[ Intermediair, 16 december 1988 ]
Mei 1982. Desi Bouterse is op bezoek in Cuba. Zijn Surinaamse 'revolutie' kwakkelt, bondgenoten zijn dringend gewenst, en Castro lijkt met het landje wel een gokje te willen wagen. Verschillende uitwisselingsprogramma's worden afgesloten. "Het enige dat we niet willen," schertst Fidel Castro tijdens de besprekingen, "is dat men piranha's het land binnenbrengt."
Aan de overzijde van de tafel fluistert Bouterse iets in het oor van de Surinaamse chef-protocol. Deze begeeft zich naar een lid van de Cubaanse delegatie en vertelt hem dat Bouterse zich zorgen maakt. Hij heeft als cadeau voor commandant Fidel Castro een opgezette piranha meegebracht.
De gebeurtenis wordt beschreven in het boekje La Revolucion de los Sargentos dat de betrokken Cubaanse ambtenaar later publiceerde, en dat dit jaar in Nederlandse vertaling uitkwam. Staande dezelfde ontmoeting met Bouterse benoemde Fidel deze Osvaldo Cardenas tot ambassadeur in Paramaribo.
Anderhalf jaar zou de vrijage duren. Op 25 oktober 1983 intervenieerden de Amerikanen in het bevriende en in menig opzicht met Suriname vergelijkbare Grenada. Bouterse schrok zo dat hij dezelfde dag Cuba verzocht, zijn ambassadeur terug te roepen. 'Het grote verraad van Bouterse', schrijft Cardenas, die blijkbaar had verwacht dat de bevolking spontaan in opstand zou komen om de linkse 'revolutie' tot de laatste man te verdedigen.
Cardenas' boek, waarin hij de periode 1980-1984 behandelt, is interessant omdat het een serieuze analyse van de Surinaamse politiek bevat door Cubaanse bril. Om diezelfde reden is het ook zeldzaam naief. Vanaf het begin beschouwt hij Bouterse als de lider maximo, die heus wel weet wat het beste is voor de revolutie, en dus voor de mensen. Als Bouta tijdens zijn Cubaanse bezoek deelneemt aan een viswedstrijd, blijkt dat Fidel en Bouterse (in die volgorde) het meest vangen.
In feite had Cardenas al tijdens het gesprek waarin hij tot ambassadeur werd benoemd, kunnen zien dat het niks zou worden met Bouterse. Een echte revolutionair had natuurlijk, in plaats van ongemakkelijk op zijn stoel te gaan schuiven, die opgezette piranha met een brede grijns te voorschijn gehaald, en met een klap voor de comandante op tafel neergezet.
* * *
Cardenas' internationale analyse is het meest overtuigende deel van zijn boek. Inderdaad kan Suriname een 'typisch voorbeeld van een neokoloniale staat' worden genoemd, al zijn er bijzondere aspecten als de overweldigende kleinschaligheid en de unieke hoogte van de ontwikkelingshulp. Ook de Surinaamse politiek komt goed uit de verf. Voor de 'revolutie' kende Suriname inderdaad een 'verouderd parlementair systeem' en veel 'politieke macht van de handelsbourgeoisie'. Suriname was voer voor Marxisten - maar wat het bestaan van deze door en door gekoloniseerde cultuur voor de politieke psychologie betekent, heeft Cardenas niet begrepen.
Blijmoedig past hij de in het Cubaanse wereldbeeld toonaangevende links-rechts tegenstelling toe op de Surinaamse politiek. Iedere Surinamer weet dat het pure machtsbeginsel de ideologie verre overheerst. Politiek wordt in Suriname vaak met pietjie pietjie plij vergeleken, het spel waarbij jongetjes tegen elkaar oppoten om teams te vormen, waarbij de sterkste het eerst en de slapste het laatst gekozen wordt. In dit opzicht vormt de 'revolutionaire' politiek gewoon een voortzetting van de politieke manieren onder de 'Oude Orde'.
