WAT ONS BINDT: OP ZOEK NAAR DE OVEREENKOMSTEN

 

[in: Wat ons bindt, De Rode Hoed/VU podium, 2008 ]

 

Ik ben blij u hier allemaal aan te treffen, en eerlijk gezegd een beetje verbaasd. Dat is niet uit valse bescheidenheid - het heeft te maken met het onderwerp dat we vanavond bespreken. Dag in dag uit staan de kranten er vol over, iedere actualiteitenrubriek is eraan gewijd en nu offert u ook nog uw vrije avond ervoor op!

Nederland zwelgt in de meest 'brede maatschappelijke discussie' die het ooit heeft gekend - spontaan, zonder dat er een stuurgroep of ombudsman aan te pas hoeft te komen. Pogingen om die discussie aan te zwengelen waren lange tijd tot mislukken gedoemd. Begin jaren zeventig probeerde DS '70 het, begin jaren tachtig gevolgd door de Socialistiese Partij, begin jaren negentig door Bolkestein van de VVD, en begin jaren nul door Paul Scheffer en door Ayaan Hirsi Ali.

Al die tijd veranderde er maar weinig aan het onderwerp van het debat. Steeds opnieuw ging het om de vraag of Nederland bepaalde voorwaarden mag verbinden aan de vestiging van immigranten en aan hun houding ten opzichte van de Nederlandse cultuur. Wat veranderde, was de bejegening die de opeenvolgende aanjagers van het debat ten deel viel: die ontwikkelde zich van fel vijandig naar instemmend.

Nu zijn we zo ver dat heel Nederland aan het debat deelneemt, waarbij alles kan worden gezegd dat niet bij wet verboden is. Gaandeweg zijn daarbij fronten ontstaan, soms verbeten, soms zich verliezend in details of vormkwesties, soms met uitlatingen die over de schreef gaan. Helemaal niet erg. Veel en veel beter dan de klamme deken die twintig jaar lang over dit debat heeft gelegen.

Nederland heeft nog nooit zo'n goed, open en veelzijdig debatklimaat gekend als nu. Je zou - nu we hier weer met z'n allen zitten - de indruk kunnen krijgen van overkill. Maar dat is niet zo. We zijn nog lang niet uitgepraat, omdat we zoveel hebben in te halen.

Binnen eigen groep leven

Hoe komt het dat de vraag wat ons bindt en wat ons verdeelt, zo lang buiten het openbaar debat is gehouden? Ik denk: onder andere doordat Nederlanders oprecht verbaasd waren dat immigratie met problemen gepaard kan gaan. Zowel onze eigen verzuiling als de ervaringen met eerdere immigrantengroepen lieten zien dat er niets op tegen is als mensen graag binnen hun eigen groep willen leven.

Joden - Nederlands eerste minderheidsgroep - hebben dat in ons land eeuwenlang gedaan, Chinezen tientallen jaren. Beide groepen woonden in eigen wijken, spraken een eigen taal en vonden hun werk in specifieke beroepen. Ook in het tijdperk van de globalisering is zo'n levenswijze nog mogelijk, zoals de Antwerpse joden laten zien. Wie daar op zaterdag door de Pelikaanstraat loopt, waant zich in een exotische wereld.

Met betrekking tot deze groepen was het nooit nodig, discussieavonden te houden over 'wat ons bindt'. Er hoefde niks speciaals te worden gebonden. Wat je nodig had voor 'integratie met behoud van eigen identiteit', was nogal logisch: dat andere mensen geen last van je hadden, en dat je blijk gaf van een 'positieve grondhouding' ten opzichte van de rest van de samenleving.

De bescherming en gelijkberechtiging die deze immigranten in Nederland vonden, werd door hen naar waarde geschat. Ze vonden het vanzelfsprekend dat aan deze rechten ook plichten waren verbonden. Tijdens de Republiek waren joodse immigranten, in de woorden van de Portugees-joodse drukker Athias al dolblij met een 'zachte ballingschap en een niet te harde herbergzaamheid'.

