LAAGLANDS HELDENDOM

 

[ In: Held, uitgeverij Nieuw Amsterdam/Rijksmuseum, 2007 ]

 

De historicus P.W. Klein kreeg van Franse studenten eens de vraag waar Nederland zijn helden ter aarde bestelt. 'Wij hebben geen Pantheon,' antwoordde hij. 'Wij hebben geen helden. Onze grootste admiraals noemen we gemoedelijk Bestevaer.' Klein kwam hiermee tegemoet aan het beeld dat Nederlanders graag van zichzelf schetsen: een nuchter volkje, wars van strijkages en pluimstrijkerijen, met een broertje dood aan persoonsverheerlijking.

Er valt moeiteloos een hele reeks van dit soort zelf-recensies te citeren, waarbij Nederlanders zichzelf op het gebied van heldenverering een tekort toeschrijven - maar dan een tekort waar andere volken nog een puntje aan kunnen zuigen. 'Nederlanders hebben een onhandige hand van helden kiezen,' schrijft Nelleke Noordervliet met nauw verholen trots. 'Ze hebben daar geen zintuig voor, lijkt het wel.' Huizinga schreef al in Nederlands geestesmerk (1934) dat het 'onheroïsche' een grondtrek is van 'het Nederlandse volksbestaan'. Volgens W.F. Hermans kunnen we daar trouwens alleen maar blij om zijn, want een held is 'iemand die straffeloos onvoorzichtig is'.

Op het eerste gezicht doen zulke uitspraken recht aan de werkelijkheid. Neem het woord 'held' in de mond en een Nederlander begint al te grijnzen. Al gauw vallen dan de namen van Jan van Schaffelaar en Jan van Speijk - allebei theatraal, om niet te zeggen suïcidaal, gesneuveld in een strijd die ons nu vooral aandoenlijk voorkomt. Van Schaffelaar sprong in 1482 van de toren van Barneveld, belaagd door de gevreesde Amersfoorters. Van Speijk ging in 1831 de andere kant op: 'liever de lucht in' dan in handen te vallen van de muitzieke Belg.

Van Speijk werd na zijn daad uitbundig vereerd maar is nu de 'antiheld' bij uitstek. Van held naar antiheld is in Nederland maar een kleine stap. Het zou me niet verbazen als 'antiheld' een onvertaalbaar woord is, waarmee een uniek-Nederlandse figuur wordt aangeduid. Neem Frits van Egters, die in de eerste zin van De Avonden wordt geïntroduceerd als 'de held van deze geschiedenis'. Maar Frits was het tegendeel van een held, en hetzelfde geldt voor de meeste andere hoofdpersonen uit de naoorlogse Nederlandse literatuur. Het zijn kneuzen, sukkels en losers die daarin de dienst uitmaken. Rob Schouten spreekt - naar de titel Sneue eikels van een roman door Gert-Jan van Exel (1997) - van het 'sneue eikelvirus'.

Hebben we hier te maken met een erfelijk virus waarmee de Nederlanders al sinds hun geboorte als natie zijn besmet? De hierboven genoemde auteurs lijken daarvan uit te gaan. Ook Herman Pleij wordt niet moe ons voor te houden dat onze antiheroïsche 'doe maar gewoon' mentaliteit rotsvast in ons nationale DNA is verankerd. Ooit is dit volkskarakter in een soort nationale oerknal opgeborreld uit de modder van onze moerasdelta en daar is nooit meer iets aan veranderd.

Het is een charmante gedachte dat Nederlanders van nature immuun zouden zijn voor bombastisch en hoogdravend heldengedoe - maar helaas, ze klopt niet. Een halve eeuw voordat de sneue eikels in de Nederlandse literatuur kwamen opdraven, volgde heel Nederland ademloos de avonturen van veldkornet Louis Wessels in de Boerenoorlog, geboek­staafd in vele malen herdrukte boeken als De leeuw van Modders­pruit en De held van Spionkop. Twintig jaar later liet Theo Thijssen Kees de Jongen dagdromen over 'Kees Bakels, een dappere jongen, een held' die Rosa Overbeek voor een aanstormend rijtuig wegrukt.

