[NRC Handelsblad, 23-3-13]
Bij de Turks-Nederlandse schermutselingen over de kwestie-Yunus blijft één aspect onderbelicht. Los van alle ideologische, culturele en religieuze verschillen is er één simpele vraag: is het in het belang van Yunus en andere pleeg- en adoptiekinderen om op te groeien bij twee ouders van hetzelfde geslacht? De betrokken kinderen kunnen hierover niet zelf hun zegje doen. Gaat het om een legitieme vraag, dan moeten anderen hem dus stellen.
Is deze vraag legitiem? Het lijkt van niet. Mariska Orbán-de Haas, hoofdredacteur van het Katholiek Nieuwsblad, sprak zich onlangs in het tv-programma Pauw en Witteman uit tegen het automatisch legaliseren van lesbisch moederschap, omdat ze vindt dat ieder kind een moeder en een vader verdient. Ze moest het bekopen met een inbox vol haatmail en doodverwensingen.
SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij, die zich vorig jaar in gelijke zin uitsprak, kreeg van cabaretière en lesbische moeder Claudia de Breij toe getwitterd: ‘Vuile vieze @keesvdstaaij, brand toch in de hel.’ Het onderwerp lijkt ons terug te voeren naar de donkere decennia van politieke correctheid, waarin zelfbenoemde inquisiteurs ‘gevoelige’ kwesties verboden verklaarden voor argumentatie en debat.
In dit geval wordt de steller van de vraag per omgaande getroffen met de banvloek van homofobie en discriminatie. Het omhelzen van het duo moeder- en vaderschap is een lakmoesproef geworden van ware gelijkberechtiging. Maar gelijkberechtiging van wie? Wiens lot is hier in de eerste plaats in het geding?
De discussie, of het ontbreken daarvan, wordt vertroebeld doordat twee dingen door elkaar lopen: de sekse van pleeg- en adoptiefouders en hun seksuele geaardheid. Dat laatste punt haalde minister Asscher als vanzelfsprekend vorige week naar voren toen hij zich uitsprak over de kwestie-Yunus. Iemands godsdienst of seksuele geaardheid is in Nederland geen selectiecriterium, verklaarde hij fier. Het enige wat telt, is of het kind in goede handen is.
Helemaal waar, maar Asscher vergeet dat de sekse van de ouders wél aan de orde kan worden gesteld. Is het wenselijk dat kinderen worden opgevoed door twee mensen van hetzelfde geslacht? De vraag is daarbij niet of het om ‘homo’s’ of ‘lesbo’s’ gaat. Gaat het om twee heteroseksuele mannen of - vrouwen, dan zou de vraag niet veranderen. Seksuele geaardheid speelt geen rol, geslacht ook niet. Er wordt immers niet geopperd dat mannen of vrouwen minder gewenst zijn als pleeg- of adoptiefouder. Integendeel, er wordt benadrukt dat beiden belangrijk zijn!
Gek, in andere hoeken van het maatschappelijk debat is het stellen van deze vraag volstrekt legitiem. Niemand wordt kwaad wanneer wordt vastgesteld dat de afwezigheid van vaders een belangrijke oorzaak is van jeugdcriminaliteit.
Sommigen betogen met grote urgentie dat de feminisering van ons onderwijs niet goed is voor schoolkinderen – vooral niet voor jongens. Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn sloeg al in 2004 alarm over het eenzijdige personeelsbestand op crèches en peuterspeelzalen. Als daar niet meer mannelijk personeel zou worden aangenomen, moest worden gevreesd voor „frustraties en ontwikkelingsachterstanden” bij jongetjes.
Een paar weken geleden vroeg de Amsterdamse PvdA aandacht voor hetzelfde probleem op basisscholen. Volgens fractievoorzitter Marjolein Moorman is er „overweldigend bewijs” dat de feminisering van het onderwijs effect heeft op het gedrag van jongens en meisjes. We moeten op zoek naar ‘hij-instromers’, waarschuwde ze, want „een compleet vrouwelijke omgeving is niet goed voor de ontwikkeling van het kind”.
Waarom kan de discussie die in de pleeg- en adoptiezorg zo angstvallig wordt gemeden, hier wel worden gevoerd? Omdat ze niet wordt vertroebeld door de vraag naar de ‘geaardheid’ van de leerkrachten. Het gaat hier duidelijk en simpelweg over de vraag of het gewenst is dat kinderen uitsluitend te maken krijgen met leraren van één geslacht.
Het antwoord is: waarschijnlijk niet . Op het gebied van onderwijs voelt ieder op z’n klompen aan dat kinderen behoefte hebben aan diversiteit en aan een identificatiefiguur van het eigen geslacht. Sommige deskundigen brengen de groeiende onderwijsachterstand van jongens in verband met de feminisering van het docentenkorps.
Op grond hiervan zou je verwachten dat de discussie nog veel intensiever wordt gevoerd met betrekking tot de plek waar kinderen hun meest ingrijpende opvoedingservaringen opdoen: het gezin. En zeker als het gaat om pleeg- en adoptiekinderen, die toch al in een kwetsbare positie verkeren. Juist om die reden moet je proberen hen een zo ‘gewoon’ mogelijke gezinssituatie te bieden, heeft oud-hoogleraar adoptie René Hoksbergen vaak benadrukt.\
De werkelijkheid is dus tegengesteld, maar toch wordt de vraag of die kinderen hiermee zijn gediend in Nederland niet gesteld. Zelfs als de kwestie actueel wordt, zoals nu met het geval van Yunus en het bezoek van de Turkse premier Erdogan. Enerzijds ligt de oorzaak in een gebrek aan politieke opportuniteit - met het homohuwelijk en de juridische erkenning van het lesbische duo-moederschap is de kwestie politiek geregeld. Anderzijds speelt politieke correctheid een rol in dit soort ‘gevoelige’ kwesties. Gevoelig, niet alleen in het maatschappelijk debat, maar vooral voor de kinderen om wie het gaat.