VERBODEN VOOR ONDERZOEK, Denktaboes in de jaren zeventig en tachtig

 

[ Hypothese, uitgave NWO, juni 1996 ]

 

De intellectueel als inquisiteur

'Wenn das Boot sich nach links neigt, setze ich mich nach rechts, und wenn das Boot sich nach rechts neigt, setze ich mich nach links.' Zo omschreef Thomas Mann de taak van de intellectueel. De afgelopen twintig jaar bestond onder Nederlandse intellectuelen een krachtige stroming die precies het omgekeerde deed: zij posteerden zich stevig aan de kant waar heel spraakmakend Nederland zich al bevond, zodat het schip zeker zou zijn omgeslagen als de wal het niet gekeerd had.

Deze politieke correctheid maakte ook in de (sociaal)wetenschappelijke wereld school. Self-appointed grootinquisiteurs verklaarden hele gebieden verboden voor onderzoek. Wie het waagde hun moderne mandementen aan zijn laars te lappen, werd onderworpen aan een auto-da-fé waarbij het gruwelijkste martelwerktuig werd aangelegd dat in het hele land te vinden was: de vereenzelviging met de oorlogsvloek.

Bekendste slachtoffer was natuurlijk prof. Buikhuisen, die wilde onderzoeken of crimineel gedrag wellicht ook een biologische component heeft, en door nationaal balpenmoordenaar Hugo Brandt Corstius in Vrij Nederland naar de andere wereld werd geschreven. Bijna niemand nam het voor Buikhuisen op en Brandt Corstius legde nooit verantwoording af voor zijn schrijftafelmoordenarij. Integendeel, vorig jaar kreeg hij van NRC Handelsblad de gelegenheid om 'die malle Buikhuisen' twintig jaar nadat hij hem 'tot zwijgen heeft gebracht' nog eens een ferme trap na te geven.

De intellectueel als inquisiteur, die het debat niet voert maar verbiedt, heeft ons de afgelopen decennia behoed voor menige ongewenste gedachtenwisseling over onderwerpen als erfelijkheid, medisch bevolkingsonderzoek, gedwongen opname van schizofreniepatiënen, uitkeringsmisbruik, etniciteit en immigratie, privacy, criminaliteit en overheidscontrole. De op deze gebieden bestaande taboes werden tot absurde proporties opgeblazen, waarbij op de achtergrond steeds hetzelfde klankbeeld van dreigend dreunende nazi-laarzen werd opgeroepen:

De laatste jaren heeft het intellectueel terrorisme à la Brandt Corstius sterk aan kracht ingeboet, maar er is nog geen schoon schip gemaakt na deze pijnlijke episode. Hoe was het mogelijk dat de politiek-correcte denkverboden in de jaren zeventig en tachtig in zo brede intellectuele en wetenschappelijke kring werden nageleefd? Zuchtte ons land onder een autocratisch regime met zweepslagen voor iedere dissident? Waren we onderhevig aan een rigide sovjetsysteem of een bewind van ultra-autoritaire zeloten?

Laat ik, alvorens op mogelijke verklaringen in te gaan, een nadere illustratie geven van de stelling dat de denktaboes in brede intellectuele kring werden nageleefd. Terwille van de beknoptheid doe ik dat aan de hand van één onderzoekgebied: etniciteit.

 

Etnische gegevens: 'laakbare entiteiten'

In 1990 promoveerde Philomena Essed op het proefschrift Understanding everyday racism. Het empirisch materiaal bestond uit interviews met 28 door Essed zelf geselecteerde zwarte vrouwen in Nederland over hun ervaringen met racisme. Deze ervaringen werden vergeleken met die van 27 zwarte vrouwen in Amerika. Essed concludeerde dat Nederland tot op het bot is geïnfecteerd met de bacil van het alledaags racisme. Ook al kon het empirisch materiaal geen enkele aanspraak maken op representativiteit, het boek werd door de meeste recensenten enthousiast besproken.

Twee jaar later interviewde Jerôme Inen de recensenten in zijn scriptie Verschijnselen van zelfcensuur. 'Ik was in een zelfgemaakte val gelopen,' zei Aldert Schipper van Trouw. 'Ik (..) dacht: zij is een vertegenwoordiger van een minderheidsgroep, dus zal zij wel gelijk hebben.' Ook bij de Volkskrant en NRC Handelsblad gaf men toe dat niemand een kritische bespreking had aangedurfd. Bij de NRC werd uiteindelijk een redacteur van indische afkomst geprest om het klusje op zich te nemen.

