[ Grasduinen, mei 2004 ]
Thorn, het 'witte stadje' in Limburg... dagtochtjesparadijs voor plattelandsvrouwen. Thorn is de plek waar de Nederlands-Belgische grens de Maas bereikt, om de rivier te volgen tot vlak boven Maastricht. De straatjes worden alle dagen afgeborsteld en opgepoetst. Daarboven verheft zich een keur van oude gevels, eertijds domicilie van vorstin-abdissen en dekanessen.
Ook mijn aankomst die avond, in het Belgische stadje Maaseik, speelt zich af in een prachtdecor, van eeuwenoude herenhuizen rond het marktplein. Maar tussen beide stadjes in... breek me de bek niet open. De westelijke Maasoever tussen Thorn en Maaseik is één grote tantaluskwelling: je wilt naar die rivier, maar het mag niet! Waar vroeger de zomerdijk lag, strekt zich nu een soort haffenkust uit. Overal zijn enorme grindgaten gegraven, van de rivier gescheiden door landserpentines die steeds worden onderbroken om grindschepen en plezierjachten doorvaart te bieden.
Aan de Grensmaas wordt op alle mogelijke manieren geknutseld en geprutst. Door zijn sterke verval is de rivier hier slecht bevaarbaar. De scheepvaart wordt sinds de jaren 1930 afgewikkeld over het iets westelijker gelegen Julianakanaal. De rivierbedding werd een weerloze prooi van grindboeren, natuurmakers en waterbufferaars. De gevolgen van de openluchtmijnbouw zijn zo overweldigend dat ieder verschil tussen Nederland en België erbij in het niet valt. De harteloosheid waarmee het oude cultuurlandschap wordt opgeofferd, is werkelijk onbegrensd.
Machines razen
Maar als ik de andere kant op kijk, landinwaarts, valt me wel degelijk op dat ik in België ben. Het eerste huis over de grens is een fors uitgevallen chalet uit de postordercatalogus met een ondoordringbare heg eromheen. Belgische huizen hebben aan de zijkant geen ramen, en de ramen aan de voor- en achterkant zijn vaak onderverdeeld in miniruitjes, zodat je onmogelijk naar binnen kunt kijken. 's Avonds gaan de luiken of rolluiken ervoor. Vraag: wie is hier nu eigenlijk het volk van individualisten?
Kessenich, het eerste Belgische dorp, gaat verscholen achter een enorme aarden wal. De spits van het torentje piept er nog net bovenuit - hopeloos verloren zoals de torenspits van een dorp in een verdronken polder boven het watervlak uitsteekt. Ik zie een verwaarloosde boerderij met losse kippen en veel rommel. Zou zoiets in Nederland nog ergens bestaan? En de bijbehorende geur? Hier moet ergens een varken rondscharrelen in oeromstandigheden. Hoe heet die drab ook weer die varkens opslurpen? Glurb of glab of zo'n soort woord. Volgens mij ruik ik die nu.
En een flard openhaardlucht. De echte, bedoel ik, met hout dat is gehakt of gesprokkeld - niet aangeschaft in de bouwmarkt. In Nederland kennen we die geuren al lang niet meer. Ons resten slechts eenheidsgeuren, zoals de openhaardgeur van containerhout en de ammoniakgeur van industriële varkensproductie.
Verderop in het dorp zie ik veel stukjes 'onland' - gebied zonder duidelijke bestemming. Opvallend voor iemand uit een land waar elke vierkante decimeter 'bestemd' is. En muren - daar zijn ze hier ook goed in. Lange bakstenen muren rond het een of ander domein. Soms zie je door een openhangend hek dat ze niets omgeven dan open land met een plukje kale, donkere bomen.
Intussen blijft de Maas onbereikbaar. Machines razen, drijvend in de grindplassen. Maar aan de andere kant van de dijk liggen veldjes met stoppels van vlas of rogge, en een boerderijtje, omgeven door hoog geboomte. In Geistingen sla ik af om een stukje langs de grote weg te lopen. Eerbetoon aan de Belgische non-ruimtelijke ordening, die wel leidt tot lintbebouwing, maar niet tot eentonige Vinexlocaties. Die lintbebouwing mag dan lelijk zijn - ze is ook afwisselend, omdat iedere Belg er weer wat anders neerzet.
In Ophoven moet het mogelijk zijn de Maasoever te bereiken. Aan de dorpsstraat een brandnieuw twee-onder-een-kap-kasteel met twee carpools eronder en een vergulde weerhaan op de romaanse traptoren. Even verderop sta ik dan eindelijk aan de rivier, maar zie hem aanvankelijk over het hoofd. De Maas heeft hier geen noemenswaardige uiterwaard, alleen een onaanzienlijk zomerdijkje. Dit stuk van de Maas is vlees noch vis. Geen heftige stroom die zich door een uitgesleten dal perst, maar ook geen brede rivier die traag door oneindig laagland gaat. Onbestemd, dat is het.
Bij Aldeneik opnieuw een grindplas, met verlaten graafmachines en ouwe boten op het droge. Dit is het soort roestende resten waarin Suske en Wiske hun avonturen beleven. Dát zie je in Nederland niet. Onze jeugdhelden beleven hun avonturen niet in verlaten fabrieken - die worden immers meteen opgeruimd en vervangen - maar op zee.