Zo waren de joden altijd zeer gezagsgetrouw en grote fans van het Oranjehuis. Toen Wilhelmina in 1903 de synagoges aan het Jonas Daniël Meyerplein bezocht, liep de hele jodenbuurt uit om haar een loflied toe te zingen, op de wijs van Wien Neêrlands bloed door d'aadren stroomt, van vreemde smetten vrij.

Ze zorgden er ook voor, naar buiten toe geen aanstoot te geven. Binnen de immigrantengroepen bestond in dat opzicht een vérgaande sociale controle. Verstikkend, soms. Nóóit opvallen of aanstoot geven. Daarmee kon je 'risjes maken': anti-joodse gevoelens afroepen over jezelf en daarmee over de hele groep. Journalist Meyer Sluyser schreef niet ten onrechte: 'Joodse literatuur die het leven in het Westen beschrijft, is voor het overgrote deel: beschrijving van binnenhuisjes.'

 

Transvaalbuurt

Eeuwenlang stonden die binnenhuisjes in de sloppen van de Amsterdamse jodenhoek. Ook mijn vader is daar geboren, in een steeg die luisterde naar de naam Tweede Batavierdwarsstraat. Ook een soort Wien Neerlands bloed dus eigenlijk.

Opgroeien deed hij in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost, waar de joodse bevolking begin jaren twintig een nieuw onderkomen vond temidden van licht en lucht. De bewoners van de Transvaalbuurt waren voor tachtig procent joods en vrijwel zonder uitzondering aangesloten bij de SDAP, de voorloper van de PvdA. De woningen waren gebouwd door woningbouwverenigingen met namen als 'Handwerkers Vriendenkring', die ook fungeerden als een soort opvoedingsinstituten. Regels van orde en netheid waren streng. Een bewonerscommissie kwam wekelijks bijeen om klachten te bespreken. Maar ook hadden de bewoners in het huurreglement zeer sociale regels doen opnemen voor huurschuld door ziekte of werkloosheid.

Ook de ANDB, waarvan veel bewoners lid waren, kwam op voor de verheffing van de arbeidersklasse. De Transvaalbuurt was een snelkookpan voor ontwikkeling en emancipatie. Op het Transvaalplein werd in de vroegte van de eerste mei rond de Meiboom gedanst. Er was een gemeenschappelijke tuin, waar De Stem des Volks en Kunst na Arbeid concerten gaven.

Eens per jaar in juli werd een wedstrijd 'balkonversieren' gehouden, en dan was de hele gevel van de Transvaalstraat in bloemen en slingers gehuld. Jozef Bonn, de vader van mijn moeders beste vriendin, was een van de meest enthousiaste balkonversierders. Hij koos altijd bloemen in drie kleuren: rood, wit en blauw. Niet toevallig: de joden wilden erbij horen.

De Transvaalbuurt was toen, in één woord, een prachtwijk! Tegenwoordig wordt de buurt bewoond door een nieuwe minderheid: de bewoners zijn nu grotendeels Turks en Marokkaans. De wijk staat op minister Vogelaars lijstje van de top-veertig probleemwijken. De Transvaalbuurt moet opnieuw een 'prachtwijk' worden.

Mijn vader woonde in de Retiefstraat, een straat die twee jaar geleden in het nieuws was. Een homoseksuele bewoner moest er verhuizen na intimidatie en mishandeling (van een logé) door Marokkaanse jongens.

 

Deal werkt niet meer

Natuurlijk gaat de vergelijking tussen de joodse bevolking en de Turks-Marokkaanse in veel opzichten mank. De joden woonden al eeuwen in Nederland en waren wel afkomstig uit de sloppen, maar niet uit geïsoleerde en primitieve plattelandsgebieden.

Maar er zijn ook overeenkomsten. Ook de joden verkeerden in een precaire positie als buitenstaanders, grotendeels behorend tot een onderklasse. Ook zij kampten daardoor met een gecompliceerde mix van minder- en meerderwaardigheidsgevoelens. 'We waren gedwongen iedereen te ontzien,' schreef de joodse schrijfster Carry van Bruggen, 'en toch wisten we, door onze trotsche aard, dat we boven de anderen stonden.' Joden duidden de niet-joden aan als gojim - op zichzelf al een enigszins depreciërend begrip. Gojim waren drinkeboers, die gojse - dat wil zeggen flauwe - geintjes maakten en niet tot de slimsten behoorden.