Inens scriptie is vooral onthullend vanwege de grifheid waarmee een aantal recensenten toegeeft dat de toegezwaaide lof voortkwam uit positieve discriminatie, angst en zelfcensuur. 1990 tot 1992: twee jaar slechts, maar precies de jaren waarin de 'consensus' omsloeg. Zo snel kan in Nederland de ene gevestigde opinie plaatsmaken voor de andere. De intellectuele kadaverdiscipline van de jaren zeventig en tachtig had ook repercussies de andere kant op: onwelgevallige onderzoekresultaten bleven aan het oog onttrokken. Het eerste rapport over de activiteiten van Marokkaanse jeugdbendes in de Amsterdamse binnenstad, in 1988 opgesteld door een onderzoeker van de gemeente, mocht van burgemeester Van Thijn niet worden gepubliceerd. De onderzoeker kreeg een spreekverbod en werd bestookt met telefoontjes waarin hij voor Janmaat-maatje werd uitgemaakt. Daarmee bleef dus ook de mogelijkheid taboe om een effectief beleid uit te stippelen voor hulp en bestrijding, toegesneden op de specifieke achtergronden van jonge Marokkanen.

Vaak kwamen onderzoekers die zich aan het taboe trachtten te onttrekken, niet eens aan onderzoek toe. In de jaren zeventig en tachtig was het bijna onmogelijk persoonsgegevens op etnisch gebied in handen te krijgen voor wetenschappelijk onderzoek, ook al was dat onderzoek nog zo anoniem. Zo registreerde het CBS sinds 1974 in de arrestantenbestanden en sinds 1983 in de criminaliteitsstatistiek geen etnische afkomst meer. Zulke gegevens werden bij het CBS laakbare entiteiten genoemd, alsof de arme feiten de zonden der wereld op hun schouders torsten. Sommige onderzoekers dachten daar anders over. 'Zonder die etnische referentie - geanonimiseerd uiteraard - kan ik over het verband tussen criminaliteit en etnische achtergrond geen rationele discussie voeren,' aldus criminoloog en minderhedenonderzoeker Frank Bovenkerk in 1992. 'Ik weet niet of er onzinverhalen worden verteld, dan wel of het juist ernstiger is dan sommige mensen denken.' Pas in de jaren negentig brak het CBS met de genoemde richtlijn.

Als taboes het handelen regeren, als inquisiteurs rondwaren, krijgt overdreven voorzichtigheid en vrees voor negatieve publiciteit al gauw de overhand. Maar ook dreigen dan grotere gevaren. Taboes lenen zich voortreffelijk als front cover. Een beroep op de 'laakbaarheid' van de gevraagde entiteiten kan bestandhouders ook van pas komen met het oog op eigen belangen, zoals gemakzucht, zuinigheid of de wens de gegevens voor zichzelf te houden. De recente 'krimp' van het etnisch taboe naar meer realistische proporties wordt vaak toegeschreven aan VVD-leider Bolkestein. Maar zeker even belangrijk was de bijdrage van immigranten zelf. Onderweg van zieligheid naar zelfrespect beginnen zij te schoppen tegen de 'uitgedijde' taboes die hen gevangen hielden in de rol van slachtoffer en nobele wilde.

In 1992 zette als één van de eersten de Surinaamse onderzoeker Ruben Gowritcharn zich af tegen het obligate beeld dat alle pro­blemen van immigranten voortkomen uit het racisme van de Hollanders. In zijn boek Tegen beter weten in stelde hij dat dit beeld veeleer op een axiomatisch uitgangspunt berust dan op een wetenschappelijk onderbouwde conclusie.

Afkomstig uit een land waar niemand moeilijk doet over verschillen tussen culturen, merkte Gowricharn dat in Nederland de cultuur van de onderzochte groep nooit mag worden gezien als mogelijke mede-veroorzaker van achterstanden. De betrokkenen zijn per definitie 'ontmoedigd, gediscrimineerd, belemmerd door de overheidsinstanties, negatief beïnvloed door hun sociale omgeving, ziek, te oud, of pogen door fraude de aantasting van hun eigenwaarde door de langdurige werkloosheid tegen te gaan.' Gowricharn vond het ronduit ergerlijk dat hij dit taboe ook onder sociaalwetenschappelijk onderzoekers aantrof.

