[Psy, juli/augustus 2012]
Tegenspraak brengt ons verder. Zo heette het boekje waarmee socioloog Rudy Koopmans in 1974 op de proppen kwam. De studentenrevolte was net achter de rug en de verkalkte elite was aan de dijk gezet. Maar of we er veel mee waren opgeschoten? Aan verschillende universiteiten hadden communistische of juist ultra-softe fanatiekelingen de macht naar zich toe getrokken en gebruikten die om anderen hun ideeën op te leggen over de juiste manier van sociologie en psychologie bedrijven.
Rudy Koopmans, een van mijn docenten, ging daar met zijn boekje verrassend tegen in. Je moet altijd tegenspraak bieden, vond hij, ook en juist in je beroepspraktijk. Een oppositionele opstelling is broodnodig om organisaties goed te laten functioneren. Een cultuur waarin tegenstellingen worden gesmoord in naam van de lieve vrede, werkt uiteindelijk corrumperend.
Koopmans schreef zijn ode aan de macht van het vrije woord bijna veertig jaar geleden, maar de boodschap is nog brandend actueel. Alleen de poppetjes zijn veranderd. De machthebbers die toen moesten worden tegengesproken - zowel de oude regentenelite als de ideologisch doorgeslagen radikalinski's die hun plaats innamen - zijn al haast vergeten. Nu zijn het de vrije-marktadepten die hun waarheid pogen op te leggen. De economisering - de neiging alles in termen van opbrengst en rendement te zien - is zo ver voortgeschreden dat ze haast als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Overwegingen van marketing, lobbyen en imagobewaking zijn zaligmakend; tegenspraak is daarbij onnodig, ja, ongewenst.
De opheffing van Psy past in dat beeld: brancheorganisatie GGZ Nederland rekent het uitgeven van het blad niet langer tot zijn 'kerntaken'. De aangesloten organisaties verwachten nu iets anders, stelt directeur Paul van Rooij: geen inhoudelijk debat meer, maar 'belangenbehartiging en lobby'.
Tegelijk roept het einde van Psy pijnlijke vragen op over de manier waarop we in Nederland omgaan met tegenspraak en de macht van het vrije woord. De GGZ, meer in het algemeen de zorgsector, kan daarbij als verontrustend voorbeeld dienen; als er ergens hoognodig behoefte bestaat aan onafhankelijke tegenspraak, dan is het daar. Hieronder licht ik die stelling toe.
* * *
Nederland koestert zich van oudsher in een zelfbeeld van vrijheid en vrijmoedigheid. Wij zijn het land waar iedereen recht voor z'n raap zegt wat hij denkt, wij zijn de botteriken en daar zijn we trots op. Klopt dat beeld ook? Maar zeer ten dele. Want als puntje bij paaltje komt, als belangen en posities in het geding zijn, als een standpunt in 'gevoelige' kwesties moet worden ingenomen, dan zijn Nederlanders niet meer zo eigengereid. Dan blijken zij even gevoelig als anderen voor de verleidingen van een angstig conformisme.
Die verleidingen doen zich het hevigst voor waar de belangen het grootst zijn: in de werksituatie, in de omgeving waar je levensonderhoud op het spel staat. Ook als het daarom gaat, kloppen we ons graag op de borst: wij Nederlanders doen niet aan omzichtigheid en pluimstrijkerij zoals Duitsers of Fransen, nee, wij zeggen de baas recht in z'n gezicht waar het op staat. Eigenlijk bedoelen we daarmee: die 'oppositionele beroepspraktijk' waar Rudy Koopmans het in zijn boek over had, die hebben we in Nederland al gerealiseerd.
Was het maar zo! Dan waren ons de vele gevallen van jarenlang disfunctioneren en grotesk graaiwerk in ziekenhuizen, onderwijsinstellingen en woningcorporaties bespaard gebleven. Dan hadden veel eerder medewerkers hun mond opengedaan en aan de bel getrokken. In werkelijkheid gebeurt vaak het omgekeerde: misstanden kunnen voortwoekeren onder een deken van stilzwijgen - een moerasvariant van de mafiose omertà. De enkele eenzame 'klokkenluider' wacht in Nederland een notoir droevig lot. De stelling van Rudy Koopmans gaat nog steeds op: het verzwijgen en pacificeren van tegenstellingen en problemen werkt corrumperend.
De gevaren van dit soort verleidingen zijn niet in alle organisaties even groot. Bij puur commerciële bedrijven wreekt het uitblijven van interne kritiek zich al snel: de 'tucht van de markt' doet zijn werk en brengt verandering op gang. Bij overheidsorganisaties bestaat meer gevaar dat tegenspraak wordt gesmoord in bureaucratisch drijfzand, maar ook daar heb je corrigerende arrangementen in de vorm van inspecties en parlementair toezicht.
Het grootst is de verleiding tot collectieve zwijgzaamheid daar waar werknemers blootstaan aan onzekerheid. Zo'n situatie bestaat op dit moment in grote delen van de zorgsector. Sinds de jaren negentig, toen het marktdenken ook daar aan zijn opmars begon, zijn veel zorginstanties 'hybride' geworden: ze zijn ergens blijven steken halverwege de publieke en de commerciële sector. De betrokkenen zijn geen ambtenaren, met het daarbij horende morele en toezichtstelsel, maar ondernemers zijn ze ook niet. Zwevend in het schemergebied tussen overheids- en marktsector vallen zowel managers als medewerkers gemakkelijk ten prooi aan verleidingen.