'Deze gevoelens van meerderwaardigheid,' schreef M.H. Gans in zijn monumentale Memorboek, werden gekoesterd 'als een kleine, machteloze wraak. Die minachting moest ons voor minderwaardigheidsgevoelens behoeden.' Maar ook die vooroordelen over de gojim kwamen het joodse binnenhuis niet uit - misschien wel het minst van al.

Onder moslimjongeren zien we tegenwoordig aanwijzingen van dezelfde mentaliteit. Meiden met hoofddoeken en andere lichaamsbedekkingen, vrouwen die weigeren mannen een hand te geven, laten zien: we laten ons niet kennen. We doen alleen mee op onze eigen voorwaarden.

En ook onder joden bestond destijds een militante stroming die zich tegen acculturatie verzette en vóór alles joods wilde blijven: de zionisten. Verschil was dan weer dat zionisten hun ongenoegen niet projecteerden op de Nederlandse samenleving. Ze vonden dat de joden moesten verhuizen naar het Beloofde Land, naar nieuw binnenhuisje zeg maar. Een tweede verschil met de Turks-Marokkaanse bevolking van tegenwoordig is dat het debat pro en contra het zionisme in alle felheid en openheid werd gevoerd.

Uiteindelijk heeft de zionistische stroming nauwelijks voet aan de grond gekregen. Nederlandse joden wilden emanciperen, en beschikten over de instrumenten daarvoor: een ideologie - het socialisme - en een traditie van leergierigheid, die wortelde in het joodse geloof. Anders dan de islam legt het jodendom een sterke nadruk op lernen, op tegenspraak, eigenwijsheid en debat.

De geschiedenis van de Nederlandse joden laat zien dat sterke religieuze en cultuurverschillen op zichzelf niet problematisch hoeven te zijn. Het hangt er maar van af hoe de betrokken groepen met die verschillen omgaan. Andere immigrantengroepen, zoals de Chinezen en de indo's, kozen weer andere wegen, maar ook zij gaven blijk van een besef dat aan rechten ook plichten verbonden zijn.

Onder hedendaagse moslim-immigranten is dat besef veel minder vanzelfsprekend. De eeuwenoude deal werkt in dit geval niet goed: de onderlinge sociale controle om geen overlast te bezorgen aan de rest van de samenleving schiet tekort. Nederlanders waren daaraan niet gewend. Ze moesten, om de zaken in goede banen te leiden, heel andere dingen uit de kast halen. En dat juist in een periode waarin het 'vrijheid, blijheid' denken hoogtij vierde en betutteling door de overheid in een slecht blaadje stond.

Vandaar die discussie over wat ons bindt. En vandaar ook de grote omzichtigheid waarmee die discussie, met horten en stoten, op gang is gekomen.

 

Niet kinderachtig zijn

We waren er bang voor, de problematische kanten van het verschil te benoemen en te bespreken. Liever gingen we eromheen, probeerden we ze weg te poetsen, of wilden we ze opheffen door dingen van elkaar over te nemen.

Maar zonder problemen samenleven betekent niet per se dat je moet mengen. Het is al heel wat als je elkaar respecteert. 'Multicultureel' betekent dat er verschillen zijn, dat er afwisseling is en spanning. Bij zo'n samenleving past geen afgedwongen beduchtheid en omzichtigheid.

In Amerika bestaat een antropologisch tijdschrift dat is gespecialiseerd in vieze woorden, scheldwoorden en incorrecte gewoontes, en dan ook toepasselijk Maledicta heet. In dat tijdschrift trof ik het volgende grapje aan: 'Waarom is het in New York zo stil op zondagochtend? Omdat alle Italianen naar het kerkhof zijn om hun overleden grootmoeder op te zoeken. De joden zijn in Long Island, bij hun moeder op bezoek. De Ieren hebben zich op zaterdagavond een stuk in de kraag gezopen en zitten met een kater thuis. De zwarten hebben amok gemaakt en zitten in de petoet. De Puerto Ricanen kunnen hun auto niet aan de praat krijgen. En de Polen denken dat het dinsdag is.'

