[ Plus Magazine, december 2004 ]
De schrijver Max Frisch heeft in zijn dagboeken een beroemde reeks vragen geformuleerd, waarvan één me altijd is bijgebleven: 'Weet u zeker dat het voortbestaan van het menselijk ras, wanneer u en iedereen die u kent er niet meer is, u echt interesseert?' Iets radicaler uitgedrukt: Als straks de zon uitdooft en alle hemellichamen zich samenballen tot een klont materie in een groot niks, heeft het leven dan zin gehad? De vraag beantwoordt zichzelf, zou je zeggen, maar daar heeft Plus Magazine een stokje voor gestoken. In de instructies die de redactie me voor dit artikel toestuurde, staat het duidelijk vermeld: 'De uitkomst mag in geen geval zijn: er is géén zingeving.'
Intussen heb ik wel ja gezegd op het voorstel om een stuk te schrijven over 'de zin van het leven'. Ik houd een kleine rondvraag onder vrienden en kennissen, die een keur aan oneliners oplevert. 'Wat je er zelf van maakt.' 'Meer inzicht krijgen in wie je bent.' 'Hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn' (met dank aan de katholieke kerk). Hmmm, tja. Dan maar eens op internet gekeken. Ik kom terecht op een website waar het antwoord op de prangende vraag wordt beloofd. Maar eerst moet je een lange serie vragen met ja beantwoorden. Weet je heel zeker dat je het antwoord wilt weten? Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd hebt. Weet je het ECHT heel zeker? Enzovoorts, tot je bij de laatste klik uitkomt op de droge melding 'Kan de pagina niet vinden'.
Waarmee de situatie redelijk wordt samengevat, lijkt mij. Wil je de zin van het leven doorgronden, dan heb je iets nodig dat wij missen: een steunpunt buiten de aarde. Maar daar zien we niets dan de sterren, die ons vragend toepinkelen: zij weten het ook niet.
Waar ik wel over nadenk, dat is de zin van mijn eigen leven. Of denken... het is eerder een gewaarwording ergens onder in m'n hoofd. Vage vragen woelen daar in alle traagheid rond. Er is zo'n telefoontje van Plus Magazine voor nodig om ze een duw naar boven te geven.
Waarom zijn die vragen zo vaag en waarom is het zo verleidelijk om ze in hun sop te laten gaarkoken? Omdat ze zo moeilijk zijn. Een goed en zinvol leven leiden betekent, hoe je het ook wendt of keert: beperkingen aanvaarden. Vroeger waren die beperkingen op de meeste gebieden gegeven. Je rol als man of vrouw, als vader of moeder, als kostwinner, lag grotendeels vast. Ook de diepere 'zin van je leven' werd panklaar aangereikt: die lag vast in het geloof.
Tegenwoordig moeten we, in een zee van keuzemogelijkheden, die beperkingen steeds opnieuw zelf aanbrengen. Het pakket dat je samenstelt, is superindividueel geworden: zoveel hoofden, zoveel 'zinnen'. Maar als je wat ouder wordt beginnen die keuzemogelijkheden te verschralen. Het is zaak om tegen die tijd te leven met de beperkingen die je rust en bevrediging schenken.
Juist voor ons nu in het westen is dat een formidabele opgave. Terwijl de oosterse godsdiensten een cyclisch levensgevoel vertolken, streven we in het westen naar ontwikkeling en verandering. Groeien, wat meer gaan lijken op de 'nieuwe mens' die het christendom predikte. Ondanks alle secularisatie is die drang in onze tijd eerder toe- dan afgenomen: wie zichzelf niet ten volle 'ontplooit' moet zijn schoolgeld terughalen. Je moet je keuzevrijheid - de vrijheid die ons mensen uniek maakt - optimaal benutten.
Je kunt dat moderne credo - want dat is het - ook op een andere manier omschrijven: ieder mens krijgt aan het begin van zijn leven een spel kaarten in handen gedrukt. Daarin schuilt een beperking. Zinvol is je leven als je erin slaagt die kaarten zo goed mogelijk uit te spelen en zoveel mogelijk slechte door goede te vervangen. Je eindigt dan opnieuw met een beperkt aantal kaarten, maar nu is het - door een combinatie van activisme en acceptatie - jóúw beperking.
* * *
'Ziet u de natuur als een vriend?' Dat was ook een van de vragen van Max Frisch. Mijn antwoord was altijd een ferm nee. Ik zag de natuur als een onverschillige voorbijganger, die zwijgend zijns weegs gaat. Misschien komt het doordat mijn opvoeding zich afspeelde in de schaduw van de oorlog, die mijn joodse vader een groot deel van zijn familie ontnam. Wie daarin een 'zin' kan ontdekken, die mag zijn vinger opsteken. Als er bij ons thuis al werd gespeurd naar een zin van het leven, dan leek dat toch verdacht veel op een whodunnit.
