PASSIVISME MET TWEE SS’EN

 

[Waterland, 18 december 2005]

 

.'Wat deed jij in de jaren 60, pappie?' Ze zegt het niet met zoveel woorden, maar dat is eigenlijk wat mijn dochter wil weten als ze weer eens over die periode begint. Vroeger vond ik dat wel leuk, die belangstelling voor mijn jonge jaren, maar de laatste tijd denk steeds vaker: kunnen we daar nu eens over ophouden?

Ik weet ook waarom ik dat denk. Daarvoor hoef ik alleen maar 1 stap in de geschiedenis terug te gaan. Toen ik even oud was als mijn dochter nu, viel ik mijn eigen ouders ook lastig met vragen over hún jeugd. Over de oorlog, om precies te zijn. 'Wat deed jij in de oorlog, pappie?' En ik merkte dat mijn ouders daar op een gegeven moment ook genoeg van kregen. Snappen zouden we het toch nooit, volgens hen. 'Blijf met je rotpoten van onze rotoorlog af' - zoiets.

De oorlog en de jaren zestig concurreren om de titel: belangrijkste omslagpunt van de afgelopen eeuw. Bij alle verschillen tonen ze in ieder geval één overeenkomst: ze vormen een uniek referentiepunt voor de volgende generatie. 'Hebben mijn ouders het toen wel goed gedaan?' vraagt die zich, op zekere leeftijd gekomen, af. En : 'Wat zou ík in die omstandigheden hebben gedaan?'

De generatie die er zelf bij was, vindt dat helemaal niet zo nodig, om de priemende blik van hun kinderen te ondergaan. Om hun kritiek te verduren. En, nog erger, om te accepteren dat die kritiek misschien wel terecht is.

Voor de volgende generatie is zo'n heftige periode in de jeugd van hun ouders een bron van morele gevoelens als afschuw en bewondering, maar ook van jaloezie. Afgunst dat je er zelf niet bij bent geweest. Als ik mijn dochter hoor met haar vragen over de jaren 60, merk ik ook die fascinatie. Zij heeft al dat moois gemist. Haar jeugd was vergeleken bij die mythische jaren 60 maar een saaie vertoning, vindt zij. Maar precies datzelfde gevoel hadden wij ten opzichte van de oorlog!

Voor ons was de oorlog, meer dan voor welke generatie ook, hét ijkpunt van moraal. Onze ouders werden niet moe te benadrukken dat 'het leven toen gewoon doorging' - lees: we hadden helemaal geen tijd om ons steeds met belangrijke morele zaken bezig te houden. Lees verder: dus kun je ons ook niet al te zeer kwalijk nemen wat we toen wel en vooral niet hebben gedaan.

Maar voor óns was de oorlog fascinerend. Als periode waarin mensen hun grenzen konden verkennen, op een manier die ons nooit gegund is. Prins Willem-Alexander drukte dat heel goed uit toen hij zei: 'Wij zijn een niet-geteste generatie.'

Voor ons, de naoorlogse generatie, was de oorlog ook de periode waarin we, na de dood van het christendom, onze moraal konden verankeren. Het kleine groepje helden had aangetoond hoe het wél moest, het kleine groepje schurken hoe het niet moest, maar de grote grijze middenmoot was het gevaarlijkste. Dat was de zwijgende meerderheid die, geconfronteerd met enorme morele dilemma's, er maar een beetje op los schipperde, met zoals bekend de gruwelijkste gevolgen.

Dat mocht nooit meer gebeuren, vonden wij, de volgende generatie. Inderdaad, we waren 'niet getest', en we zouden er dus voor zorgen dat goed en fout gedrag zo rotsvast werd verankerd dat niemand nog - als er toch weer zo'n test zou komen - de kans zou krijgen om te falen.

We weten nu dat dat in een aantal opzichten helemaal verkeerd heeft uitgepakt, met een aantal ernstige gevolgen: doorgeslagen individualisering, ikke ikke ikke en de rest kan stikken, politieke correctheid, een grotendeels mislukte opvang van immigranten.

De verklaring is eigenlijk heel simpel. De jaren zestig-generatie is letterlijk bezig geweest 'de vorige oorlog uit te vechten.' Nooit meer mochten we in Nederland een sterke, centrale overheid hebben, die controle uitoefent over het gedrag van burgers. En nooit meer mocht de overheid eisen opleggen aan etnische minderheidsgroepen. Gebeurde dat wel, dan zaten we voor we het wisten op de glijbaan naar 'racisme en fascisme', die ons uiteindelijk naar de gaskamers zou voeren.