Ik houd niet alleen van dit soort grapjes omdat ik ze geestig vind, maar ook omdat het mij belangrijk lijkt dat ze worden gemaakt. Ze kunnen ons behoeden voor het andere extreem: dat we zouden moeten 'oppassen' voor etnische gevoeligheden. Een paar jaar geleden pleitte Anil Ramdas voor het cultiveren van 'een bepaald soort gêne'. 'Noem het schroomvalligheid,' schreef hij. 'Wat zoveel niet-westerlingen in hun omgang met westerlingen het liefst zouden wensen, is een zekere schroom en verlegenheid.'

Ik vind dat een heel dom advies. Schroomvalligheid is het voorportaal van piëteit. Piëteit past tegenover mensen die wij een uitzonderlijk respect verschuldigd zijn, of tegenover heel oude, zieke of dode mensen. Schroom is bij uitstek strijdig met de gedachte van gelijkwaardigheid en aan elkaar gewaagd zijn. Door je beschroomd tegenover bepaalde mensen op te stellen, ontneem je ze de mogelijkheid om zich gelijkwaardig te ontwikkelen.

Trouwens - zelf gedragen veel van die minderheidsgroepen zich ook niet zo schroomvallig. Ook bij hen leven beelden, meestal minder flatteus, over elkaar en over de meerderheidsgroep. Alleen kennen we die beelden minder goed, omdat ze worden gekoesterd en beschermd.

Zelf ken ik toevallig de aanduidingen die joden onder elkaar gebruiken. Mijn vaders familie is van Duits-joodse afkomst. Tussen deze asjkenazische joden en de andere joodse groep in Nederland, de sefardische joden van Spaans-Portugese origine, heeft altijd een zekere spanning bestaan. Als mijn tante vond dat ik iets raars zei, vroeg ze me dringend: 'Ben je nou helemáál portegiesj?'

Ik herinner me ook hoe een indische vriendin haar neus placht op te halen als ze een Molukker in het vizier kreeg. Met nauwelijks verholen minachtig tuitte ze dan haar lippen en fluisterde: 'Ambon!'

Surinamers zijn er ook niet kinderachtig in. De creolen duiden hun hindoestaanse landgenoten onbekommerd aan als 'koelies', die altijd op de centen uit zijn. Andersom hebben die koelies het over luie negers die de hele dag op hun krent zitten.

Geen uitzonderingen maken

Op dat punt kunnen wij iets leren van onze immigranten. De schroomvalligheid die we twintig jaar lang hebben beoefend, heeft ons alleen maar verder uit elkaar gedreven.

De lijst voorbeelden is nagenoeg onuitputtelijk. Alleen al als ik me beperk tot de laatste paar jaar.

Mei 2006 had je het voornemen van het plaatselijke 4/5 mei comité in De Baarsjes om het kruismonument 'Aan hen die vielen' aan de Baarsjesweg weg te halen en te vervangen door een nieuw, 'neutraal' monument.

Juni 2006 censureerde het Utrechtse universiteitsbestuur het afscheidscollege van de judaïst Pieter van der Horst, die had willen spreken over antisemitisme in islamitische landen.

2007: de tentoonstelling 'Istanbul, de stad en de sultan' in de Nieuwe Kerk. Op aandringen van de Turkse overheid ontdeed de directie de catalogus van passages over de Armeense genocide en homoseksualiteit in het Ottomaanse rijk.

Ook in 2007: het pleidooi van mgr Muskens om voortaan 'Allah' te zeggen als we God bedoelen.

Zelfde jaar. In Tilburg komt een brede school waar zowel een openbare als een islamitische school onderdak zullen vinden. Tenminste, als het doorgaat. Er zijn nogal wat obstakels die genomen moeten worden. Een ervan is de eis van het islamitische schoolbestuur dat het in de gemeenschappelijke ruimten niet wil worden geconfronteerd met.. Sinterklaas. Afloop nog onbeslist.

En dan heb je, sinds een paar jaar, de Meiden van Halal. Op hen ga ik wat verder op in, omdat ze de consequenties van onze schroomvalligheid zo mooi illustreren. De meiden worden uitgenodigd voor bruiloften en partijen, kregen hun eigen tv-programma en mochten als sidekick opdraven bij Knevel & Van den Brink. Allemaal onder het motto dat we daarmee uiting geven aan 'wat ons bindt'.