Toch is mijn opvatting van de natuur als vijandig of op z'n hoogst onverschillig niet meer zo ferm als vroeger. Dat komt door de pelgrimstocht die ik in 1989 maakte naar Santiago de Compostela. Ook voor zo'n pelgrimage gold vroeger dat de 'zin' ervan vast lag: je hoefde alleen maar de verplichte route af te leggen en daarbij de voorgeschreven rituelen te verrichten. Sint Jacob en Onze Lieve Heer zorgden voor de rest: loutering en korting op het vagevuur.
Tegenwoordig moet je het 'zelf doen'. De zin van de tocht is van objectief subjectief geworden. Desondanks lijken de verhalen van veel pelgrims op elkaar. Over het vagevuur en het hiernamaals hoor je ze niet veel meer, maar des te meer over het vinden van harmonie met jezelf en de mensen om je heen, van acceptatie en een 'verwerkt verleden', zoals het in contactadvertenties heet. Opgaan in je omgeving en je 'ik' daarbij een beetje kwijtraken.
Mij is het al niet anders vergaan, en dat kwam vooral door het langdurig verblijf in de natuur. Een paar maanden voortstappen door alle soorten landschap, in alle soorten weer, tijd hebben om je te verbazen en te verblijden over alles wat daar leeft en bloeit, de geuren die je opsnuift... het droeg er allemaal toe bij dat ik anders ging aankijken tegen die vraag van Max Frisch. Als ikzelf geen blinde voorbijganger was in de natuur, kon die natuur dat dan wel tegenover mij zijn?
Voor mij was dat een nieuwe gedachte, maar origineel was ie nou ook weer niet. Santiago-pelgrims zijn door de eeuwen heen steeds 'bevindelijker' geworden: meer en meer zijn ze geneigd God niet buiten de schepping maar in de natuur en in zichzelf te zoeken. Als je daarvan uitgaat, vloeien de zin van het leven en die van míjn leven samen.
Zelf heb ik de zin van mijn leven altijd in verband gebracht met een niet aflatende nieuwsgierigheid. Ook dat heeft met die oorlogsherinnering te maken. Beter begrijpen hoe het in elkaar zit. Waarom mensen elkaar al die dingen aandoen. Door Compostela ben ik gaan inzien dat die drang voortkomt uit een van de kaarten die ik bij mijn geboorte kreeg aangereikt. En dat er andere kaarten in het spel zijn, die ik in handen moet zien te krijgen om mijn leven zinvoller te maken. Een daarvan is: vrede sluiten met de natuur.
* * *
Ik schraap mijn keel, kijk zo onopvallend mogelijk en vraag mijn 91-jarige ouders: 'Zeg eh.. wat is volgens jullie eigenlijk de zin van het leven?' Ooit dansten ze als jonge socialisten rond de meiboom. Toen kwam de oorlog, waarin dat naïef idealisme op de gruwelijkste manier werd verpletterd. Daarna was het voorgoed gedaan met grote woorden en blijde verwachtingen.
'Ik vind 't een malle vraag,' zegt mijn moeder geheel voorspelbaar. 'Je bent er nou eenmaal. Het leven heeft geen zin. Als je eenmaal leeft, moet je het zo goed mogelijk maken. Maar er zou toch niks mee mis zijn als je niet bestond? Wat is de zin van het leven, Flip?'
'Weet ik niet,' bromt mijn vader. 'Nooit over nagedacht.'
'Ja, maar Herman wil het graag weten want die moet er een stuk over schrijven.'
'Nggg (stilte).'
'Is het groei, ontplooiing?' vraag ik.
Ze schudt haar hoofd. 'Nee, dat vind ik een beetje gezwam. Ik verbeeld me niet dat de wereld erop vooruit of achteruit zou gaan als ik er niet meer ben. En wat je persoonlijke relaties betreft... (stilte) hoop je dan maar dat de mensen om je heen tevreden zijn over wat je hebt gedaan. Dat als er een oordeel over je moet worden uitgesproken, dat dat dan zal zijn dat je je best hebt gedaan om zoveel mogelijk voor de hand liggende taken uit te voeren. Vroeger zou ik misschien meer verheven dingen hebben gezegd... eh, ik wil nog een boterham. Heb je er maar één in het rooster gedaan?'
'Zoveel mogelijk voor de hand liggende taken'... weet ze dan niet dat ze veel méér hebben gedaan? In de oorlog hebben ze hun leven voor elkaar in de waagschaal gesteld, ze zijn allebei heldhaftig geweest. Daarna hebben ze alles voor ons kinderen gegeven. Nu volstaan ze met een uitspraak die heel dicht ligt bij dat magere 'Iedereen zou in mijn plaats hetzelfde hebben gedaan.' Waar is de trots, de blijdschap?
Mijn moeder doet me denken aan Eberhard Berggren, een grijsaard die ten tonele wordt gevoerd in Selma Lagerlöfs roman Gösta Berling. Ook de oude Eberhard was van mening dat het menselijk bestaan zinloos is. Sterker nog, hij wijdde heel zijn leven aan het schrijven van een tractaat waarin dat voor eens en altijd werd aangetoond. Labor vincit omnia was de titel: Arbeid overwint alles.