Managers gaan dingen doen die schadelijk zijn voor een goede taakuitoefening, zoals ongeremd reorganiseren en fuseren, zichzelf absurde salarissen en arbeidsvoorwaarden toekennen en in het ergste geval regelrecht frauderen. Medewerkers worden verleid over zulke misstanden hun mond te houden. Blijf zitten waar je zit, verroer je niet en wacht op betere tijden.
Ook cliënten worstelen met onzekerheden en onduidelijkheden. Wie is waarvoor verantwoordelijk? Wat gisteren een vertrouwde afkorting was, kan vandaag verdwenen zijn in de fusie- en privatiseringscarrousel. Ook in de GGZ, waar grote commercieel-publieke consortia de dienst gaan uitmaken, wordt het voor cliënten steeds moeilijker te weten waar zij recht op hebben, en bij wie. Ondanks alle retoriek over maatwerk en klantgerichtheid zijn zij nog steeds overgeleverd aan vormen van verplichte winkelnering en zijn hun mogelijkheden tot kwaliteitsvergelijking beperkt.
Des te belangrijker is het dat zij toegang hebben tot onafhankelijke bronnen van informatie en kritiek, om in dit onoverzichtelijke krachtenveld hun weg te kunnen zoeken.
* * *
Tegenspraak en tegenmacht moeten ook om een andere reden in de zorgsector zorgvuldiger dan elders worden georganiseerd en gekoesterd. Het bijstaan van mensen die hulp nodig hebben, is niet vrijblijvend. Het heeft te maken met ideeën en idealen - velen vinden in een zorgberoep ook hun 'roeping'.
Die op zichzelf positieve verworvenheid brengt ook risico's met zich mee. Anders dan in 'gewone' beroepen kunnen hier ideëel gefundeerde beroepsopvattingen tot ontwikkeling komen die weinig tegenspraak verduren. Wie kritiek heeft, wordt dan al gauw tot het 'verkeerde' kamp gerekend en houdt liever zijn mond. Resultaat is dat ongewenste gevolgen van zo'n ideologie langdurig worden genegeerd, totdat uiteindelijk de wal het schip keert. Schoolvoorbeeld is het axioma van 'vermaatschappelijking' dat de sociale psychiatrie in de jaren negentig overheerste: cliënten moesten weg uit de inrichtingen het volle leven in, ook al kon iedereen zien dat ze op straat lagen weg te rotten.
Dat tegenspraak hier zo lang uitbleef, kan ook worden begrepen vanuit een tweede eigenschap van ideëel geladen beroepen: de beoefenaars ervan kunnen eigen belangen en privileges rechtvaardigen onder verwijzing naar het veronderstelde belang van cliënten. In het geval van de doorgeslagen vermaatschappelijking konden beroepskrachten bijvoorbeeld comfortabel in hun spreekkamers blijven zitten omdat de op straat gedumpte patiënten immers zelf het beste wisten wat goed voor ze was.
Ook hier waren het dus de cliënten - in dit geval de meest weerlozen onder hen - die uiteindelijk het gelag betaalden. Daarmee faalden de betrokken organisaties in hun primaire opdracht. Dat krijg je ervan als je, waar belangen groot zijn, onzekerheid heerst en sterke beroepsideologieën bestaan, verzuimt ruimte te scheppen voor tegenspraak.
* * *
Ook op dit moment bestaat er in de zorgsector een grote en urgente behoefte aan debat. Alle betrokkenen - behalve cliënten ook managers en medewerkers - worden geconfronteerd met vragen en onzekerheden over hun rechten, hun plichten en hun positie. Allemaal hebben zij te maken met processen waarop ze weinig invloed kunnen uitoefenen en waarvan de afloop onduidelijk is. Door deze onzekerheid verzandt tegenspraak vaak in zwijgzaamheid. Intussen gaat het wel om essentiële zaken: voor de leveranciers van zorgdiensten om hun beroepsperspectief en hun levensonderhoud, voor de cliënten om hun gezondheid.
Juist in die situatie zou je verwachten dat ieder podium dat ruimte biedt voor onafhankelijke gedachtewisseling aan het hart wordt gedrukt. In het verleden was GGZ Nederland zich ervan bewust dat een blad als Psy daarbij een belangrijke rol speelde. Zo kreeg ik in 2004 het verzoek om het 'visiedocument' van GGZ Nederland, De krachten gebundeld, in dit blad te recenseren. In alle vrijheid kon ik positieve en kritische kanttekeningen plaatsen.
Dat hieraan nu een eind komt, getuigt boven alles van een slecht inzicht in de behoeften van de sector in deze tijd. Instanties die het collectief belang dienen, kunnen niet buiten het vrije woord. Een goed werkende democratie gedijt bij een onafhankelijke pers - die daarom in veel landen door de overheid wordt ondersteund. Journalistieke media rekenen het tot hun taak opheldering te brengen waar duisterheid en schimmigheid heersen. Niet toevallig komt die beeldspraak veel voor in de symbolen waarvan de pers zich bedient: de toorts, de fakkel, het lux et libertas van NRC Handelsblad. Zonder verlichting geen vrijheid. Juist in de zorgsector heerst op dit moment schimmigheid. Iedere GGZ-directeur onderschrijft nog het uitgangspunt dat de GGZ een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft, maar hoe die verantwoordelijkheid in de toekomst moet worden waargemaakt, is in nevelen gehuld. Alle betrokkenen zijn dus gebaat bij een 'sectorbrede discussie', maar de leiding van GGZ Nederland weet de uitslag nu al: het marktdenken op de troon, tegenspraak is overbodig.