 

Helden der Zee

Ook in het echte leven deden Nederlanders vroeger wel degelijk aan heldenverering. En een pantheon hebben ze ook – een heel stel zelfs. Ga maar eens kijken in de grote stadskerken waar de zeehelden zijn bijgezet die sneuvelden in dienst van de Republiek. Hun praalgraven steken elkaar naar de kroon in barokke overdaad, en de begeleidende teksten zijn in lyrische verrukking niet te overtreffen.

Maar het lot van oude helden is grillig; het verandert mettertijd. 'Allemaal helden die niet slim genoeg waren,' was het commentaar van de gids die me een paar jaar geleden rondleidde langs de admiraalsgraven in de Amsterdamse Oude Kerk. De ongeveinsde bewondering en verering die vroeger heel gewoon waren, zijn verkeerd in ironie. Sinds de jaren zestig geldt: jij een held, ik ook een held. Ieder z'n eigen held.

Zeehelden uit een recenter verleden werden ook niet meer zo uitbundig in het zonnetje gezet. Karel Doorman, die in 1942 ten onder ging in een heroïsche poging de Japanners de doorgang naar Java te beletten, kreeg in Nederland geen monument. Wel is in Den Helder een Helden der Zeeplein te vinden: een tochtige vlakte met daarop een groot bakstenen monument. Het zijn echter geen krijgshelden die daar worden geëerd, maar mensenredders van de KNZHRM die niet van hun missie terugkeerden.

Het was 1935 toen dit gedenkteken werd opgericht, maar een kwarteeuw later was ook deze meest Hollandse manier om je als held te onderscheiden - mensen uit het water redden - mikpunt van spot geworden. In zijn bundel Kopstukken (1959) nam Godfried Bomans een interview op met De mensenredder. De mensenredder is strategisch woonachtig aan het enige kanaaltje dat de stad Zutphen rijk is. Niet minder dan 95 medailles rinkelen op zijn borst. Hij is aangesloten bij de Bond van redders op de binnenwateren. 'Wij moeten ons wel aansluiten,' verklaart hij, 'om op te kunnen tegen de redders van de kust. Het gebeurt wel eens, dat er 'n roeiboot met drie tegelijk omslaat, maar die buitenkansjes zijn toch zeldzaam.' Terwijl die lui van de kust altijd 'hele schepen' hebben!

Ook in de jaren twintig en dertig werden helden in Nederland al tot antihelden, vanwege de sterk pacifistische onderstroom sinds de Eerste Wereldoorlog. In A.M. de Jongs stripverhaal De wereldreis van Bulletje en Boonestaak doen de jeugdige hoofdpersonen Londen aan, het is 1922. De koksmaat, die het tweetal begeleidt, vraagt of ze nou eens een echte held willen zien en wijst ze een vreselijk verminkte bedelaar aan.

'Waarom noem je die stakker een held?' fluistert Bulletje.

'Wel,' zegt de koksmaat, 'kijk maar naar zijn borst, al die lintjes betekenen veldslagen en ridderordes. Zijn benen en z'n arm en z'n oor heeft-ie in de strijd voor het vaderland verloren. Dát is toch zeker wel een held!'

 

'Een volk van helden'

Zijn er in hedendaags Nederland dan helemaal geen helden meer die zonder dubbele bodem worden vereerd? Om die te vinden moet je zoeken in de andere oorlog. De herinnering aan de Duitse bezetting is en blijft in ons land bittere ernst. Nu de oude morele peilschalen van ideologie en religie er verroest bij staan, vormt ze zelfs het belangrijkste ijkpunt van 'goed' gedrag. Degenen die toen heldhaftig optraden, valt een even grote verering ten deel als onze zeehelden vroeger.