In werkelijkheid is het effect tegengesteld, alleen moet je daar even iets langer over nadenken. In hun tv-programma voerden de meiden onder anderen Marco Pastors ten tonele in een vmbo-klas met voornamelijk moslim-leerlingen. Bijna allemaal toonden die leerlingen begrip voor de moord op Theo van Gogh. De meiden protesteerden niet.

Zoals ze ook hun mond hielden toen ze bij Pauw & Witteman werden geconfronteerd met de preek van imam Fawaz Jneid van de Haagse As-Soennah moskee in 2004, waarin hij Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali vervloekte. 'O God, bezorg Van Gogh een ziekte die door alle bewoners van de aarde niet kan worden genezen. O God, verblind het zicht van Ayaan Hirsi Ali, O God, bezorg haar hersenen een kanker. O God, bezorg haar een tongkanker,' schreeuwde hij aan het eind van zijn preek.

Een paar weken later werd Theo van Gogh vermoord. Volgens een van de medeverdachten in de strafzaak tegen de Hofdstadgroep was Mohammed B. bij die preek aanwezig.

Wat zeiden de meiden nu bij Pauw & Witteman over de uitspraken van de imam? Dat was helemaal geen oproep tot moord, vervloekingen horen nou eenmaal een beetje bij onze cultuur, daar moet je niet zo'n ophef over maken - en konden we het nu over iets anders hebben? Ik heb me vaak afgevraagd hoe de ouders van Theo van Gogh dit hebben ondergaan.

Een paar dagen geleden stond in de Volkskrant een ingezonden stuk van Jihad Alariachi, een van de meiden van Halal. Het ging over Geert Wilders. Zijn werkwijze is 'niet constructief'. Wilders 'isoleert zichzelf'. Hij komt met 'ongenuanceerde voorstellen' en hij scheldt. Dat is kwetsend. 'Wat we nodig hebben is een harde aanpak van extremisten.'

Joden hebben hier een mooi woord voor: een gotspe! Natuurlijk vind ik kritiek op Wilders gerechtvaardigd, maar ik kan me niet herinneren dat hij tot moord heeft opgeroepen. Stel dat een Nederlandse dominee of politicus zou oproepen om die imam een kopje kleiner te maken - het land zou te klein zijn. Eerbied voor ieders leven is het belangrijkste wat ons bindt.

Als we daarop uitzonderingen gaan maken, als we bepaalde mensen of groepen gaan vrijstellen van die eis, dan dragen we ertoe bij dat we uit elkaar groeien. Binding krijg je niet door uitverkoop te houden van wat je dierbaar is, integendeel, daarmee kweek je verborgen ressentiment. Toch doen we dat. Op het omslag van Intermediair in mei dit jaar steken de meiden van Halal alle drie hun tong uit. Lekker puh! We hebben schijt aan jullie en jullie vinden het nog mooi ook.

 

Angst

Waarom vind ik dat dit soort schroomvalligheid niet bijdraagt tot wat ons bindt, maar juist tot wat ons verdeeld houdt? Omdat ze nieuwe voeding geeft aan het grootste struikelblok voor wederzijdse acceptatie: angst.

De onderhuidse spanningen die in Nederland bestaan tussen autochtonen en moslims, komen voort uit angst. Aan beide kanten bestaat angst. Veel gewone Nederlanders zijn bang voor de islam, omdat ze die zien als een gesloten, geheimzinnig blok. Nederlanders weten dat niet onaanzienlijke percentages Nederlandse moslims begrip en sympathie toonden voor Osama. Ze zagen hakenkruisen en spandoeken met 'zes miljoen was niet genoeg', en hoorden Sieg Heil-kreten bij anti-Israël-demonstraties. Ze zien jonge moslims op tv die de moord op Van Gogh begrijpelijk vinden.

Misschien zou je, eerder dan van angst, moeten spreken van onzekerheid. Veel Nederlanders zijn onzeker over de houding van islamieten tegenover radicaal islamisme en moslimterreur. Hoeveel procent van de Nederlandse islamieten beoefent, steunt, gedoogt, vreest, verwerpt en bestrijdt het terrorisme? Door een samenspel van terughoudendheden in Nederlandse en islamitische kring zijn daarover geen betrouwbare gegevens voorhanden. Enerzijds verbood de politiek-correcte consensus het in kaart brengen van etnische groepen als afzonderlijke entiteiten; anderzijds speelde de geslotenheid van de moslimwereld een rol.

