[De Groene Amsterdammer, 14-7-11 ]
Mijn eerste Russische woordje vergeet ik nooit. Ik had al een stuk of wat Russische lessen achter de rug en wanhoopte of de stoomcursus van een paar maanden me echt zou helpen, op reis in het reëel bestaande Rusland. Toen gebeurde het. Ik zat te kijken naar een van de reportages van Jelle Brandt Corstius. Tegen de achtergrond van zo'n grote sombere volksfabriek sprak hij met een groepje mannen die daar werkten. Ik spitste mijn oren - en yesss: rabotat, hoorde ik duidelijk iemand zeggen. Hadden we gehad op cursus! Rabotat is 'werken'.
Het is een mooi eerste woordje voor Rusland. Het heeft de klank van de gespierde arm die gans het raderwerk in beweging houdt. Noeste arbeid ten behoeve van het volk. Maar dit was geen propaganda-affiche, dit was de werkelijkheid. En die was dat de mannen ontslagen waren bij die fabriek. Zij werkten niet meer, en de fabriek ook niet.
Dat de werkelijkheid in Rusland altijd weer anders kan zijn dan je denkt, hadden we ook al op cursus geleerd - aan de hand van datzelfde woordje. In een van de eerste lessen volgden we een echtpaar dat incheckt bij een Moskous hotel. Ze informeren of de kamer een douche heeft, een tv en telefoon, en of er een restaurant is. Jazeker, is steeds het geruststellende antwoord van de receptionist.
Maar wérkt 't ook? Rabotaet? Da's een andere kwestie. Of de tv en de douche het doen, moet worden afgewacht. Het restaurant 'werkt' morgenavond, of misschien morgenmiddag al. Het is niet toevallig dat rabotat zo vroeg in de cursus wordt behandeld: het is een pracht van een kapstok om essentiële woordjes als 'misschien', 'gesloten' en 'morgen' aan op te hangen.
Behalve het openbaar vervoer werkt niets vanzelfsprekend in Rusland. Ja, mach nur einen Plan, sei nur ein grosses Licht; und mach denn noch 'nen zweiten Plan, geh'n tun sie beide nicht... die gevleugelde strofe uit de Dreigroschenoper geldt bij uitstek in het land waar de planeconomie werd uitgevonden. Daardoor is reizen er extra reis-achtig. Rusland is een paradijs voor liefhebbers van serendipiteit en flexibele planning.
Door het weerbarstige gedrag van de Russische werkelijkheid is een reis door dat land ook heilzaam tegen stress en overmatige planmatigheid. Loslaten die handel! Juist hier, waar alles wordt gecontroleerd, moet je je eigen illusion of control laten varen.
Mijn leerschool Russisch plannen voltrekt zich hoofdzakelijk in musea en rariteitenkabinetten. Samen met een kunstminnende vriendin reisde ik in zeven weken van Sint-Petersburg naar Vlkadivostok. In de steden waar we uit de trein stappen, begeidde ik haar naar grotere en kleinere kunstmusea, terwijl zij mij vergezelde naar merkwaardige uitstallingen als het Onderdrukkingsmuseum, het BAM-museum, musea over joden en Evenken, het onderzeebootmuseum, streekmusea in onbeduidende gehuchten en het Dekabristenmuseum.
Russisch museumbezoek kenmerkt zich door een nergens anders ter wereld voorkomende combinatie van absolute onvoorspelbaarheid en ijzeren discipline. De onvoorspelbaarheid heeft betrekking op de kwestie: werkt het of werkt het niet? Bij de ingang hangt een bordje met openingstijden, maar dat bordje hangt er voor de sier. Na een paar weken zijn we blij verrast als we de klink indrukken van een museum dat volgens het bordje open is, en de deur geeft mee! Hoe kom je in de andere gevallen toch binnen? Daarvoor is ervaring nodig, geduld en psychologisch inzicht.