Verzetshelden waren de enige helden die overeind bleven in de cultuur van nivellering, ironie en scepsis die in de tweede helft van de afgelopen eeuw de overhand kreeg. Wel kromp het keurkorps van ware oorlogshelden steeds verder in. Aan het eind van de oorlog sprak Wilhelmina nog van 'een volk van helden' en in 1945 kende ze Amsterdam het predikaat Heldhaftig, vastberaden, barmhartig toe. Later, toen tot de publieke opinie doordrong hoezeer de joden in de steek waren gelaten, bleek dat de grote meerderheid van de Nederlanders eerder antihelden waren geweest. Helden op sokken, wier voornaamste protestdaden eruit hadden bestaan dat ze op straat 'Worteltje boven' tegen elkaar fluisterden om hun oranjegezindheid te tonen, of hun wasgoed te drogen hingen in rood-wit-blauwe volgorde.

Ook de erkende 'verzetslieden' bleken niet immuun voor het antiheld-virus. Naarmate de oorlog langer was verdwenen, werd hun glorie minder vanzelfsprekend. Steeds duidelijker werd dat er allerlei bijmotieven waren geweest: zucht naar geweld en avontuur, nationalisme van bedenkelijk allooi, soms op het antisemitische af. En was het echt nodig dat ze iedere vierde mei weer kwamen opdraven met hun ridderordes, hun helmen en hun opgepoetste stenguns? Ook deze oudstrijders die 'duchtig hun mannetje stonden in de bange jaren '40-'45', werden nu het voorwerp van ironie.

Slechts op één categorie kregen ironie en scepsis geen vat: degenen die hun leven hadden geriskeerd om joden te helpen. Hun verzet bestond niet uit 'zinloos geweld' tegen de Duitse overmacht, maar uit onderduik verlenen, persoonsbewijzen vervalsen en voedselbonnen stelen. Acties die zich in stilte en bescheidenheid voltrokken en die beter aansloten bij het eigentijdse beeld van wat een Hollandse held zou moeten zijn.

Toch zijn er ook van deze onverdachte helden nauwelijks standbeelden of andere materiële eerbewijzen te vinden. Zelfs niet van degenen die hun daden met hun leven moesten bekopen, zoals Gerrit van der Veen, die met zijn groep het Amsterdamse bevolkingsregister opblies om het ophalen van joden te bemoeilijken, en de arbeiders die werden doodgeschoten tijdens de Februaristaking, gericht tegen het begin van de razzia's in 1941. De Dokwerker op het Amsterdamse Jonas Daniël Meijerplein is een symbolische figuur; zelfs de namen van de slachtoffers ontbreken. Wel zijn naar deze slachtoffers, evenals naar Gerrit van der Veen, straten genoemd, maar daar ligt de grens. Nederlandse oorlogsmonumenten zijn abstract of symbolisch - alsof we ons geen gesneden beelden mogen maken van helden die echt hebben bestaan.

Mij lijkt dat we de oorzaak van deze terughoudendheid niet moeten zoeken in een diepgeworteld antiheroïsch sentiment, maar in de naoorlogse cultuur van democratisering en nivellering. Juist omdat het hier ging om heldendaden door gewone mensen, gaf het geen pas om enkelen eruit te lichten voor een speciaal eerbetoon.

Achtergrond van deze overweging is dat - ook al waren de Nederlanders geen heldenvolk - het aantal helden te groot is om ieder van hen die speciale eer te bewijzen. In mijn eigen buurt, de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt, liggen de herinneringen aan stil en onopvallend heldendom hoog opgetast. Dat bleek me onlangs bij lezing van het boek Er stond iemand naast mij, dat de oorlogsherinneringen bevat van Jan Carel Wijnbergen, geboren in de Ridderstraat bij mij om de hoek. Drie jaar lang bracht hij onder de schuilnaam Gerard Maas joodse kinderen weg naar onderduikadressen in het hele land, soms drie keer per week.