De angst van Nederlanders richt zich daardoor al gauw op de islamitische groep als geheel, en kan daardoor voor stigmatisering en vooroordeel worden versleten.

Maar ook aan de andere kant bestaat angst. Onder moslims bestaat angst om zich in kritische zin uit te spreken over aspecten van de islam. Op kritiek en afvalligheid, in het openbaar beleden, staat een hoge prijs. Dat draagt weer bij tot het beeld dat Nederlanders hebben van een gesloten, bedreigende groep.

Zo wakkeren twee soorten angst elkaar aan, waardoor ook angst voor elkáár een voedingsbodem vindt. Willen we deze verstrengeling van angstgevoelens doorbreken, dan moeten we niet schroomvallig zijn, maar openhartig. Dan moeten we ons durven uitspreken. Doen we het tegendeel, en houden we als omgeving onze mond, dan moedigen we het zwijgen in islamitische kring juist aan.

 

Wat ons bindt

Wat ons bindt, wat ons zou moeten binden, is in de eerste plaats een consequent begrip van rechten en plichten. Op dat punt is nog een hoop te doen. Er wordt vaak gezegd dat ons integratiebeleid mislukt zou zijn. Ik ben het daar niet mee eens: het was succesvol, maar eenzijdig. Op het gebied van de rechten hebben we het goed gedaan, waarschijnlijk beter dan enig ander Europees land. We hebben ernst gemaakt met de gelijke behandeling van alle ingezetenen. Er is waarschijnlijk geen land in Europa waar een groter deel van de immigranten staatsburger is. Buitenlandse ingezetenen krijgen na vijf jaar kiesrecht voor gemeenteraden. Immigranten delen op een vanzelfsprekende manier in de arrangementen voor sociale verzekering, volkshuisvesting, onderwijs, omroep en welzijnswerk. Daarmee hebben we belangrijke voorwaarden geschapen voor maatschappelijke binding.

Maar op het gebied van de plichten hebben we de gelijke behandeling te vaak laten verzanden in schroomvalligheid, vooral als het gaat om wetsovertredingen die in verband worden gebracht met allochtone culturen, zoals homohaat, antisemitisme, vrouwenbesnijdenis, eerwraak en ontduiking van de leerplichtwet.

Door die schroomvalligheid hebben we verloochend wat ons bindt of zou moeten binden. Schrijver L.H. Wiener schreef, na een bijna-confrontatie met Marokkaanse rotjochies: 'Tolerantie is niets anders dan geïncasseerde onmacht. Tolerantie kan pas dan een heilzaam effect hebben als zij van twee kanten wordt betracht. Eenzijdige tolerantie is slechts verkapte angst.'

Wat bindt ons in Nederland? In ieder geval: de wet. We hebben hier goede wetten, iedereen is gelijkwaardig en heeft dezelfde rechten. Als iedereen zich aan de wet houdt, is het leven hier goed.

Voor het overige kijk ik zelf wel met wie ik me wil verbinden - met mensen die ik aardig vind en die ook een open houding tegenover mij hebben. Wie die open houding niet heeft, mag hier ook best zijn, ik zal op de bres staan voor zijn rechten, als ik maar niet met hem om hoef te gaan, laat staan dat ik dingen van hem zou moeten overnemen.

 

'Laten we weer in God gaan geloven'

Veel deelnemers aan het debat over wat ons bindt, vinden het antwoord 'de wet' te oppervlakkig. Zij willen verder de diepte in gaan. We moeten zoeken naar diepe gemeenschappelijke waarden, liefst religieus verankerd. Als je het zo bekijkt hebben we in Nederland - tegenwoordig een overwegend seculiere samenleving - een probleem. De moslims hebben Allah, is dan de redenering. Als wij daar niks tegenover kunnen stellen, zullen ze ons cultureel onder de voet lopen. 'De enige manier om fundamentalisme uit te dagen, is door zelf ook vanuit een geloof te opereren,' zegt bijvoorbeeld de trendwatcher Adjiedj Bakas. 'Als je geen God claimt, krijgen islamieten het alleenrecht op spiritualiteit.' Laten we God dus weer tot leven wekken en opnieuw op de troon hijsen.

