[NRC Handelsblad, 13-10-2010 ]
Geert Wilders: een splijtzwam en een steen des aanstoots? Niet altijd. Toen hij zei 'Ik vind die rechtszaak niks', vertolkte Wilders de mening van een groot deel van de Nederlanders. Inclusief, of misschien wel in het bijzonder, het 'weldenkend' deel van de natie. In het publieke debat tekent zich een meerderheid af die van mening is dat het Wildersproces niet gevoerd had moeten worden.
Toen rechter Moors liet blijken dat hij volgt wat kranten en tv over de verdachte te melden hebben, hadden Wilders en zijn raadsman dus eigenlijk een gat in de lucht moeten springen. Links of rechts, multiculti of politiek incorrect, pro of contra Wilders - steeds meer opinieleiders, juristen en krantencommentatoren vinden dat dit proces een vergissing is. Allemaal zeggen ze: barbertje mag niet hangen.
Sterker: barbertje mag niet eens terechtstaan. Tien jaar na Fortuyn heeft diens pleidooi voor het verruimen van de vrijheid van meningsuiting school gemaakt. Schaf het verbod op discriminatie en groepsbelediging, op grond waarvan Wilders nu vervolgd wordt, af en stel alleen nog het aanzetten tot geweld strafbaar. Als dat gebeurt mag Wilders naar huis, dus - zo lijken velen te redeneren - waarom zou je hem dan nu nog voor de rechter dagen?
Het gemak waarmee die laatste stap wordt gezet, is niet zo verbazend als je op het eerste gezicht zou denken. De bestaande wet alvast terzijde schuiven omdat er misschien ooit een nieuwe aankomt? Ja, in Nederland kan dat. We hebben op dat punt zelfs een rijke traditie, die overal ter wereld wenkbrauwen deed fronsen en voorpagina's haalde. Euthanasie, abortus, nieuwe samenlevingsvormen, softdrugsgebruik - op al die gebieden tolereerden de Nederlandse autoriteiten expliciet dat van de bestaande wetten werd afgeweken.
Die praktijk was het kraambed van de Nederlandse 'gedoog'cultuur. Dat was in de jaren zeventig; gedogen was toen bedoeld voor veranderingen in individuele levensstijl
die zo snel verliepen dat de wetgever ze niet kon bijhouden. Maar al gauw zagen de autoriteiten in hoe handig het was de gedoogspreuk te prevelen: wie gedoogt, kan doen alsof een probleem niet bestaat. Het gedoogdenken was de weg van de minste weerstand en zadelde ons op met de problemen van criminaliteit en verloedering waartegen Wilders nu in het geweer komt. Een groot deel van zijn programma is erop gericht de bezem te halen door de augiasstal die deze nonchalante omgang met de wet ons heeft nagelaten.
Het is dan ook ironisch dat juist Wilders' proces nu wordt afgewezen op grond van de redenering: tot er een nieuwe wet is moeten we discriminatie en haatzaaierij gedogen. Des te ironischer omdat we hier te maken hebben met een volgende stap in die vermaledijde uitdijing van de gedoogpraktijk. Wat ooit begon als een aanvaardbare manier om snelle veranderingen te accommoderen in het denken over soevereiniteit over eigen lichaam en leven, wordt hier gepropageerd inzake kwesties die juist betrekking hebben op het lot van andere mensen.
Een tweede bezwaar dat tegen het proces wordt aangevoerd, is dat het voor Wilders alleen maar gunstig zou zijn dat hij wordt berecht: hij krijgt een podium en kan de martelaar uithangen. Hier is niet het gedoogdenken in het geding, maar een even oneigenlijke uitholling van de rechtspraktijk: het opportuniteitsdenken.
In tegenstelling tot de meeste landen kent de Nederlandse rechtspraak het 'opportuniteitsbeginsel'. Het Openbaar Ministerie hoeft niet bij iedere aangifte vervolging in te stellen. Op grond van dit beginsel wilde het OM aanvankelijk afzien van vervolging van Wilders. Pas na een klachtenprocedure door benadeelde partijen en een opdracht van het Amsterdamse gerechtshof ging het toch tot vervolging over.
Het opportuniteitsbeginsel leidt tot absurde en ongeloofwaardige situaties - in dit geval een Openbaar Mysterie dat met lange tanden een straf eist waar het niet achter staat - en schept een grijs gebied, een plek voor juridische achterkamertjespolitiek. Afzien van vervolging gebeurt meestal op gronden, ontleend aan het 'algemeen belang'. Waarbij een willekeurige officier van justitie mag uitmaken welk maatschappelijk belang vervolging inopportuun maakt.
Net als bij het gedoogbeginsel dreigt hier ontaarding, en ook deze ontaarding wordt zichtbaar in het debat over het Wildersproces. Het argument dat Wilders alleen maar garen zou spinnen bij een proces, komt neer op een verder oprekken van het opportuniteitsdenken, zo ver dat het overgaat in opportunisme. Een proces over de principiële vraag hoe ver de vrijheid van meningsuiting gaat, zou dan op 'pragmatische' gronden worden vermeden. Wetten zouden terzijde worden geschoven in naam van praktische bezwaren, met pure ongelijkheid van rechtsbedeling als resultaat.
Mohamed Rabbae van het Landelijk Beraad Marokkanen, een van de partijen die het gerechtshof verzochten Wilders alsnog te doen vervolgen, drukte het in de Spits van 7 oktober kernachtig uit: 'Natuurlijk worden Wilders' kiezers nog bozer als hij wordt veroordeeld. Maar de rechtsstaat is er niet om boosheid weg te nemen.'
Naast het gedoogdenken en het opportuniteitsdenken is er nog een derde gedachtegoed dat in brede kring leeft en Wilders claim dat 'die rechtszaak maar niks is' ondersteunt. Dat is de opvatting dat het om een 'politiek proces' zou gaan, een soort samenzwering van vooringenomen magistraten. Een bizarre gedachtegang, aangezien justitie het proces alleen voert omdat het is teruggefloten door benadeelde partijen.
Maar dat maakt niet uit, want deze opvatting stoelt niet op rationele overwegingen. Er klinkt iets in door van de anarchistische en anti-autoritaire geest van de jaren zestig en zeventig, zoals vereeuwigd in het bekende Postbankliedje over de vijftien miljoen mensen/op dat hele kleine stukje aarde/die schrijf je niet de wetten voor/die laat je in hun waarde.
Dat wetten juist bedoeld zijn om te zorgen dat ándere mensen in hun waarde worden gelaten, kan de aanhangers van deze opvatting niet bommen. Zij keren zich simpelweg tegen de hoge heren in toga die ons de authentieke expressie van onze individuele emoties willen ontzeggen. Ook hier is sprake van ontaarding: ideeën die ooit bevrijdend waren, worden nu aangevoerd om een rauw eigenbelang te dienen, in dit geval het recht om 'te zeggen wat je denkt', ongeacht de gevolgen voor anderen en ongeacht de wet. Ook in dit opzicht tonen Wilders en degenen die met hem vinden dat zijn proces niet gevoerd had mogen worden, zich erfgenamen van een verwrongen jaren zestig-denken. De ideeën waarop zij zich beroepen, zijn dezelfde die Nederland de afgelopen decennia zoveel schade hebben berokkend en die zij zeggen te willen bestrijden.