De Nieuwmarkt was toen een grotendeels joodse volksbuurt. Wijnbergen was glazenwasser en in zijn boek somt hij een reeks buurtbewoners op met even eenvoudige beroepen en evenveel doodsverachting bij het helpen van joodse buurtgenoten. Je had Cor Roos, politieagent op bureau Meijerplein. Ome Ab van Vliet, kolenhandelaar op de Krom Boomssloot en meester Van Mourik van de Jan de Liefdeschool aan de Recht Boomssloot. Estejé van de groentewinkel aan de Nieuwmarkt en mevrouw Keizer van het café op de hoek van de Koningsstraat en de Nieuwmarkt. Directeur Stroethoff en juffrouw Louwrens van de kleuterschool in de Barndesteeg en chef Miedema van het gemeentelijk badhuis aan de Valkenburgerstraat. Even zovele helden zonder standbeeld en zonder straatnaam.

 

Heldendom en ongemak

Toen de journalist Henri Knap zijn Amsterdams Dagboek schreef in Het Parool, had hij een rubriekje waarin hij het 'Iepenloof met de rupsen' toekende aan ieder die iets heldhaftigs had gedaan. Meestal ging het om mensen die een drenkeling uit de gracht hadden gevist. Kort na de oorlog, toen Knap zijn rubriek begon, hadden de iepen langs de Amsterdamse grachten last van een rupsenplaag die de de gevreesde iepziekte met zich meebracht. Maar eigenlijk was het Iepenloof een verwijzing naar een hoge nazi-onderscheiding: het Eikenloof met de zwaarden.

Henri Knap is dood, zijn rubriek is in 1973 verdwenen en kreeg geen opvolger. Knap was een voorvechter van burgermoed, maar getuige de benaming van zijn onderscheiding kon ook hij zich al niet onttrekken aan een licht ironische toets als het om heldendom ging. Sindsdien vinden we het in Nederland maar raar om iemand in het openbaar lof toe te zwaaien omdat hij zich heldhaftig heeft gedragen.

Ook bij de jaarlijkse 'lintjesregen' worden mensen die iets dappers hebben gedaan nauwelijks bedacht. Iedereen die erin slaagt veertig jaar op dezelfde bureaustoel te blijven zitten, kan rekenen op een koninklijke onderscheiding, maar voor Hans Smolders, de chauffeur van Pim Fortuyn, was geen lintje weggelegd. Smolders ging na de moord op Fortuyn achter Volkert aan, keek een paar keer in de loop van diens pistool en zorgde er niettemin voor dat de politie hem kon arresteren. Moedig en uiterst verdienstelijk: door de snelle arrestatie wist heel Nederland meteen dat een autochtone Nederlander de moord had gepleegd. Maar volgens het Kapittel voor de Civiele Orden voldeed Smolders niet aan 'de criteria van het Ordereglement voor de toekenning van koninklijke onderscheidingen'.

Heldendom maakt hedendaagse Nederlanders wantrouwend. Waarom moet iemand zich zo uitsloven? Wil hij soms beter zijn dan de rest? Iets ondernemen waar anderen niks doen, is linke soep. Dan sta je al gauw te boek als bemoeial, aansteller, braafste jongetje van de klas, uitslover, do-gooder en trottoiropzichter. Wie toevallig iets heldhaftigs doet, weet dan ook niet hoe gauw hij dat moet relativeren.

De beste Hollandse held is een dooie held. Dan is een low profile immers gegarandeerd! Schiet je het leven er niet bij in, dan moet je in ieder geval een stille held zijn. Lukt dat ook niet, bijvoorbeeld doordat de media lucht krijgen van je heldendom, dan doe je er verstandig aan je slechte eigenschappen breed uit te meten. Wie dat goed begreep, was motorcoureur Mike Smit, die in 1996 een dwarslaesie opliep bij een poging om mensen uit een te water geraakte auto te redden. Smit liet weten 'helemaal niet zo'n lief baasje' te zijn. 'Ik kreeg brieven van onbekenden die een enorme heldenverering aan de dag leggen. Ik wilde als tegenwicht ook wat slechte dingen van mezelf laten zien.'