Anderen, zoals Margriet de Moor en Jan Siebelink, verwachten zelfs een spoedige wederopbloei van het christelijk geloof in Europa. Weer anderen, zoals mgr Muskens, zeggen dat er uiteindelijk weinig verschil is tussen islam en christendom: allemaal kinderen van één God.

Mij lijkt dat we onze tijd een stuk beter kunnen besteden dan aan dit soort wishful thinking. Voor steeds meer Nederlanders wordt religie een kwestie van 'ietsisme'. De God van Nederland is mettertijd steeds liever geworden, en steeds abstracter, en staat nu op het punt te vervagen tot een 'iets' dat iedereen naar believen kan invullen. Mij lijkt het niet waarschijnlijk dat hij binnenkort opnieuw uit de coulissen zal stappen om zijn plaats op de wolkentroon weer in te nemen.

De gedachte dat er een soort uitwisseling of verbinding zou kunnen ontstaan, tussen de religieuze ideeën van autochtone Nederlanders en islamieten, lijkt me al even vergezocht. Nergens ter wereld wordt een godsbeeld aangehangen dat zo ingrijpend van Allah verschilt als in Nederland. De favoriete kreet van godvruchtige moslims is niet: 'Allah is goed', laat staan: 'Onze Lieve Allah,' maar 'Allah is groot'. Islam betekent: onderworpenheid, absolute overgave aan de koran, het letterlijk geopenbaarde woord van God. Dat God iemand is met wie je een individuele en persoonlijke relatie zou kunnen onderhouden, of die je naar eigen believen vorm kunt geven, is voor de meeste islamieten moeilijk voorstelbaar. Voor Nederlanders geldt het omgekeerde.

 

Niet het kwade doen

Laat iedereen daarom, zoals dat vroeger heette, 'in zijn eigen geloof zalig worden' en laten we hetgeen ons bindt zoeken in de publieke sfeer - daar waar mensen elkaar ontmoeten. 'De gedachten zijn vrij,' zoals de onlangs overleden journalist Hendrik Jan Schoo het uitdrukte, 'maar publiekelijk heerst de wet van het land, onverkort, en moet iedere burger zich "gedragen".'

Als je het zo bekijkt, hoeven we op zoek naar datgene wat ons bindt, niet de lange en moeizame speurtocht te ondernemen naar overeenstemming over de vraag waartoe wij op aarde zijn. We hoeven het zelfs niet eens te worden over deugden, over een conceptie van het goede leven. De wet gaat over iets anders: je moet niet het verkeerde doen. En daarover valt overeenstemming een stuk mnakkelijker te bereiken.

Deugden horen bij een bepaalde gemeenschap en een bepaalde traditie. Maar dwars door alle levensbeschouwingen heen worden mensen verbonden door een afkeer van wreedheid, geweld, vernedering en slachtofferschap, stelde de filosoof Richard Rorty twintig jaar geleden. Dat inzicht is actueler dan ooit, nu we in een multiculturele samenleving en een 'werelddorp' leven. Daarin hebben we behoefte aan 'een universeel waardenstelsel gebaseerd op ontkenningen: geen marteling, geen moord, geen uithongering,' schrijft historicus Michael Ignatieff. Zoek dáárin dus de grondslag van een gemeenschappelijke moraal, niet in overeenstemming over wat het goede is.

Cascorituelen

We kennen in Nederland gelegenheden waarbij we onze binding aan de wet ritueel bevestigen, zoals verkiezingen en Prinsjesdag. Een soort geseculariseerde varianten van het joodse feest 'Vreugde der wet'.

Maar daarnaast zijn er ook rituelen waarbij we met alle Nederlanders een gezamenlijke binding aan diepere waarden kunnen vertolken. Overal in de samenleving worden tegenwoordig diensten en producten aangeboden die tegemoet komen aan de enorm toegenomen diversiteit van de vraag. 'Cascoleverantie' heet dat. De consument krijgt een basisproduct aangeboden met mogelijkheden voor afbouw naar eigen smaak. Ieder krijgt dezelfde pizzabodem voorgeschoteld, maar kiest zelf de ingrediënten.