Het ontging Cardenas ook dat bij dit pietjie pietjie plij niet alleen het sterkste, maar ook het gemeenste jongetje van de klas in tel kan zijn. Vooral wanneer de spelregels even niet zo duidelijk liggen. Toen de PALU, een minieme politieke sekte met linkse retoriek en fascistische trekken, gedurende een korte periode een grote greep op het beleid wist te krijgen, ervoer Cardenas dat als een linkse triomf. Dat PALU-voorman Iwan Krolis daarna steeds 'rechtser' werd, frustreerde Cardenas enorm. Zoiets had hij nooit verwacht van zulk een kranige voorhoede. December '83, twee maanden na Cardenas' aftocht, werd de PALU uit de regering gezet.
In zijn beschrijving van het 'revolutionaire' proces neemt Cardenas' gebruik van de marxistische terminologie het bekende papegaaiekarakter aan. Als op vliegveld Zanderij een staking wordt georganiseerd door de 'Moederbond', de grootste Surinaamse vakcentrale, heeft dat 'zoals men begrijpt niets te maken met de belangen van de Surinaamse arbeiders, en alles met de imperialistische campagne tegen Suriname en Grenada.' En daarmee basta!
De door de Nederlandse redacteur Pé Verhoeven toegevoegde noten behoren tot de beste gedeelten van het boek: overal waar de Cubanocentrische interpretaties van de schrijver overgaan in feitelijke onjuistheden, wordt dat op nuchtere en kundige wijze rechtgezet.
Cardenas schrijft bijvoorbeeld dat de militair Ormskerk 'om het leven kwam' bij het voorbereiden van een coup. Noot: hij werd na zijn arrestatie, tijdens het verhoor vermoord. Elders heet het dat op 13 augustus 1980 een nieuwe president (Chin A Sen) werd aangewezen, en dat vervolgens door president en legerleiding tesamen een nieuwe regering werd samengesteld. Noot: op die dag werd allereerst de noodtoestand afgekondigd en de grondwet buiten werking gesteld, waarmee de dictatuur een feit werd.
Behalve de 'Ormskerk-coup' had je ook de 'Rambocus-coup', welks leiders werden vermoord, Rambocus 'nadat men hem eerst in zijn ondergoed langs de opgestelde troepen had laten paraderen, een gebeurtenis die op televisie werd uitgezonden.' Even verderop prijst de schrijver 'het rustige en vermetele optreden' van Bouterse, waardoor diens 'prestige een hoogtepunt bereikte.'
Als goed communist toont Cardenas zich verdienstelijk in het opdissen van verdachtmakingen, vermomd als analyse. De Raad van Kerken en de Orde van Advocaten worden door hem op vanzelfsprekende wijze vereenzelvigd met de 'oude' politieke partijen, de 'handelsbourgeoisie' en het 'Amerikaans-Nederlandse imperialisme'.
Wanneer in 1982 bij de Decembermoorden een deel van deze sinistere contra-kliek wordt uitgeschakeld, volstaat Cardenas met een citaat van Bouterse dat 'vijftien arrestanten om het leven waren gekomen toen ze probeerden te ontsnappen.' Cardenas vond de Decembermoorden fout, maar uitsluitend om taktische redenen: de actie was 'onbegrijpelijk voor het volk'. Op zichzelf was de gewelddadige wreedheid geen probleem; heeft een revolutie niet 'het recht en de plicht zich te verdedigen'?
Maar met geen woord rept Cardenas over de prealabele vraag of deze 'revolutie' werkelijk zonder aanhalingstekens geschreven kan worden. Heeft de Surinaamse Revolutie de mensen iets gebracht, zoals de Cubaanse dat op bepaalde gebieden deed? Blijkbaar.