De ijzeren discipline geldt het regime dat wordt opgelegd aan degenen die de voordeur inderdaad weten te passeren. Zoals overal in Rusland zijn het, voornamelijk oudere, vrouwen die de discipline handhaven.Deze vrouwengarde - door Hans Boland in zijn boek over Sint-Petersburg treffend aangeduid als 'baboesjkawacht' - bestiert alle facetten van de openbare en semi-openbare ruimte: als conductrice in de bus, provodnitsa in de trein, toezichthoudster in de metro, strenge non in de kerk, en ook als suppoost in het museum.
In iedere zaal zit er wel een, zo'n baboesjka, tasje op schoot, ingetogen, maar altijd perfect gekleed en opgemaakt. Soms zelfs twee per vertrek, en ze verliezen je niet uit het oog. Er zijn er bij die je hinderlijk volgen tot ze je als een hete aardappel kunnen overdragen aan de collega van de volgende zaal. In het Kunstmuseum van Khabarovsk wacht ons op elke etage zelfs een hele rits baboesjkas, die zich bij onze aankomst in een rij opstellen en de verdieping op marcheren, als koks die opdienen bij een groot diner, om het licht aan en weer uit te doen en vanuit ieder vertrek te gluren of we wel de voorgeschreven route volgen.
Ze mijden oogcontact, de baboesjkas, behalve als ze je terechtwijzen omdat je verzuimd hebt sloffen aan te doen over je schoenen, omdat je een foto maakt zonder te hebben betaald, niet de juiste route volgt of stiekem een zaal probeert over te slaan. Want daar komt niets van in: de voorgeschreven route moet worden afgewerkt.
In het Russisch Museum van Sint-Petersburg treffen we bij de ingang een bordje 'Beste bezoekers. Vandaag is de toegang gratis.' We krijgen wel een kaartje en als we de toegangshal betreden, staat daar een cortège van drie baboesjkas die ons tegenhouden en bars toevoegen: Kontrol! Waarop ze, nadat we geschrokken gehoor hebben gegeven aan dit bevel, de controlestrookjes van onze kaartjes scheuren en ons met het bekende achteloze handgebaar doorwenken.
In Pjerm, industriestad aan de voet van de Oeral, heb ik mijn zinnen gezet op het Artilleriemuseum. Pjerm was toonaangevend in de militaire industrie; tot 1995 was de stad afgesloten van de buitenwereld. Tanks en projectielen uit Pjerm hebben het rode leger in staat gesteld de nazi's te verslaan.
'We kunnen u een excursie aanbieden voor de somma van duizend roebel', zegt de behulpzame jongen aan de balie van het hotel.
'Is het bezoek aan het Artilleriemuseum daarbij inbegrepen?' vraag ik zuinig. 'En is de gids goed thuis in dat museum?' Het wordt volmondig bevestigd.
De volgende middag om 1 uur informeert een spichtig meisje in school-Engels of ik de excursie ben. In de auto wacht een tweede dame, helemaal niet spichtig maar mollig en Russisch gedecolleteerd.
We vertrekken en stoppen bij ieder gebouw, met uitleg.
'Ja, maar ik wil eigenlijk alleen naar het Artilleriemuseum.'
'Gaan we ook, maar je moet echt even uitstappen om ons operagebouw te bekijken', zegt de mollige. Zelf blijft ze, terwijl gids Natalie en ik uitstappen, in de auto om met haar blauwgelakte lange nagels tikkend op de iPhone zakengesprekken te voeren.
'Inge is my boss', verklaart Natalie. Ze is eigenlijk lerares Engels en dit baantje doet ze er sinds een paar dagen bij. 'Eerlijk gezegd bent u mijn eerste toerist.' Ik blijk dus zoiets te zijn als haar toelatingsexamen.