Ook op ritueel gebied bestaan zulke mogelijkheden. In een moderne multiculturele samenleving kunnen gezamenlijke 'cascorituelen' tot ontwikkeling komen, waaraan iedereen deelneemt vanuit zijn eigen overtuiging.

Een voorbeeld is de oorlogsherdenking op 4 mei. De herinnering aan grootscheepse volkenmoord, aan het verzet daartegen van sommigen en de afzijdigheid van velen, biedt onze steeds diverser samengestelde bevolking een moment van gezamenlijke ontroering en een anker voor gedeelde moraal. Mensen uit alle levensbeschouwelijke hoeken vinden elkaar dan in een gezamenlijke plechtigheid, die iedereen kan onderbouwen met zijn eigen, al dan niet religieuze gezindheid.

Die losse vormgeving brengt ook nog een ander aspect met zich mee dat het bindend vermogen van cascorituelen verhoogt. Een gemeenschapservaring veronderstelt al gauw een out-group, en dat kan gevaarlijk zijn, zeker als het om geïnstitutionaliseerde religie gaat. In een casco-arrangement is dat risico veel minder groot: je hebt dan een los verband waartoe iedereen kan toetreden wanneer en voor hoe lang hem goeddunkt. Dit diffuse 'lidmaatschap' laat zich moeilijk combineren met het ontstaan van een vijandbeeld.

 

Laten we trots zijn

Wat is mijn conclusie? Laten we niet teveel van onszelf eisen op zoek naar wat ons bindt. Laten we ons voorlopig concentreren op het achterstallig onderhoud aan de plicht van iedereen om zich aan de wet te houden. Laten we daarin consequent zijn en ons niet laten verleiden tot schroomvalligheid en uitzonderingen maken.

En laten we trots zijn op wat we in Nederland - geconfronteerd met een plotselinge en massale immigratie van mensen met een heel andere cultuur - hebben weten te bereiken. De geschiedenis is vol van voorbeelden waar zulke gebeurtenissen rampzalig afliepen. Maar Nederland kan bogen op een reputatie van fatsoen in omgangsvormen en beleid ten opzichte van immigranten. Het aantal gevallen van agressiviteit en discriminatie jegens immigranten is de afgelopen jaren toegenomen onder invloed van de problematiek van asielzoekers, illegalen, terrorisme, fundamentalisme en allochtone criminaliteit, maar blijft naar Europese maatstaven laag.

Ook na 11 september vonden incidenten plaats, maar die bleven beperkt. Al met al heeft de Nederlandse bevolking zich toen 'buitengewoon fatsoenlijk en terughoudend' opgesteld, aldus Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. 'Er zijn geen Marokkanen gelyncht, mensen zijn niet brandschattend door de wijken getrokken. In Rotterdam en Den Haag, waar de etnische spanningen het grootst zijn, gebeurde niets.'

Ondanks de pro-Osama gezindheid waarvan nogal wat moslims toen blijk gaven, ondanks antisemitische en anti-homo acties van bepaalde groepen moslims, zijn de Nederlanders niet aan het stigmatiseren geslagen. Hetzelfde geldt voor het overgrote deel van de politici.

En ook de media blijven - in weerwil van de alarmerende uitspraken van bijvoorbeeld Geert Mak - buitengewoon genuanceerd in hun weergave van de problemen. Ook in de weken na de moord op Van Gogh was de berichtgeving in de landelijke dagbladen niet opruiend, met veel aandacht voor achterliggende oorzaken, bleek onlangs uit onderzoek.

Ondanks de grote 'hindermacht' van bepaalde groepen immigranten - en zonder veel hulp van de 'zwijgende meerderheid' van de moslims - houden Nederlanders zich uit alle macht voor ogen dat je niet mag generaliseren en stigmatiseren. Dat bewijst de hoge graad van beschaving die we hier hebben bereikt. Laten we daar trots op zijn en daarin onze kracht zoeken, en de basis van hetgeen ons bindt.

Terug naar overzicht met artikelen