* * *
Wat bij Cardenas zo node gemist wordt, maakt juist het sterkste deel uit van het boek Anders maakt het leven je dood door de Surinaamse journalist Rudi Kross. In het begin van de 'revolutie' was hij een paar jaar lang adviseur van legerleiding en president, en topambtenaar inzake buitenlandse economische betrekkingen. De door Bouterse vermoorde vakbondsleider Cyril Daal en journalist Jozef Slagveer, zijn vrienden, beschouwt hij als 'mede-auteurs' van zijn boek.
Zelden zal de Surinaamse ervaring, en de neerslag daarvan in een ten diepste gekoloniseerde cultuur, zo treffend zijn geschetst. In het Caribisch Gebied, zo citeert Kross Naipaul, liet het kolonialisme slechts 'verlaten mensen in verlaten landen' achter, samenlevingen die, gehypnotiseerd door hun eigen ontreddering, slechts een 'drang tot verdere zelfvernietiging' cultiveren. In Suriname, een 'overgeschoten non-kolonie', 'een historisch gat, waarin mensenlevens verspild worden', is 'het leven een doder als men het niet op passende wijze manipuleert.'
Ter schildering van de Surinaamse psyche voert Kross de lotgevallen van de Saramaccaner Bosnegers op, wier natuurlijke omgeving werd vernietigd door de aanleg van het Brokopondo stuwmeer. In hun nieuwe, uit plaatijzer opgetrokken dorpen verbeiden ze de komst van een Parakleet, een verlosser die op wonderbare wijze alles ten goede zal keren.
Heel Suriname is op diezelfde wijze gevormd door armoede en uitzichtloosheid. Kross spreekt van een 'Parakletische staat': de overheid functioneert als 'een soort prothese die de gebrekkig functionerende organen en ledematen moet ondersteunen en bekrachtigen.' Wie er bij kon, hield zich stevig vast aan de staatsadministratie, die ten slotte bijna de helft van de overtollig geworden arbeidsbevolking omvatte, en driekwart van het staatsinkomen verdeelde aan puur direct levensonderhoud.
Politici en andere leiders werden in Suriname nooit veel meer dan makelaars tussen Lanti, de staatsruif, en 'achterban'. Het politieke denken, gevormd in een mal van afhankelijkheid, 'bood vrijwel geen ruimte voor het zelf scheppen, het zichzelf investeren in de opbouw van een duurzame staatsorde waarin men vertrouwt.'
Uit Kross' boek valt zonder meer de conclusie te trekken dat de eigenlijke Parakleet ook nu nog in Den Haag woont. De 'oorspronkelijke schepper van het land en het volk van Suriname', Nederland, moet zich realiseren, nog steeds 'de krachtigste veroorzaker van gebeurtenissen in Suriname te zijn.'
In Kross' schets van de Surinaamse psychologie had heel goed de constatering gepast dat Nederland voor Suriname eerder als 'vaderland' dan als 'moederland' functioneert. De verhouding tussen beide landen kan gezien worden als een variant van het 'Surinaams huwelijk': de in de kolonie niet ongebruikelijke tijdelijke verbintenis tussen een Nederlandse planter, ambtenaar of soldaat en een Surinaamse vrouw. Bij repatriatie van papa kon zo'n semi-huwelijk zonder meer ontbonden worden, mits moeder en kinderen financieel verzorgd achterbleven.
In 1975 kwam aan een 'Surinaams huwelijk' van zo'n driehonderd jaar een einde. Het beeld dat Kross van de onafhankelijkheid schetst, sluit hier goed bij aan: Nederland was de 'pressende initiatiefnemer'. In feite werd niet Suriname, maar Nederland bevrijd. De Republiek Suriname werd op Nederlands initiatief de wereld in geschopt 'met een wrakkige staatsstructuur en een nutteloze gewapende macht'.