We rijden verder, langs de attracties van Pjerm. Opera, oorlogsmonument, kathedraal... de rest is industrie. We stoppen bij een vervallen toegangspoort nabij de Kamarivier, van een vroegere kopersmelterij die nu tanks en kanonnen fabriceert. Even verderop was een helmenfabriek die nu keukenwerktuigen maakt. 'Maar we kunnen zó weer op helmen overschakelen', zegt Natalie ma guide geruststellend. Nog weer verder worden onderdelen van raketten en ruimteschepen geproduceerd, wijst ze. Langs de hele Kama-oever heb je wapenfabrieken. Ik zie een eindeloze reeks fabriekshallen en schoorstenen onder een lage, vuilgrijze mist.
Dan komen we aan bij het Artilleriemuseum. Op het voorplein staat een uitgebreide collectie wapentuig opgesteld, met spelende kindertjes erop. Stiekem hoop ik de veelbezongen Katjoesjaraket te zien staan, het door de Duitsers gevreesde 'stalinorgel', genoemd naar Katjoesja, 'Katrientje', uit het befaamde liedje. Ook zij stond aan de oever van een mistige rivier, verlangend naar haar liefje aan het verre front: 'Laat hem het moederland behouden/en Katjoesja zal de liefde sterk houden.' [Russen die hun weg vonden naar het westerse taalgebruik: molotovcocktail, stalinorgel (katjoesjaraket..), kalasjnikov, nazdrovje. Vechten en zuipen.]
Ook moet hier een van de raketten staan die in 1962 bijna een wereldoorlog veroorzaakten tijdens de Cubacrisis. Ik kijk Natalie vragend aan, maar ze kijkt pips. 'Ik ben hier voor 't eerst', zegt ze bedremmeld.
'Wat? Je bent in Pjerm geboren en je bent hier nog nooit geweest?'
'Eh nee.. ik woon aan de overkant van de rivier.'
Het gaat regenen en ik stel voor het museum zelf maar binnen te gaan. 'Oh?' vraagt Natalie. 'Wil je ook naar binnen?' Ik troon haar mee - Inge zit in de auto te bellen - maar helaas: de deur zit op slot. Zakrito!
Niet volgens de openingstijden op het bordje. Ik klop maar eens en druk langdurig op een bel. Daar hoor ik geslof naderen op de gang. Een moeke opent de deur, ze heeft een schort voor. 'Er is een ontvangst vandaag', vertaalt Natalie.
'Misschien mogen we toch even kijken?' vraag ik, wijzend op het bordje. Maar zij is me al voor en heeft een uitnodigend gebaar gemaakt. 'Als je er geen bezwaar tegen hebt dat we bezig zijn..'
Lichten worden ontstoken en verder gaan we onze gang maar. Over een toegangsprijs wordt niet gesproken. 'De directeur neemt afscheid vandaag', licht Natalie toe als we in een van de zalen een tafel, gedekt met plastic zeil, zien klaarstaan.
Intussen is ook Inge binnengestormd, die geen woord met ons wisselt maar in hoog tempo alles kiekt wat er te kieken valt - zo te zien is dit ook voor haar onbetreden terrein.
Dan lopen we tegen een man aan die de scheidende directeur blijkt te zijn. Hij neemt persoonlijk de rondleiding ter hand, alle tijd. We lopen door zalen met oorlogstuig, maar mooier zijn de vaandels en gedenkboeken, gewijd aan lang vergeten Stachanov-arbeiders en oedarniks, stootarbeiders van de munitiefabrieken.
Dan begint het etentje en worden we hoffelijk uitgelaten. Ik ben een uur eerder terug bij het hotel dan de bedoeling was. Van de gemaakte afspraken klopte niks, maar ik had een geweldige middag en vertel Inge dat Natalie een grote toekomst tegemoet gaat als rondleidster langs de schatten van mooi Pjerm.
Na een paar weken beginnen onze betrekkingen met museumbaboesjkas aan ijzigheid te verliezen. Een grote sprong voorwaarts maken we in de vroegere kunstenaarskolonie Abramtsevo. Zoals gewoonlijk is van enige uitleg in een andere taal dan het Russisch geen sprake. Dus wekken we de baboesjkas, wijzen op constructies, spulletjes en schilderijen en trekken een vragend gezicht. En maken kennis met de mens achter de baboesjka. Ze laten hun gestrengheid varen en bedelven ons onder een stroom van wederwaardigheden, opgedist in het Russisch uiteraard.
