien we een voortgaand humaniseringsproces. We kunnen veilig aannemen dat dit proces ook in de komende eeuw de belangrijkste maatschappelijke onderstroom zal blijven. Deze onderstroom is echter niet eenduidig. Afhankelijk van de culturele (en financiële) conjunctuur kunnen bepaalde aspecten ervan in bepaalde perioden een extra impuls krijgen of juist aan belang inboeten. In de afgelopen decennia uitte de humaniseringstendens zich in een toenemend 'infame' reputatie van criminaliteitswerkers, waarop dezen reageerden door zich als 'gewone' werknemers te gaan profileren.

In de jaren negentig kwam een corrigerende beweging op gang, die echter nog verre van voltooid is en traag en onregelmatig verloopt. Toen de criminaliteitscijfers aan hun snelle stijging begonnen, in de jaren zeventig, werd in de 'publieke opinie' al gauw een omslag naar meer repressieve ideeën zichtbaar. Het duurde daarna zo'n vijftien jaar voordat deze ideeën ook onder beleidmakers bespreekbaar werden. Tegen de eeuwwisseling is de gedachtenvorming 'om', maar stuit een doortastende uitvoering nog op belangrijke structurele, culturele en financiële barrières.

Deze barrières worden in stand gehouden door het pure momentum van de 'lange trend' en daarmee verbonden gedachten over ons Nederlandse 'volkskarakter'. Als het om law and order gaat, zien veel Nederlanders zich als 'voorgoed ongeschikt' (zo heette het vroeger wanneer je je als gezonde Hollandse jongen liet afkeuren voor militaire dienst). Voordat de correctiebeweging ten volle kan doorwerken in een feitelijke praktijkaanpassing, zullen we deze vaste ideeën over ons nationaal karakter moeten relativeren, en ruimte moeten geven aan andere aspecten van de humaniseringstrend. Voorbeelden zijn de gedachte dat er niets 'infaams' aan is om je enthousiast in te zetten voor een veilige samenleving, en de gedachte dat volwassen burgers in een geïndividualiseerde samenleving ten volle mogen worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid als ze moreel onderuitgaan.

Maar het belangrijkste aspect van de humaniseringstendens dat de laatste decennia uit zicht verdween, is het lot van de leden van de bond der geruislozen. Een opsporings- en rechtspraktijk die meer recht doet aan hun belangen, is zowel in overeenstemming met de 'lange trend' als met de correctiebeweging die zich nu voltrekt. Een eenzijdige en onrechtvaardige interpretatie van humanisering uit de laatste decennia van de twintigste eeuw wordt ongedaan gemaakt, maar het gebeurt in een Hollands gangetje.


 

Noten

  1. A. Hallema, De toepassing van de galeistraf in de Nederlanden gedurende de 15e en 16e eeuw. In: Tijdschrift voor strafrecht, deel LX, afl. 2, 1951.
  2. Bronnen: Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociale en Culturele Verkenningen 1994. Idem, Sociaal en Cultureel Rapport 1994 en 1996. Centraal Bureau voor de Statistiek, Maandbericht Gezondheidsstatistiek, juli 1995. M. Killias, Voorbij goed en kwaad, een buitenstaander over de Nederlandse gedoogcultuur. In: Justitiële Verkenningen, oktober/november 1995, pp. 24 e.v.
  3. Hans Boutellier, Solidariteit en slachtofferschap, de morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur, Sun, Nijmegen, 1993.
  4. W.G.C. Mijnssen, Discriminatie en strafrecht, de relevantie van de bedoeling en de betekenis van religie in zaken van discriminatie wegens ras, Nederlands Juristenblad, 26 september 1987.
  5. NRC Handelsblad, 10-1-1998.
  6. De Volkskrant, 25-7-1998.
  7. Cas Wouters, Van minnen en sterven, informalisering van omgangsvormen rond seks en dood, Amsterdam, 1990.
  8. Jos van der Lans, De onzichtbare samenleving, beschouwingen over publieke moraal, NIZW, Utrecht, 1995.
  9. De Volkskrant 8-1-1998 en 10-1-1998.
  10. Frank Kuitenbrouwer in NRC Handelsblad, 16-10-1997.
  11. NRC Handelsblad, 13-1-1998.
  12. J.J. Godschalk, Opknappen van het vuile werk mag best geld kosten, NRC Handelsblad, 22-11-1988.

Terug naar overzicht met artikelen