Dat de oude overheidsmachinerie, krakend onder de last van oneigenlijke verzorgingsfuncties, de gewenste output met geen mogelijkheid zou kunnen leveren, was volgens Kross menig Nederlands onderhandelaar ten tijde van de onafhankelijkheid al volstrekt duidelijk. Maar het pijnlijke verleden moest en zou ten langen leste overwonnen worden.
Voor de achterblijvende kleintjes werd ook nu keurig gezorgd, en dat was dat. De Nederlandse politici trokken een neutraal gezicht, de zaak was afgekocht en Nederland had nu met Suriname dezelfde relatie als met andere staten op de aardbol.
Toen nog geen vier jaar later het cadeau gedane leger de staat kaapte, de gehele bevolking in gewapende gijzeling nam, en op grote schaal burgers begon dood te schieten, reageerde Nederland, maar met mate. Papa was niet boos maar bedroefd, hield de alimentatie in, maar geen moment kwam het bij hem op, de boze stiefvader persoonlijk de deur uit te zetten. Nee, die nette man stortte de alimentatie keurig op een speciale rekening, en wachtte af.
* * *
Toen Bouterse ambassadeur Cardenas naar zijn mening over de Decembermoorden vroeg, luidde het antwoord dat 'een buitenlandse interventie, onder het mom van het beschermen van de rechten van de mens, gerechtvaardigd zou kunnen worden als er nog meer oppositieleden geexecuteerd zouden worden.'
Sindsdien hebben de militairen volgens de (inmiddels verouderde) schatting van Amos Wako, mensenrechtenrapporteur voor de Verenigde Naties, 150 à 200 burgers vermoord, voornamelijk Bosnegers. Bij Moi Wana werden onder anderen zwangere vrouwen in koelen bloede doodgeschoten en doodgestoken. Bij het dorpje Pokigron vond twee maal een moordpartij plaats. In beide gevallen overleefde een getuige; beiden stierven, hoewel niet levensgevaarlijk gewond, in het ziekenhuis. Een van hen had gezien hoe zeven van zijn vrienden hun eigen graf moesten graven, en tijdens dit werk door de militairen werden gedood.
Ook nu 'verdwijnen' nog regelmatig mensen in Suriname, onthulde een ex-lijfwacht van Bouterse onlangs in Elsevier. Zelf had hij, ook na de verkiezingen, meermalen opdracht gekregen, mensen van huis te halen en te vermoorden. De lijken werden in de rivier gegooid, waarna 'verdrinking' als doodsoorzaak werd opgevoerd.
Ondanks dit alles is de mogelijkheid van een Nederlands gewapend ingrijpen tegen Bouterse altijd taboe geweest. Als Cardenas met zijn vrees voor 'buitenlandse interventie' ook op Nederland doelde, heeft hij onze onkreukbare opvatting van de internationale betrekkingen en ons hoge respect voor de nationale soevereiniteit onderschat.
Krachtpatserig dreigen, het enige soort druk waar de Bouterse‑kliek zich iets van aantrekt, heeft Nederland geheel aan derden overgelaten. De aftocht van de Libiërs (met wie in januari '83 een hechte samenwerking was ontstaan) en de Cubanen, en het einde van het PALU-schrikbewind, werden teweeggebracht door de VS (Grenada) en door Brazilie. Maart '83 landde, onaangekondigd en zonder toestemming te vragen, het hoofd van de Braziliaanse Nationale Veiligheidsdienst op Zanderij om Bouterse de les te lezen.
Nederland was te fatsoenlijk voor zoiets, laat staan voor een echte interventie. Te braaf om in te grijpen zoals Frankrijk in Afrika, zoals Tanzania in Oeganda om Amin te verdrijven, of zoals India nog onlangs op de Seychellen om een huurlingencoup ongedaan te maken. Te netjes om tegemoet te komen aan de hoop van veel Bosnegers dat de vrouw wier portret zij in hun hut koesteren, de verre maar goede en machtige Koningin van Nederland, hen beschermen zou.
