[NRC Handelsblad, 4-05-2012]
De foto van de joodse jongemannen, op 22 februari 1941 bijeengedreven op het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam, is een van de aangrijpendste beelden van de jodenvervolging in Nederland. Evenals andere 'iconische' afbeeldingen uit die tijd, zoals het jongetje met zijn armen omhoog in het getto van Warschau en het zigeunermeisje in de trein die vertrekt uit Westerbork, lijkt het een tafereel uit een andere wereld.
Voor latere generaties is het onvoorstelbaar dat dit werkelijk is gebeurd - vanwege de ongekende wreedheid, maar ook om een andere reden: we weten niet wie er op deze foto staan. Bij alles wat over de jodenvervolging is geschreven, bleef het rond dit soort beelden, waarop mensen te zien zijn op het moment van hun diepste vernedering, stil.
Vorig jaar veranderde dat: een dochter van een van de mannen op de foto maakte zich bekend. En toen het Joods Historisch Museum daaraan een kleine tentoonstelling wijdde, meenden nog twee families in dezelfde man hún oom en grootvader te herkennen. De tijd is klaarblijkelijk rijp om onder ogen te zien dat het hier gaat om een zaterdagmiddag die echt heeft bestaan, niet zo lang geleden, in het hart van Amsterdam.
De laatste tijd hebben ook andere overlevenden en nabestaanden van de massamoord hun zwijgen doorbroken. Sonja Barend, Maurice de Hond en Bram Moszkovicz, om de bekendsten te noemen, vertelden voor het eerst over de verwoesting die de oorlog in hun familie heeft aangericht. Dat zij daar zo lang mee wachtten, hangt waarschijnlijk samen met een gevoel dat bij veel slachtoffers en overlevenden bestond: schaamte.
Deze schaamte bij degenen die daar op het eerste gezicht juist geen reden toe hadden, is inmiddels vrij uitgebreid gedocumenteerd. 'Het besef te behoren tot een groep die straffeloos kon worden vernederd en mishandeld, was schaamteverwekkend,' constateerde psychiater Louis Tas al lang geleden. 'Schaamte is het gevoel dat je in de ogen van anderen compleet waardeloos bent en dat ze daarin nog gelijk hebben ook.'
Die laatste toevoeging is minder vreemd dan ze klinkt. Hoe viel het anders te verklaren dat zo weinigen de vervolgden te hulp kwamen? Misschien waren die dat niet waard... Maar ook waar juist wel hulp werd geboden, lag schaamte op de loer. Abram de Swaan wees daarop in zijn rede bij het vijftigjarig bestaan van het Anne Frank Huis in 2010: 'Anne voelde zich bezwaard dat anderen zich zoveel inspanning getroostten en zo groot risico namen voor haar en haar huisgenoten. (..) Ik denk dat ze zich doodschaamde om haar hulpeloosheid.'
In zijn boeken Het respijt en De verdronkenen en de geredden onderscheidde Primo Levi een reeks oorzaken van schaamte bij kampslachtoffers: dat zij totaal ontmenselijkt waren geweest, dat ze niet genoeg hadden gedaan om zich teweer te stellen, dat ze niet solidair genoeg waren geweest met anderen die het niet hadden overleefd. Daarnaast noemde hij nog een diepere gewaarwording van schaamte, minder als slachtoffer dan als getuige: aanwezig te zijn geweest bij het ultieme kwaad. Te hebben gezien dat dit kwaad bestaat, 'onherroepelijk deel uitmaakt van de wereld van de bestaande dingen.'
* * *
Niet alleen de schaamtegevoelens zelf vertoonden een grote variatie, maar ook de relaties die erdoor werden gekleurd. Schaamte en zwijgzaamheid konden de kop opsteken in welhaast alle sociale betrekkingen die slachtoffers en overlevenden onderhielden: met de buitenwereld, maar ook met elkaar. Wie had kunnen onderduiken, geneerde zich tegenover kampoverlevenden. Kampoverlevenden voelden zich beschaamd tegenover lotgenoten die omkwamen of die het in het kamp 'moeilijker hadden gehad'.