Ja, ze praten, de baboesjkas! En geduld hebben ze ook, dat leer je wel als je de hele dag naar elkaar zit te koekeloeren. Vanaf Abramtsevo vinden we in hen onze beste docenten Russisch. Ze laten zich niet uit het veld slaan door ons onbegrip en babbelen lustig verder, waardoor we na ieder museumbezoek toch een aantal dingen snappen en nieuwe woordjes hebben geleerd.
In het streekmuseum van Ovsjanka, een dorpje in de buurt van Krasnojarsk, treffen we een vrouw die niet rust voordat ze ons precies heeft duidelijk gemaakt wat we hier zien: het Siberische familie-erf waar haar voorouders vijf generaties lang hebben geboerd. Ze gaat zitten en maakt tekeningetjes voor ons; als we uiteindelijk vertrekken, kennen we de functie van alle gebouwen en gebruiksvoorwerpen.
Wat een aardige mensen, die baboesjkas! Ik begin me te realiseren dat ik aanvankelijk de vergissing heb gemaakt die in veel Russische reisverslagen opduikt: dat Russen stug, onvriendelijk en nors zouden zijn. Van alle verkeerde beelden die ik voor vertrek van Rusland had, is dit wel de grootste misser. Ook doordat het op het eerste gezicht lijkt te worden bevestigd - door dat krampachtig vasthouden aan regels, het mijden van oogcontact en het uitblijven van initiatieven om een gesprek aan te knopen.
In werkelijkheid komt die houding meestal voort uit beschroomdheid, leren we onderweg, ongeveer zoals verlegen mensen nogal eens voor arrogant worden versleten. Ze willen dolgraag, iedereen wil praten, wil weten en wil zijn kleine beetje Engels of Duits uitproberen, maar het punt is: jij moet beginnen. De meeste Russen hebben nog steeds nauwelijks buitenlanders ontmoet, voelen zich onzeker en zijn bang om fouten te maken.
Naarmate we langer in Rusland zijn, vinden we de Russen dus steeds aardiger worden. Door toenemende ervaring en voortschrijdend inzicht aan onze kant, maar ook om een andere reden: naarmate we oostelijker geraken, lijken de Russen wel opener en relaxter te worden. Ook hier wreekt zich een faliekant verkeerd beeld: 'Siberië' is niet gloomy, donker en achtergebleven.
Misschien komt het door de toenemende afstand tot Moskou, dat ook binnen Rusland te boek staat als grimmig en hard. Werkelijk niemand horen we aan gene zijde van de Oeral iets positiefs over die stad zeggen. Misschien komt het ook door de afnemende afstand tot de Aziatische tijgers. Feit is in ieder geval dat de mensen in Siberië en het Verre Oosten van Rusland ons treffen als bij uitstek energiek, open en vriendelijk.
Onze dierbaarste museumervaringen doen we op in de grimmigste steden van onze reis: de 'BAM-steden' in het barre oosten van Siberië. BAM staat voor Baikal Amoer Magistral, de spoorlijn waarmee Stalin het noordoosten van de Sovjet-Unie wilde openleggen en behoeden voor Japanse en Chinese invasieplannen. De aanleg duurde, met tussenpozen, van 1932 tot 1984. Nu ligt de lijn er grotendeels ongebruikt bij.
Severobaikalsk, aan de noordelijke oever van het Baikalmeer, is zo'n BAM-stad. De slordig afgewerkte betonnen volksflats waarin de bouwers en het personeel van de lijn werden gehuisvest, staan er nog. In een ervan runt de familie Marjasov een bescheiden hostel. 'Mijn ouders zijn hier in de jaren zeventig als idealistische leden van de Komsomol, de jongerenbeweging, naartoe gekomen om de BAM te bouwen', vertelt dochter Aljona. Ze trekt er een wat meewarig gezicht bij. Niet zo gek als je je realiseert dat de aanleg in de jaren dertig het leven kostte aan 150.000 'BAMlag' dwangarbeiders en dat de lijn nog niet klaar was of de Sovjet-Unie donderde in elkaar.