Wie het minder goed begreep, was de Almelose scholiere Charity. Met haar heldhaftigheid was niks mis: in 2002schoot ze op het station van Apeldoorn twee treinconducteurs te hulp die door een groep jongens werden mishandeld. Charity is de enige 'bekende held tegen zinloos geweld' die daarbij niet het leven heeft gelaten. Waar het bij haar aan schortte, was de stilte. Charity was niet bescheiden en stil - niet op dat perron en ook niet daarna. Ze nam een liedje op over haar optreden, I promised myself, en liet zich als een sterretje lanceren. Later werd ze van school weggepest en zat ze overspannen thuis. Klasgenoten vonden dat ze zich arrogant gedroeg.

Een held inspireert vaak tot schuldgevoel of schaamte, omdat hij ons dwingt na te denken over de vraag: wat zou ík hebben gedaan? 'Sporthelden' en 'pophelden' zijn in dat opzicht ongevaarlijk: ze wekken geen ongemak, hoogstens afgunst. Ze zijn 'populair', niet omdat ze een voorbeeldig leven leiden, maar omdat ze een leventje leiden dat wij ook wel zouden willen. Onderdeel van dat leventje is dat ze zich kunnen permitteren 'schijt te hebben aan alles' - het tegendeel van heldhaftigheid. Het gaat hier natuurlijk ook helemaal niet om helden, maar om idolen.

Doordat helden en idolen zulke verschillende reacties oproepen, raken we in de war als iemand het allebei probeert te zijn. Charity wilde heldin én idool zijn, en werd van haar voetstuk gestoten. Ayaan Hirsi Ali wás heldin en idool. Ze bleef overeind - maar niet in Nederland. In de Verenigde Staten hebben ze minder moeite met die combinatie. Ayaan had koud voet op Amerikaanse bodem gezet of ze kreeg al onder luide toejuichingen en applaus de jaarlijkse Moral Courage Award toegekend door het American Jewish Committee.

 

'Vooral niet de held uithangen!'

Overal in Nederland groeide de afgelopen decennia een sterke cultuur van afzijdigheid en noninterventie. De snel opgekomen axioma's van zelfontplooiing, zelfbeschikking, zelfregulering en verzelfstandiging hebben ons opgezadeld met de gedachte dat we niet onzes broeder hoeder zijn. Als iemand in nood is, dan is dat 'niet mijn pakkie-an'. Daar hebben we instanties voor.

Op het perron in Apeldoorn keken - totdat Charity ingreep - honderden mensen vanuit de trein toe bij de mishandeling van de twee conducteurs. Zij deden niets. Ook de militairen die in de trein zaten niet. Onbegrijpelijk? Niet als je de culturele context in aanmerking neemt. Drie jaar tevoren had de overheid via een Postbus 51-campagne expliciet opgeroepen niets te ondernemen als je getuige bent van geweld op straat.

Latere Postbus 51-spotjes moedigden tenminste aan om in zo'n geval het alarmnummer te draaien: 'Deel drie tikken uit: 112'. Maar, bezwoer de Rotterdamse burgemeester Opstelten, bij het lanceren van de campagne: 'Vooral niet de held uithangen!' Diezelfde veelbetekende term was te horen op Radio Rijmond, dat een paar maanden na Charity's optreden berichtte over twee mannen die gewond waren geraakt bij een steekpartij. Ze hadden in een Rotterdams café 'de held uitgehangen': ze hielden een man vast die gestolen waar aanbood en belden de politie, waarop de man hen met een mes stak.

'Vooral niet de held uithangen.' Daaraan hebben onze ministers en onze jongens zich ook in Srebrenica gehouden. Srebrenica liet zien dat de cultuur van afzijdigheid ook was doorgedrongen in organisaties wier taak het juist is om in te grijpen. Zelfs onze interventie liep daardoor uit op noninterventie. Het vrolijke gehos van de Dutchbatters na hun ontsnapping uit Srebrenica sprak in dat opzicht boekdelen: ze hadden niet het gevoel iets verkeerds te hebben gedaan. Het waren jonge jongens, opgegroeid in een cultuur van 'niet mijn pakkie-an', afzijdigheid en anti-heldendom.