Zelfs het pure delen van de herinnering was met schaamte omkleed. Zo vertelt Berthe Meijer in haar boek Leven na Anne Frank (2010) dat ze met haar beste vriendinnetje, dat evenals zij het kamp had overleefd, nooit over die ervaringen sprak.
Ook bij de naoorlogse generatie zette die zwijgzaamheid zich voort. Zelf zat ik begin jaren zestig in een middelbare schoolklas met zes joodse en halfjoodse leerlingen. Dat we joods waren, wisten we van elkaar, op een geheimzinnige manier, want er werd nooit over gepraat, ook niet onderling. We wisten er simpelweg ook te weinig van, doordat er ook thuis over werd gezwegen. Pas nu, op reünies, blijkt hoe sterk de oorlogsherinnering in de levens van sommigen doorwerkt.
Natuurlijk hing deze geprolongeerde zwijgzaamheid samen met de manier waarop onze ouders met hun gevoelens omgingen. Door te zwijgen probeerden overlevenden hun slachtofferrol te relativeren en ook hun kinderen te sparen. Zwijgen verdreef de schaamte niet, maar onttrok haar wel aan het gezicht.
Uiteindelijk lijkt het verloop van de tijd verlichting te brengen. Overlevenden en nabestaanden durven zich meer te uiten. Dat komt niet doordat de oorlogsherinnering verjaart of in vergetelheid zou raken. De herinnering aan de nazi-misdaden lijkt met de jaren alleen maar onontkoombaarder en verbijsterender te worden, ook in de ogen van jongeren.
Wat voorbijgaat, is niet de intensiteit van de herinnering, maar het gevoel van (plaatsvervangende) schaamte dat eraan kleefde. Niet alleen de toenemende tijdsafstand tot de oorlog schept daarvoor ruimte, maar ook de gevorderde leeftijd van de betrokkenen, het aantreden van nieuwe generaties en veranderingen in het sociaal-culturele klimaat.
Van belang is daarbij dat het om schaamte gaat - niet om schuld. Schuld is een besef van persoonlijk moreel tekortschieten. Bij schaamte gaat het om een publieke aantasting van je zelfrespect, een gevoel van gezichtsverlies in de ogen van anderen. Schaamte is veel meer dan schuld een 'sociale' emotie, en is daardoor ook ontvankelijker voor veranderingen in de sociale omgeving.
Voor niet-joodse Nederlanders, de 'bystanders' van destijds, kan hetzelfde onderscheid worden gemaakt. De meesten zullen zich niet persoonlijk schuldig hebben gevoeld over het feit dat ze allereerst aan zichzelf en hun familie dachten. Wel kunnen zij gevoelens van gêne hebben ervaren voor het oog van de buitenwereld: de joden, maar ook de eigen geloofs- of overtuigingsgenoten en de hele Nederlandse verzuilingscultuur met haar christelijke en humanistische inslag.
Degenen die nu nog in leven zijn, waren toen kinderen. Zij hebben herinneringen aan het wegvoeren van buren en schoolvriendjes waartegen zij niets konden doen - herinneringen die later nog pijnlijker werden door de wetenschap dat in ons land een uitzonderlijk hoog percentage joden is weggevoerd en vermoord. Ook bij hen geen schuldgevoel maar (plaatsvervangende) schaamte, die nu lijkt weg te ebben. Dat laatste blijkt bijvoorbeeld uit de vele reacties die het project van Guus Luijters en Aline Pennewaard om de weggevoerde kinderen hun naam en gezicht terug te geven, ook in niet-joodse kring losmaakt. Het wegebben van deze schaamtegevoelens kan worden verwelkomd, omdat het bijdraagt aan openhartigheid. Door het 'inkleuren' van die zwart-witfoto's brengen we ze dichter bij onze werkelijkheid, en bij de vragen die met de massamoord op de joden verbonden blijven.