Column
ONDER NATUURVRIENDEN

 

[ Groeneveldblad, 2/2005 ]

 

De periode waarin Cicely Mary Barker haar flower fairies maakte, viel samen met de jeugd van mijn ouders. In de jaren twintig waren ze allebei lid van de AJC, de sociaal-democratische jeugdbeweging. 's Zondags trokken AJC'ers erop uit: de natuur in! Vakanties vierden ze in een Natuurvriendenhuis. De Natuurvrienden waren een internationale beweging. Het clublied begon met de woorden 'Als ons na bange dagen de gulden vrijheid wacht..,' en eindigde met: 'Natuurvrienden verbonden in liefde en in leed.'

Liefde voor de natuur betekende: vrijheid en broederschap. De natuur was goed en onbedorven. Wie zich daarvoor openstelde, zo was de hoopvolle gedachte, kon onmogelijk de wapenen opnemen, zoals kort tevoren in de Eerste Wereldoorlog was gebeurd.

Ik ken die strofen uit het Natuurvriendenlied nog omdat ik, kort na de volgende oorlog geboren, met mijn ouders meeging naar die Natuurvriendenhuizen. Het waren fijne vakanties, maar dat gedweep met de natuur snapte ik niet helemaal. De natuur goed en mooi? Ik wist dat een groot deel van mijn vaders - joodse - familie in de oorlog was uitgemoord. Als die natuur zo goed was, hoe kon dat dan? Hoe kun je een Natuurvriend zijn als de natuur zich zo onvriendelijk tegenover jou gedraagt? Ik zag in de natuur eerder een onverschillige voorbijganger, die zwijgend zijns weegs gaat.

Wat had al die Schwärmerei met die mooie, fijne natuur per saldo opgeleverd? In de jaren dertig kon iedereen zien welke donkere wolken zich aan onze oostgrens samenpakten. Hadden die AJC'ers en Natuurvrienden zich daar maar het hoofd over gebroken in plaats van de wijk te nemen naar het groen. Dan hadden zij misschien meer joodse vrienden kunnen redden en was niet de overgrote meerderheid van de joodse AJC'ers in de oorlog vermoord.

Later kwam daar nog een ander inzicht bij: het was niet alleen 'ons soort mensen' dat zich zo graag in de natuur verloor. Begin jaren dertig liep een Nederlands meisje, lid van de AJC, stage in een Duitse provinciestad. 'Op zondagochtend verzamelden we ons op een hoek van het marktplein om de natuur in te gaan,' vertelde ze toen ik haar voor een reportage sprak. 'Maar we waren niet de enigen. Op de andere hoek kwam de christelijke jeugd bij elkaar. En weer een hoek verder de Hitlerjugend. Allemaal vervuld van hetzelfde soort natuurverlangen.'

Voor al die jongeren gold toen: de natuur is 'goed'. Een gevoel dat tegenwoordig opnieuw wijd verbreid is: volgens het 'ietsisme' kun je God vinden tussen het gebladerte. Maar volgens mij kun je hoogstens zeggen dat de natuur 'niet slecht' is. Natuur is 'onschuldig'. Voor planten en dieren valt er niets te kiezen, dus ze kunnen ook geen verkeerde keuzen maken. De natuur is dus goed noch slecht. In moreel opzicht leert zij ons niets.

   Daarom zal ik, hoezeer ik ook van de natuur kan genieten, nooit in een holle ouwe eik wegkruipen. Wat voor mijn jonge ouders gold, geldt nu niet minder dan toen: de bedreigingen zijn groot, vluchten kan niet meer. Trouwens: het hoeft ook niet. Al bijna de helft van de Nederlanders gelooft in een leven na de dood - niet in hemel of hel maar 'in de natuur'. Nog even en de meerderheid van de mensen denkt er zo over. Dus waarom zou je je er nu al in terugtrekken? We zullen er later nog tijd genoeg in kunnen doorbrengen, in die natuur.

Terug naar overzicht met artikelen