Maar dankzij deze achtergrond heeft vader Jevgeny wél goede relaties in de BAM-wereld, en dat komt goed uit want wij willen naar het BAM-museum. Volgens het boekje moet het vandaag open zijn, maar ja... Jevgeny grijpt de telefoon en voert een lang gesprek. 'Ze zijn aan het verbouwen, dus eigenlijk dicht', rapporteert hij ten slotte. 'Maar voor jullie zijn ze open.'
'Gesloten!' gebaart men als we na lang zoeken de deur van het museum openduwen. Maar daar zijn we al lang immuun voor geworden. 'Gebeld!', wenk ik terug. 'Voor ons atkrito!' En we lopen vastberaden door, een grote zaal in met kratten, opgerolde kaarten, uit elkaar liggende maquettes en een standbeeld van een stoere landmeter. We bekijken en kieken wat er te kieken en bekijken is, ons doof houdend voor de protesten van een aanzwellend groepje baboesjkas.
Ik begin vragen te stellen bij een klapper met lidmaatschapskaarten en foto's van komsomolkas. Een baboesjka wil gaan vertellen, maar een andere beent weg om hogerhand te halen. Ik kiek vlug door, voordat we er uitgezet zullen worden.
Maar een uur later zijn we er nog, en komen maar moeilijk weg. De opgetrommelde directrice is geen strenge apparatsjik maar een vrolijke, ontwikkelde vrouw die niet rust voordat ze ons heeft doordrongen van de gigantische arbeid die de aanleg van dit stuk BAM betekende. Acht jaar zwoegen in een gebied waar het 's winters min 50 graden is. 's Zomers stond je tot je middel in het water en kon de temperatuur oplopen tot 40 graden, maar groef je een meter diep, dan zat je in de permafrost.
Ook de aantallen bruggen, tunnelkilometers en dubbelspoortrajecten passeren de revue. Fantastisch voor onze Russische telwoorden, want onze gastvrouw is geen andere taal machtig, maar ook zij vertrouwt op de kracht van gewoon doorpraten, herhalen en aanwijzen. We eindigen heel klassiek met het uitwisselen van speldjes: BAM-brigadier tegen delftsblauwe klompjes-oorbellen. In troosteloos Severobaikalsk vonden we de oedarnik onder onze baboesjkas.
De Angara is een verroeste ouwe stoomboot, afgemeerd in een buitenwijk van Irkoetsk en ooit bij stukjes en beetjes aangevoerd vanuit de werf in Engeland. Van 1899 tot 1904 vervoerde ze passagiers van de transsiberische spoorlijn over het Baikalmeer toen daar langs de oever nog geen spoor lag. Later werd de Angara ingezet als ijsbreker en nu is ze een museum.
Met de avontuurlijke overtocht per boot naar Tallin en verder per trein naar Irkoetsk zijn de eigenaardigheden van het schip niet uitgeput. De Angara is een van de oudste ijsbrekers ter wereld en heeft bovendien het record gezonken-zijn. Drie keer ging ze naar de kelder, de laatste keer bleef ze acht jaar onder water. Een ware comeback kid.
Gesloten!, beduidt een beduimelde man in korte broek en viesblauw T-shirt, een outfit die perfect bij de staat van zijn schuit past, achter een gesloten toegangshek. Wegens werkzaamheden. Ah, natuurlijk ja. Dit wordt geen makkie, weet ik, terwijl ik de vent nakijk, die zich heeft omgedraaid en wegloopt. Maar ik ben intussen wel zo'n beetje volleerd in de kunst een Russisch museum binnen te komen; dit wordt mijn meesterproef. Ik blijf een beetje rondhangen, geïnteresseerd zonder aan te dringen, laat staan een grote bek op te zetten. Probeer een vertrouwd deel te worden van de omgeving - iemand die erbij hoort. Weggaan is geen sprake van: alle tijd, ik hoor hier thuis.