Ik overnacht in de Aldeneikerhof, een statig herenhuis, gebouwd door een rijke veekoopman uit Luik die gecharmeerd raakte van een volksmeisje uit Maaseik. Na zijn dood bleef ze er wonen en hertrouwde met haar jeugdliefde, kaartjesknipper op het plaatselijk station.
Bloempotfez en bezems
De brug waarover ik de volgende dag naar Nederland oversteek, wordt geflankeerd door een treurige seksclub en een afgebrand hotel. Gauw rechtsaf, de uiterwaard in. Ik ben nu in de smalle strook land tussen de Maas en het Julianakanaal, een geïsoleerd gebied dat verbazend goed geconserveerd blijkt.
Vissersweert en Illikhoven zijn prachtige verstilde plaatsjes die doen denken aan vissersdorpen aan zee. Even verderop bereik ik Schipperskerk, dat in 1949 werd gebouwd voor de schippers op het Julianakanaal. Ze konden er ter kerke gaan, hun oude dag doorbrengen en begraven worden. Grevenbicht moet vroeger een schitterend dorp aan de rivier zijn geweest, maar nu benemen enorme grindhopen ieder uitzicht. Bovendien zijn hele stukken uiterwaard prijsgegeven aan verruiging: ze hebben een onbestemde roestbruine tint aangenomen en zien er rommelig uit.
Bij Berg wordt het definitief mooi. Prachtig uitzicht op de veerpont, de enige op dit traject die altijd vaart, met aan de overzij Café Overzet. Vlak daarna de grootste verrassing: Oud-Urmond heeft bijna de allure van een bergstadje. Een prachtig tehuis voor bejaarde Maasschippers, zeventiende-eeuwse voorloper van Schipperskerk.
Ik ben nu echt in Zuid-Limburg. Beekjes komen voorbijgestroomd, kerken steken hun spitsjes op. Vanuit België drijft klokgelui aan. Maar dit is nog Nederland, getuige de typisch Hollandse frutsels die overal tuintjes en huisdeuren opsieren. Boomstamventjes met bloempotfez, bezems, kalebassen en een biezen beer. Plus de bordjes met de namen van alle bewoners, kinderen incluis - om eraan te herinneren dat in Nederland ook het huisgezin is gedemocratiseerd.
In Stein steek ik het Julianakanaal over om een blik te werpen op de prachtige kasteelruïne die daar staat. Had ik beter niet kunnen doen. De ruïne is op de meest afschuwelijke manier ingebouwd door flats. Dit kan werkelijk alleen in België of Zuid-Nederland! Maar alles wordt weer goedgemaakt door het hooggelegen torentje van Elsloo. Het steekt strak af tegen een opengewaaid stuk hemel, maar eigenlijk hoort Elsloo, waar ik in het kasteel-hotel de tweede nacht doorbreng, op een kerstkaart thuis, met van die sneeuwrandjes eromheen.
Bezint eer ge ontgrindt
De volgende dag is het zondag. Godvruchtige schippers varen niet. Hoewel.. daar komt uitgerekend de Ecco homo uit Brugge me achteropvaren. Nu ja, in België zijn 's zondags ook de winkels open. Het kanaal ligt in de schaduw van de vijftig meter hoge beboste rug die zich uitstrekt van Elsloo tot Bunde en het gebied een klein-Zwitserse allure geeft.
In Geulle steek ik het kanaal weer over, en word opnieuw getroffen door de serene sfeer in de landengte tussen kanaal en rivier. Bij kasteel Geulle kom ik een groepje vrouwen tegen. 'Hij gaat net uit,' wijzen ze naar een prachtig oud kerkgebouw verderop. 'Als je opschiet tref je de koster misschien nog bij het opruimen.' Maar als ik bij de Sint-Martinuskerk aankom is het oude kerkdorp alweer in totale rust verzonken.
Dan maar koffie drinken in café Auwt Gäöl. Ben ik hier in Limburg of Turkije? Een gezelschap van uitsluitend mannen doodt de zondagmiddag met kaarten en roken onder een opgezette vissenkop die als trofee uit de wand steekt. 'Bezint eer ge ontgrindt' benadrukt een protestbord buiten. En: 'Aan de Maas geen bouwput voor grindboeren hun beurs.' Klaarblijkelijk staat ook dit schitterende stukje niemandsland op de nominatie om aan de grijper te worden geofferd.
Voulwames: een handvol boerderijen aan een doodlopend wegje. Het gaat hard regenen, maar ik loop door want even verderop mondt de Geul in de Maas uit. Vol verwachting nader ik de plek, maar ook hier is van grootsheid weinig sprake: het stroompje verliest zich zonder enige poeha in de Maas. Verder veel waaibomen, opgetuigd met slierten zwerfplastic die eeuwig wapperen in de straffe wind.
Iets verderop wenkt al de witte schimmel van Itteren, brutaalweg in het winterbed neergezet. Sinds de laatste overstroming wordt het dorp tegen de vloed beschermd door een ingenieus geheel van dijkjes, muurtjes en uitschuifbare en inzetbare stalen deuren. Wel heel Hollands, dit gepriegel tussen de schuifdeuren van de rivier.
Maar in Borgharen, waar de grens zich van de rivier afbuigt en mijn tocht is volbracht, voel ik me toch weer diep in het buitenland. In de verte rijst de Sint-Pietersberg op, met rokende schoorstenen die erbovenuit lijken te steken. Als je hier nog een klein stukje doorloopt zit je werkelijk midden in Europa!