Rudi Kross' boek barst haast uit zijn band van spijt dat Bouta niet effectief de voet is dwarsgezet. Een 'pad uit de wildernis' kan volgens hem alleen worden gehakt als het leger verwijderd wordt, dat 'typische overblijfsel van de koloniale structuur'. Kross weet in tegenstelling tot Cardenas heel goed dat alleen al het boven Paramaribo verschijnen van een Nederlands militair vliegtuig het gewenste effect had kunnen hebben. De Bouterse‑getrouwen worden allang niet meer verenigd door enigerlei ideologie, en zullen hun geweren in de lucht gooien zodra ze dat opportuun achten.
Maar de hartstocht waarmee Kross naar een gewapende interventie heeft verlangd, staat alleen tussen de regels te lezen. Letterlijk genomen komt hij niet verder dan een braaf pleidooi voor een vaag soort 'politieke' interventie door de Verenigde Naties. Als progressief en nationalistisch Surinamer heeft hij de kreet die hij de Nederlandse mariniers het liefst had willen toeschreeuwen - Aanvallen! - uit alle macht ingeslikt. Kross' woede kon niet exploderen, en lijkt nu te zijn geïmplodeerd.
* * *
Na de verkiezingen ziet Kross in Suriname een 'dictatuurstaat van het fascistische type' ontstaan, compleet met een grondwet die de uitoefening van de macht in die zin regelt. Door de 'miserabele Derde Wereldromantiek' en het 'fascistisch linksisme' van de militaire machthebbers dreigt een terugval naar primitieve bestaansvormen.
Kross beschrijft de ideologische kleren van de sergeants en hun intellectuele secondanten overtuigend als afleggertjes van het Westen, tien, vijftien jaar oud, verschoten, gescheurd en bovendien uitermate slecht passend. Maar wat te doen?
Rudi Kross houdt van metaforen, ontleend aan de uitbundige planten- en dierenwereld van Suriname. Vooral bij de beschrijving van de bestaande situatie is hij daarmee op dreef: de rivierkrabben die elkaar naar beneden trekken zodra er een over de rand van de ton dreigt te kruipen, of de 'hydrophilia', een gewas dat parasiteert op het bos zoals de dictators en hun claque op Surinames sociale milieu. Ook zijn 'pad uit de wildernis' formuleert Kross in termen van een metafoor, ditmaal ontleend aan de systeemtheorie: Suriname is een black box, waarvan input en output bekend zijn, maar waarbinnen op geheimzinnige wijze een milieu wordt geproduceerd dat zichzelf om zeep dreigt te helpen. Waar het betoog concreet zou moeten worden, loopt het vast in een woordenbrij van welhaast wetenschapsfilosofische aard. Het lijkt of Kross, bij zijn pogen Suriname te bevrijden, al strandt in de modder van de kustvlakte, zich verstrikt in de wortels van de mangrovebossen.
Suriname moet terug naar 'primaire verbanden', de familiesystemen moeten weer 'eerstelijnsopvang' worden. Deze functies worden gewichtig aangeduid met de 'moederlijke' Griekse letter mu. Nadat hij de 'buitenliggende systemen' als omega heeft benoemd, en nog wat symbolen heeft gedefinieerd, komt de schrijver tot probleem-oplossingen als: MIA omvat {(Mu,I),Y,C,S} ‑> O. Men hoort de Bout bibberen als hij in Fort Zeelandia deze bladzijde opslaat. Anders maakt het leven je dood is een briljante analyse van het verdriet van Suriname. Misschien dat het daarom ook een tragisch boek moest worden.
Osvaldo Cardenas
De revolutie van sergeanten, getuigenis van mijn werk als residerend ambassadeur van Cuba
Nijmegen, 1988
Rudi F. Kross,
Anders maakt het leven je dood, de dreigende verdwijning van de staat Suriname
Purmerend/Groningen, 1988