Net als hij een streep zet onder de laatste regel, komt de jonge gravin Marianne binnen, nog zwak na een zware ziekte. Zij is de oogappel van de oude man. Trots wijst hij op de stapel vergeelde vellen. 'Nu zal het iedereen duidelijk worden. Het is allemaal inbeelding! Leegte! Damp! Het doodgeboren kind van onze eigen arme hersens.'
'Ach, oom Eberhard, is er dan geen goed of kwaad, geen hoop, geen doel? Niets dat het leven schoonheid geven kan?'
'Niets! Alleen arbeid. Als u dit gelezen hebt, móét u mij wel geloven.'
'Dan hoop ik dat het mij nooit onder de ogen komt. Want als ik dat geloven moet, kan ik niet langer leven.'
Na dit gesprek staart de oude Eberhard lang voor zich uit. En nu, vertelt Selma Lagerlöf, rust het manuscript in een stoffig kistje onder de trap van de kerk. Dat heeft de oude Eberhard zo bepaald. Het kistje mag pas worden geopend aan het eind van de eeuw, als niet alleen hijzelf maar ook de jonge gravin er niet meer zal zijn.
Wat was nu de zin van Eberhards bestaan? Het schrijven van zijn levenswerk, zou hij zelf hebben gezegd. Toch was zijn liefde voor het gravinnetje sterker dan zijn geldingsdrang, zelfs sterker dan zijn zucht naar de waarheid. Selma Lagerlöf weet wat er eigenlijk op dat kistje hoort te staan: Amor vincit omnia.
* * *
OK, liefde dus. Heel waar - maar ook een beetje zoetig. Tot nu toe ben ik er nogal omheen gedraaid, om die vraag met louter hoofdletters. Is het mogelijk om grote woorden en pathetiek te mijden en daar toch iets zinnigs over te zeggen? Ik ken één iemand die dat misschien kan: René Gude, directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden en bewoner van een binnenvaartschip in Amsterdam-Noord. In de zonnige stuurhut praten we een uur lang over het onderwerp, waarbij ik voortdurend ja zit te knikken en waarbij mijn dubbelzinnige, half-geërgerde houding tegenover die verheven vraag eindelijk verdwijnt.
Voelt hij het aan, wat mijn ouders hebben gezegd? 'Vroeger kréég je je zin,' zegt hij. 'Nu moet je 'm zelf geven. Zingeving is een daad geworden. Als je het zelf niet doet, doet niemand het. Je moet de zin van je bestaan durven opeisen. Daar hoort ook trots bij: je eigen inbreng in het boven-individuele naar waarde schatten.'
Toch bestaat die zin niet alleen in the eye of the beholder, vindt hij. 'Dat zou heel treurig en eenzaam zijn, als het alleen maar een zin-beeld zou zijn. Je moet een stap verder gaan: een reëel bestaande, door meerdere mensen gedeelde zin maken. Er moet een manier zijn om zin te maken die we niet uit de materiële natuur lepelen, maar die toch werkelijk is. Maar wat voor spul is dat dan, als het geen materie is? Het moet boven-individueel zijn, maar het hoeft daarmee nog niet bovenmenselijk te zijn, niet van hogerhand gegeven. Het is jammer als je weer een beroep gaat doen op een of andere geest van buiten die panklare dingen komt aanleveren. Je moet zoeken in de sfeer van het tussenmenselijke. Dat is een zo rijk gebied, daarin kun je het allemaal vinden.
'Wel is die zin door dat zelf-maken heel broos. Dat spul zit tussen ons in. Als een van ons tweeën zich terugtrekt, is het weg. En behalve broos is het ook bewerkelijk: je moet die zin niet alleen maken, maar ook onderhouden. En het is ook nog eng, want als je dat gaat formuleren ben je voor je 't weet óf arrogant óf mislukt. Als je het achterwege laat, vermijd je die risico's. Je eist de zin van je bestaan dan niet op en dus zal ook niemand 'm betwisten. De winst is dat je je niet hoeft te verantwoorden, maar wat je inlevert is je trots.
Hij somt een hele serie vluchtwegen op om je aan die zingevingsactiviteit te onttrekken. Je kunt vluchten in scepsis, door te zeggen dat die tussenmenselijke zingevingssfeer niet bestaat. In dogmatiek: het is gegeven, het staat al in de bijbel. Je kunt vluchten naar vroeger of later, in nostalgie of utopisme. Of in metafysica, door de vraag te verleggen naar het hiernamaals. En je kunt egocentrisch worden: je uit de maatschappij terugtrekken.
Net als de oude Eberhard na het bezoek van de jonge gravin, zit ik op de pont terug naar de stad voor me uit te staren. Welke vluchtwegen zijn de mijne? Vluchten kan niet meer. Met dank aan Plus Magazine en de filosofie.