[de Volkskrant, 6-10-12]
Zo moet het dus zijn geweest. IJskoude regenstralen vliegen ons om de oren en mijn hart gaat tekeer. De Col du Mont Cenis is niet eens zo hoog, maar wat een verlatenheid! Achter het regengordijn doemt een enkel gebouwtje op, een kaaswinkeltje. Voor de ogen van de verbaasde bergboerin ploffen we neer. Door het raam zien we hoe het pad binnen een paar minuten verandert in een maalstroom van sneeuw en ijs.
Ja, zo moet het zijn geweest. Alleen was er geen winkeltje toen de Waldenzen hier ruim driehonderd jaar geleden de pas overtrokken. En geen uitgekiende regenkleding. Alleen wat mantels of doeken van vilt.
Wat had ik dan verwacht, een plezierreisje? Misschien wel... de wandeling in het voetspoor van de Waldenzen is de vervulling van een droom. Vijfentwintig jaar geleden hoorde ik voor het eerst van de Glorioso Rimpatrio, de Roemrijke Terugkeer. Als ketters vervolgd, verdreven uit hun geboorteland, staken de Waldenzen in augustus 1689 de Alpen over, terug naar huis: drie geïsoleerde dalen, weggestopt in Noordwest-Italië. Eeuwen later wonen ze er nog steeds.
Dat waren nog eens ketters! Niemand kent ze, hun verhaal is niet omgeven met een waas van geheime kennis en mystiek, zoals dat van de Katharen. Wat zou je moeten zoeken in hun voetspoor? Kilte, vocht en druipend vilt.
Ik ging me verdiepen in hun geschiedenis. Reisde naar Torre Pellice, hun hoofdstadje, en verbaasde me over de serene sfeer die ik er aantrof. Waren dit wel Italianen? Mijn fascinatie nam nog toe toen me duidelijk werd wie de Rimpatrio had betaald. Niemand anders dan onze eigen stadhouder-koning Willem III. De Waldenzen waren populair in de calvinistische Nederlandse Republiek.
Wat bezielde hen? Waar haalden ze die vastberadenheid vandaan? Er was maar één manier om daar iets van te begrijpen: zelf de tocht aanvaarden.
* * *
De eerste dagen voelen we ons een beetje gegeneerd, fotograaf Willemijn Bos en ik. De Waldenzen, een kleine duizend in getal, begonnen hun tocht aan de zuidoever van het Meer van Genève. Vijandelijk gebied onder gezag van de ultrakatholieke hertog van Savoye. Wij wandelen zoetjes omhoog, met schitterende Mont Blanc-panorama's aan onze linkerhand. De eerste dag leggen we 24 kilometer af, de tweede 21 en dan zijn we nog niet op de plek waar de Waldenzen zich veilig genoeg voelden om hun eerste kamp op te slaan.
In mijn rugzak heb ik het dagboek van expeditieleider Henri Arnaud, een mengsel van militaire notities en vroom vertoog. Tekenend voor de Waldenzen. Hun voorman Waldes, die in 1173 besloot Jezus te volgen en in armoede te leven, predikte geweldloosheid, maar zijn volgelingen moesten continu strijd leveren tegen Frankrijk en het Italiaanse Savoye.
Ook in de idyllische dorpen waar we doorheen trekken, ging het er toen niet zachtzinnig aan toe. De inwoners van Saint-Jeoire waren nog het slimst: ze verwelkomden de legerhorde met een vat wijn. In het wintersportstadje Megève wordt ons ook een glas aangereikt - door de hotelbaas, blij met een stel klanten in de zomer.
Vijfhonderd meter geklommen - niks vergeleken bij wat ons morgen te wachten staat. Dat gevoel zal blijven. De Rimpatrio was een hordenloop, steeds een dal door, vechten en aan de andere kant weer omhoog, met de hoogste hordes op 't eind. Elke dag zeggen we tegen elkaar: morgen is de vuurproef! Maar we raken ook steeds beter getraind en uiteindelijk draaien we onze hand niet om voor een klim van duizend meter.