A. de Swaan stelde Karremans als antiheld tegenover Van Speijk. Die laatste offerde zichzelf en zijn mannen op in een gratuite 'heldendaad', terwijl Karremans 'het vege lijf en de levens van zijn manschappen hoger stelde dan soldateneer en een gegeven woord.' Het 'verdriet van Nederland' is volgens De Swaan dat in Srebrenica 'niet één Nederlander zich moedig heeft betoond.'

De Swaan zoekt de oorzaak van dit gebrek aan heldhaftigheid in het feit dat wij in ons goed georganiseerde landje met onze lange geschiedenis van neutraliteit niet meer gewend zijn aan geweld. Zo nuchter als Nederlanders omgaan met seksualiteit en drugsgebruik, zo 'preuts' zijn ze als ze met geweld te maken krijgen. 'In Srebrenica bleek hoe onvoorbereid ook Nederlandse militairen waren op onverhoeds, misdadig, massaal geweld.'

Lennaert Nijgh voelde de tijdgeest al in 1973 perfect aan in zijn beroemde lied over Jan Klaassen, trompetter in het leger van de prins: '...en hij had geen geld en hij was geen held en hij hield niet van het krijgsgeweld..'

 

Helden komen uit de kast

In 1982 was ik toevallig op bezoek in Washington toen een vliegtuig neerstortte in de half bevroren Potomac rivier. Larry Skutnik, een forens die aan de oever stond, bond zich een touw om, sprong in het water en wist een vrouw te redden.

Ik was onder de indruk van zijn heldendaad, maar meer nog van de gulheid en vanzelfsprekendheid waarmee hem dat predikaat 'held' werd verleend. Een paar dagen later had ik zijn actie honderd keer op tv gezien, had Larry uitnodigingen van drie gouverneurs gekregen en waren hem tien banen aangeboden. Nog een week later zat hij als eregast naast Nancy Reagan terwijl haar echtgenoot zijn State of the Union rede hield.

Amerika is het land van de helden. Hero is er een gewoon gebruikswoord - altijd geweest. 'De held die alleen staat, vrij van anderen, en zijn eigen morele keuzes maakt, is een Amerikaanse held,' zegt de Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy. 'Die heb je in Nederland niet.'

Begaat Kennedy hiermee dezelfde vergissing die ik hierboven bekritiseerde: dat een 'volkskarakter' voor eens en altijd vast zou liggen? De afgelopen tientallen jaren beantwoordden Nederlanders voluit aan het clichébeeld dat ze allergisch zijn voor heldendom. Maar voordien was dat niet zo en er zijn tekenen dat het ook in de toekomst niet zo zal zijn. Nu ons land al een tijdje in de war is, ontstaat er een hernieuwde ontvankelijkheid voor voorbeelden van moedig, onderscheidend gedrag.

Charity viel na haar heldhaftig optreden een 'Amerikaanse' behandeling ten deel. Door iedereen werd ze gekust en gekroond: door het 4 & 5 Mei comité, het Leger des Heils, de Stichting tegen Zinloos Geweld, de burgemeester van Almelo, de NS en de minister-president. KRO-kijkers verkozen haar tot 'held van het jaar'. Ze kreeg bij de verkiezing bijna twee keer zo veel stemmen als alle andere kandidaten bij elkaar.

Die KRO-verkiezing was trouwens maar één geval. Opeens miechelt het in Nederland van de heldentoestanden en -competities. 'Wie wordt de held?' Nationale Gedichtendag 2004 stond in het teken van helden en heldendichten. Datzelfde jaar werd op het Amsterdamse Over het IJ festival een heuse Heldenplatz ingericht: een Plein van de Onbekende Held. Jan Klaassen is vergeten; nu zingt De Dijk 'Waar zijn de helden?', met als nostalgisch refrein: 'slecht was slecht, goed was goed'.