In de jaren zeventig, tachtig nam mijn generatie de macht in Nederland over en begon deze ideeën tot uitvoering te brengen. De macht van de centrale overheid werd sterk teruggeschroefd, van immigranten werd op het gebied van aanpassing niets gevraagd. Wie zich daartegen verzette, liep het risico te worden ingedeeld in het kamp van Janmaat, of nog erger.

Het duurde tien, twintig jaar voor de gevolgen van deze politiek duidelijk werden. Dat ging gepaard met goed en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat we die glijbaan naar racisme en fascisme inderdaad hebben weten te vermijden. De aanhang van racistische ideeëen en politieke partijen is in Nederland kleiner dan in de landen om ons heen. Of dat een prestatie is van de jaren zestig-generatie, valt overigens te betwijfelen. Racisme was in Nederland nooit populair. Het levert niks op. We zijn er te nuchter voor, of te onverschillig.

Het slechte nieuws is dat we zonder het te merken op een andere glijbaan zijn terechtgekomen. Niet naar racisme en fascisme, maar naar 'passivisme', met twee s'en. We staan erbij en we kijken ernaar. Niet passiviteit maar passivisme: het is goed dat we er passief bij staan. Dat hoort zo. Als we wel zouden ingrijpen, dan krijgen we een Big Brother overheid, een politiestaat, een verklikkers-samenleving.

Een gezindheid van passiviteit, afzijdigheid, non-interventie. Dat is de hoogste gemeenschappelijke noemer waaronder je de ideologie van mijn generatie kunt samenvatten. Het is een gezindheid die je in de jaren tachtig en negentig in allerlei verschijningsvormen de kop op zag steken: decentralisatie, terugtredende overheid, cultuurrelativisme, postmodernisme.

Nu worden door weer een volgende generatie, en na een serie doordringende wake-up calls, op al deze gebieden de bakens weer verzet. En dat gaat gepaard met die vragen van onze kinderen aan ons. Wat deden wij in de jaren zestig?

Het antwoord is: 'We zijn toen een beetje dom geweest. We bedoelden het goed, maar we zijn een beetje doorgeschoten. Wat zeg ik, we zijn zover doorgeschoten dat we de werkelijkheid compleet uit het oog verloren. Daardoor is er iets heel raars gebeurd. We hebben eigenlijk precies gedaan wat onze ouders in de oorlog hadden gedaan, wat we ze zo kwalijk namen en wat we juist tot iedere prijs wilden vermijden.'

'Wat is dat dan, pappie?' Mijn dochter is 33, maar noemt me nog pappie.

En dan leg ik haar uit dat wij, mijn generatie, niet alleen de vergissing maakten de vorige oorlog te willen uitvechten, maar daarbij ook nog een kardinale beoordelingsfout hebben gemaakt. Want het was geen racisme en fascisme waaraan de generatie van onze ouders zich bezondigde. Het racisme kwam van de Duitsers. Nederlanders hadden de gevolgen van dat racisme kunnen verlichten door joden te helpen. Verreweg de meesten deden dat niet, maar dat kwam niet doordat ze racisten waren, maar doordat ze passivisten waren. Passivisten, met twee s'en, ja. Passivisten met SS. Ze stonden erbij en ze keken ernaar terwijl de SS zijn werk deed.

Dát had mijn generatie als grootste gevaar moeten zien - niet dat racisme en dat fascisme. Als we dat gedaan hadden, waren we na de jaren zestig niet op diezelfde glijbaan naar passiviteit en non-interventie beland. Dan hadden we onszelf in die jaren niet een politiek-correcte kadaverdiscipline opgelegd die haast even verstikkend was als het voorgeschreven gedachtegoed in een fascistische staat.

Dankzij jongere generaties wordt dat nu allemaal weer een beetje recht getrokken. Er wordt hier en daar wel gemompeld dat we daarbij weer doorslaan naar de andere kant, maar daar is niets van waar. Je kunt in Nederland op het ogenblik alles zeggen, elk onderwerp is bespreekbaar. We hebben in tientallen jaren niet zo'n open debatcultuur gehad als op dit moment. Daar is maar één grens aan: de censuur en zelfcensuur die wordt opgelegd door Mohammed B. en zijn trawanten. Dat is een groot gevaar, maar niet zo groot als het gevaar dat ons twintig jaar geleden bedreigde. Nu kennen we de vijand en kunnen we hem bestrijden. Twintig jaar geleden was die censor het mannetje van de jaren zestig, en dat zat in onszelf.

 

Terug naar overzicht met artikelen