We zitten nu op het rond-de-Mont-Blanc parcours. Fleurig gekleed wandelvolk schuifelt in ganzenpas over de geitenpaadjes en muilezels sjokken omhoog met kindjes op hun rug. Op de Col de Véry, bijna tweeduizend meter hoog, wacht ons de refuge de la Croix de Pierre, groots gelegen tussen alpenweiden.
Toen de Waldenzen hier aankwamen, hadden de bewoners het hazenpad gekozen en hun voorraden achtergelaten: brood, kaas en melk in overvloed. Maar ook de Waldenzen hadden een boek bij zich: de Instruzioni, het handboek van strateeg Giosué Gianavello, die als een Che Guevara avant la lettre fatsoen jegens de lokale bevolking verordineerde. Daarom raakten de Waldenzen de spullen niet aan.
Dat was niet naar de zin van de gijzelaars, plaatselijke boeren die hen als gids moesten begeleiden. 'Ze wezen erop,' schrijft Arnaud meesmuilend, 'dat het voor soldaten gebruikelijk was zich zonder omhaal leeftocht toe te eigenen waar ze die maar aantroffen.' Na dit verborgen verwijt braken de Waldenzen met hun principe en verlustigden zich aan de voorraden.
Verder ging het naar de Col de la Fenêtre, die ze glijdend door regen en sneeuw passeerden. Zelf nemen we een lagere route. Liefst drukten we precies de sporen van de Waldenzen, maar dat lukt niet altijd. Zij moesten het hebben van de hoogte en kozen de meest onwaarschijnlijke paden. Wat toen strategische noodzaak was, levert nu een schitterende maar soms ook zware route op.
Vanaf de Col de l'Iseran, met 2800 meter het hoogste punt van de tocht, dalen we af naar Bessans, dat al een beetje Italiaans aandoet. De huizen schurken tegen elkaar en hebben houten balkons als op oude schilderijen. Maar Arnaud vond de bewoners 'arrogant' en nam voor straf een stel muilezels mee, plus de pastoor. Pas maanden later kwam die terug, 'met vlooien overdekt'. Tja, had ie maar een vat wijn moeten aanslaan.
In Bessans worden we opgewacht door Albert de Lange, die als gids zal optreden op het moeilijke traject dat nu volgt. Hij is een Nederlandse kerkhistoricus die via zijn vrouw, een Duitse predikant, bij de Waldenzen verzeild raakte. Als free-lance onderzoeker en reisleider is hij een waardig opvolger van de barba's, zoals de rondtrekkende Waldenzer predikers in de middeleeuwen werden genoemd.
Van nu af is Albert onze barbapapa. Met zijn Sallands-licht-Duitse tongval geeft hij lopend college en zorgt voor voortschrijdend inzicht in wat de Waldenzen bewoog. Die ochtend jaagt hij ons om half zeven ons bed uit. Ook het weer draagt bij tot het ware Waldenzengevoel: grote grijze regenwolken waaien door het dal. Wachten? Stukje met de bus? Niks daarvan - alles aangegord en op pad.
Boven de boomgrens belanden we in dichte mist en als we een plek zoeken om een rivier over te steken, raken we Albert kwijt. Eindelijk kan ik mijn fluitje gebruiken, het fluitje in de vorm van een piemel, daags voor vertrek aangeschaft bij twee grijnzende Indiërs in een souvenirshop op het Damrak. Zo deden de Waldenzen het ook als ze zich hergroepeerden: met hoornsignalen.
* * *
De meest legendarische plek van de Rimpatrio is de brug van Salbertrand. We zijn nu in Italië, maar destijds was het Frans gebied. Bij de brug stuitten de Waldenzen op een Franse legermacht van jongens die, zoals Albert het uitdrukt, 'naar moeder thuis verlangden'. En prompt in de pan werden gehakt door de Waldenzen die nog veel heftiger verlangden naar huis! Na de slag maakten ze zich snel uit de voeten, omhoog weer. De volgende ochtend kwam de beloning: ze zagen aan de horizon de toppen van hun eigen bergen.