Dat is, heb ik gemerkt, de enige manier om een bres te slaan in de rigide en formele reflexen van Russische officials. Het is een paradox, omdat je daarmee juist een beroep doet op informele impulsen: als je eenmaal bent geaccepteerd, ben je een vriend en kan er opeens veel meer dan in Nederland mogelijk zou zijn. Inconsequent, ja, maar consequent zijn is in Rusland geen deugd.
Het duurt een kwartiertje voor de baas weer komt aangeslenterd, tergend langzaam - ik blijf ongekend vriendelijk kijken - en het hek ontsluit. 'Nou goed dan... vijftig roebel.' Slechts tien meer dan mijn reisgids vermeldt, een zeldzaam koopje. Ik overhandig hem de flapjes. Nu mag ik rondneuzen op het totaal vergane karkas, in het kraaiennest klimmen, alles zonder uitleg of begeleiding... geen baboesjkas op een schip!
In zijn vaardagen had de Angara ook al iets morsigs. John Foster Fraser, een Britse journalist die in 1901 over de nog slechts gedeeltelijk voltooide transsiberische spoorlijn naar Vladivostok reisde, noteerde bij aankomst aan het Baikalmeer: 'Kruiers grepen de bagage en draafden ermee, terwijl ze koffers verloren, langs de pier, waar een stoomschip klaar lag dat zwarte rook uitbraakte. Een stel smerige kerels schepte steenkool uit een vrachtwagen naar de machinekamer.' Dat was de Angara. Gebouwd, schrijft Fraser vol trots, bij Armstrong, Whitworth & Co in Newcastle.
Aan beide zijden van het schip stuit ik op een imposant boordkanon. Waarvoor? Ik herinner me dat het ijs op de Neva in Sint Petersburg wel eens werd gebombardeerd om de rivier ijsvrij te maken. 'IJs schieten?' vraag ik de chef, wijzend op de kanonnen. Dat snapt hij niet. Ik blader in mijn woordenboekje: 'Vijand schieten?'
'Da, vijand.'
Maar welke vijand in 's hemelsnaam op het Baikalmeer? Zeerovers, misschien? Later lees ik dat de kanonnen zijn geplaatst tijdens de bloedige burgeroorlog tussen de roden en de witten na de Russische revolutie.
Ik snuffel verder, ik wil dieper het schip in. Steek m'n neus naar binnen in wat het woonvertrek van mijn kameraad blijkt te zijn. Loer door een ander deurtje. 'Kun je niet in', seint hij. 'Kamboes! Kok!'
Ha, Nederlandse woorden, beduid ik triomfantelijk. 'Nam Czar Pjotr Bolsjoi mee uit Gollandija. Kom ik ook vandaan!'
Heeft hij me verstaan? Ik bestudeer nog eens wat klinknagels hier en een patrijspoort daar en monster goedkeurend de sloepen. Dan wenkt hij opeens, haalt een sleutel uit zijn zak en opent nog weer een andere deur. Maakt in z'n bevlekte hemd en met z'n ongeschoren kop een uitnodigend en galant gebaar. Een trapje af en daar betreed ik een compleet museum in een perfect onderhouden scheepskajuit. Het ruikt er naar verse boenwas, de gelambrizeerde wanden stralen me tegemoet. 'Welkom', zegt mijn gastheer en laat me discreet alleen, zodat ik op m'n gemak langs de tentoongestelde schatten kan dwalen. Bouwtekeningen, gegevens van de werf, foto's van de stoomloc die de onderdelen dwars door Siberië aanvoerde en een kaart van de gevolgde route - alles wat mijn hartje begeert. IJs gebroken, ten langen leste. Niet met brute kracht maar met een zacht lijntje. Die Russen, nooit gedacht!