Deze heldenhausse komt tegemoet aan een verlangen dat breed bij de Nederlandse bevolking leeft. Intomart onderzocht in 2003 hoe Nederlanders tegen helden aankijken. Een ruime meerderheid bleek genoeg te hebben van 'onechte helden' zoals popidolen. De media zouden meer aandacht moeten besteden aan gewone mensen die iets heldhaftigs hebben gedaan, vond men.

De held keert ook terug in het spraakgebruik. Eerst nog ironisch, zoals in het tv-spotje over de jongen die een propje in de prullenbak gooit en als beloning door de hele fanfare en de burgemeester als held wordt toegejuicht. Maar allengs ernstiger. Onze jongens in Afghanistan zijn 'helden van onze tijd', zei premier Balkenende tijdens een bezoek aan Uruzgan, en niemand vond het nodig om daar geinig over te doen. Dit jaar werd bekend dat een Commissie Dapperheidsonderscheidingen zich samen met het Kapittel der Militaire Willemsorde en de Traditiecommissie Krijgsmacht gaat bezighouden met de toekenning van militaire onderscheidingen.

De zuigkracht van het maaiveld begint dus te verslappen - waardoor? De nieuwe terroristische dreiging speelt ongetwijfeld een rol. In ons land hebben mensen als Ayaan Hirsi Ali en Afshin Ellian grote moed getoond tegenover dit gevaar. Daarnaast kunnen andere factoren verklaren waarom er een einde lijkt te komen aan onze afstandelijke en ironische omgang met heldendom. Het fundamentalistisch-democratische ethos van de jaren zeventig is grotendeels uitgewoed. Ook is er in een grenzeloze en onherbergzame wereld een hernieuwde behoefte aan gemeenschapsgevoel. Een gemeenschap heeft baat bij inspirerende voorbeelden, bij profiles in courage. Daar hoort ook bij dat die gemeenschap - zoals de Amerikanen altijd al deden - zulke voorbeelden onbekrompen in het zonnetje zet.

 

Helden tegen hufters

Volgens de filosoof Ludwig Feuerbach projecteren mensen in hun religieuze ideeën die wensen die op aarde onvervuld moeten blijven. Onze goden laten zien wat we zelf heimelijk zouden willen zijn. Voor onze helden geldt misschien wel net zoiets. Als dat zo is, volgt daaruit dat onze omgang met heldendom inderdaad veranderlijk is. Maatschappelijke en persoonlijke ideaalbeelden zijn in de geschiedenis immers ook niet constant.

Welke zouden dan de eigenschappen zijn die wij nu in onze helden ibewonderen? Ik denk dat Hollandse helden van nu het tegenbeeld laten zien van de afzijdigheid en de risicomijding die we de afgelopen decennia over onszelf hebben afgeroepen. Onze helden zijn degenen die eigenwijs dorsten te zijn, die niet langs de kant bleven staan, vertrouwend op overleg en wachtend op consensus. Met hun activisme appelleren ze aan onze gedroomde identiteit. Daarom vereerden we ze zo lang in stilte: onze bewondering isgemengd met jaloezie en aangelengd met schaamte.

Hollandse helden van onze tijd toonden niet alleen fysieke moed, maar waren ook geestelijk onvervaard: ze trotseerden ook het oerhollandse verwijt van bemoeizucht en ‘aanstelleritis’. Joes Kloppenburg, Meindert Tjoelker en ook Charity bleven niet passief toen ze zagen dat anderen slachtoffer werden van straatgeweld. Ze grepen in, wat Joes en Meindert het leven kostte. In 1998 omschreef VVD-Kamerlid Nicolaï hen als `verzetshelden' van deze tijd. Hij werd niet tegengesproken, hij had gelijk.

 

Terug naar overzicht met artikelen