Gevochten is hier wel vaker. Overal zien we vervallen versterkingen. Maar aan de Waldenzen herinnert niets. 'Er is niks van over,' zegt Albert. 'Je moet je fantasie gebruiken. De Rimpatrio laat zich alleen door verhalen ontsluiten.'
Hier in Italië worden we daarbij geholpen door borden met uitleg over de Roemrijke Terugkeer. De eerste zien we staan in Balziglia, nu een nagenoeg uitgestorven gehucht, toen een plek van triomf: hier arriveerden de Waldenzen in hun eigen dalen! Maar ze troffen er ook een militie-afdeling uit Cavour, een stadje in de Povlakte, berucht van strafexpedities tegen de Waldenzen. Na het gevecht werden 48 krijgsgevangenen zonder omhaal onthoofd. Daarmee was wel het absolute tegendeel bereikt van de geweldloosheid die Waldes leerde.
Het is zonnig maar ook nevelig als we onze weg vervolgen, een schimmig clair-obscur dat doet denken aan romantische gravures van Balziglia. Hier en daar hangen dorpjes als vogelnesten tegen de bergwanden. De dalen aan deze kant van de Alpen zijn veel steiler dan aan Franse zijde.
De Waldenzen volgden nu een nieuwe strategie. Snelheid stond niet meer voorop, het was nu zaak steun te vinden bij de bevolking. Voor ons een welkome gelegenheid onze achterstand in te lopen. Eindelijk leggen we grotere afstanden af dan onze illustere voorgangers, zodat we er toch nog in slagen de Rimpatrio net als zij in twee weken te volbrengen.
Ghigo di Prali is het hoogste dorp in de ijzingwekkend steile Germanascavallei. Tot hun vreugde troffen de Waldenzen de kerk hier ongeschonden aan; het was de enige die de Savoyaarden niet in de fik hadden gestoken. Arnaud liet alle roomse rimram eruit gooien en hield een dankdienst.
Het gebouw is nu museum. Verderop staat een nieuwe kerk, waar juist een grootscheepse Literaire Calvijnweek gaande is. Het gehucht van een paar honderd inwoners organiseert hier de ene boekpresentatie na de andere. Waldenzen vereren net als andere Italianen het woord, maar dan anders: niet het frenetieke parole, parole viert hier hoogtij, maar het Woord, in kalmte en ingetogenheid.
Op de tocht over de Colle Giulian, de laatste horde, komen we behalve een stel ravottende marmotten geen levend wezen tegen. Even voorbij deze pas sloegen de Waldenzen 31 vijandelijke soldaten dood, die op de vlucht waren geslagen. Daarna daalden ze af naar Bobbio Pellice, in het hart van het Waldenzengebied, om feest te vieren: na 250 kilometer was het doel bereikt. De wijnkelders werden geplunderd; over de Instruzioni had niemand het meer. 'Ach, ja,' zegt Albert, 'wij nemen een lekkere douche als we aankomen, zij zetten het op een plunderen aan het eind van de reis.'
Maar Arnaud was woest. 'Een andere divisie gedroeg zich op nobeler wijze en achtervolgde de vijand, waarbij ze twaalf gevangenen maakten, van wie er tien veroordeeld werden tot de kogel.' Het was een bondige bevestiging van de gedaantewisseling die de mannen onderweg hadden ondergaan: de Rimpatrio was voltooid, maar ook bevlekt door plundering en doordrenkt met bloed.
De bezegeling vond plaats in Sibaud, een weiland boven Bobbio. Arnaud riep er zijn mannen bijeen, de zeshonderd die resteerden. Hij liet ze een eed afleggen: niet meer plunderen, de eenheid bewaren en trouw aan de Waldenzer beginselen.
Als ook wij aankomen bij het weiland, waar een schriel monument de herinnering levend houdt, citeert Albert plechtig die Eed van Sibaud. Mooie woorden... echt Italiaans. Maar hoe glorieus was die Rimpatrio eigenlijk?