 

Intellectueel conformisme in Nederland

Intellectueel conformisme is geen Nederlandse specialiteit. De wetenschapsfilosoof Kuhn heeft laten zien dat wetenschappelijk onderzoekers er doorgaans op letten niet te veel uit de pas te lopen. Desnoods passen ze hun bevindingen aan, als dat nodig is om hun positie in de 'citeergemeenschap' en tegenover fondsverschaffers veilig te stellen.

De toonaangevende Franse intellectuele coterie is spreekwoordelijk 'correct'. Bijzonder aan Nederland is dan ook niet dat intellectuele taboes opgeld deden. Uitzonderlijk lijkt wel de snelle en omvattende manier waarop nieuwe 'voorschriften' zich verbreidden onder intellectuelen en beleidmakers. De recente omslag in het denken over de taboe-onderwerpen van gisteren toont dat nog eens aan. Twee jaar na dato waren alle door Jerôme Inen geïnterviewde Essed-recensenten 'om'. Weer een paar jaar later worden uitkeringsgerechtigden zonder veel omhaal uit de WAO gegooid, asielzoekers keihard teruggestuurd naar gevaarlijke landen, en persoonsgegevens in het wilde weg gekoppeld, zonder noemenswaard protest door vanuit intellectuele kringen. In weerwil van ons gekoesterde zelfbeeld van eigenwijsheid en individualisme leek intellectueel en wetenschappelijk Nederland zich de afgelopen decennia te kenmerken door een aanzienlijke graad van conformisme. Een omvattende verklaring van dat verschijnsel kan ik niet bieden; wel kan ik een paar brokstukken presenteren.

Een belangrijke aanzet is geleverd door de al eerder genoemde Gowricharn: In Nederland is de overheid de grootste opdrachtgever en gebruiker van sociaalwetenschappelijk onderzoek; zij wenst 'beleidsrelevante' resultaten. En ook al zijn ze formeel zelfstandig, onderzoekinstellingen spreken het woord van degenen wier brood zij eten: de beleidsambtenaren. Zij dragen bij tot een 'ambtelijke constructie' van de werkelijkheid. Het onderzoekbedrijf wordt derhalve sterk bepaald door de 'ambtelijke waan van de dag'.

Een tweede brokstuk is te vinden in het werk van de historicus Von der Dunk. Door de aftakeling van de ideologische verzuiling, die klare en bekende fronten had geschapen, zijn Nederlanders volgens hem in een toestand van innerlijke onzekerheid geraakt. Deze instabiliteit werd gecompenseerd door een des te nadrukkelijker belijdenis van het enige gemeenschappelijke credo dat restte: de herinnering aan de bezetting.

Bureau van de Advocaat van de Belangen van het Nageslacht

Hoe zij ook verklaard moet worden, de intellectuele volgzaamheid van de afgelopen decennia heeft een hoge prijs gehad. Financieel, bijvoorbeeld door het wegvloeien van miljarden aan uitkeringsmisbruik dat niet mocht worden onderzocht. Maar vooral ook sociaal: de uitgestelde rekening van al die correcte terughoudendheid wordt nu gepresenteerd aan chronisch zieke werknemers en minder gezonde sollicitanten, en op etnisch gebied bijvoorbeeld aan die jonge criminele Marokkanen die van burgemeester Van Thijn niet mochten bestaan.

Kunnen we onszelf beschermen tegen herhaling van deze fouten in de toekomst? De Nederlandse consensuscultuur, versterkt door de machtspositie van de overheid als opdrachtgeefster van sociaalwetenschappelijk onderzoek, kan wel wat tegenwicht gebruiken. In Spanje kent men een soort ombudsman die defensor del pueblo wordt genoemd. In Nederland zou de overheid een Bureau van de Advocaat van de Belangen van het Nageslacht kunnen instellen, bemand door professionele onrustzaaiers die de gangbare uitgangspunten op wetenschappelijk en beleidsgebied bestoken met incorrecte vragen. Geef hen een onafhankelijke professionele positie. Spoor hen aan om origineel te zijn. Geef hen de uitdrukkelijke opdracht om lak te hebben aan gevestigde ideologieën en politieke opportuniteit. In de strijd tegen het intellectueel terrorisme kan het geen kwaad als de overheid de defensie een steuntje in de rug geeft.

 

Terug naar overzicht met artikelen