[d'Oude Binnenstad, april 2013]
Ieder jaar op 9 maart komen de Vrienden van de Oude Kerk bijeen in afwachting van een magisch moment. Daar in de ochtendstond, met een croissantje en een beker koffie, ontmoeten zij elkaar rond het graf waar Saskia, de vrouw van Rembrandt, in 1642 werd begraven. Want daar kust, precies om negen minuten over half negen, een zonnestraal vanuit een raam boven het Hoogkoor Saskia's zerk.
Het is een moment waarop de stilte tastbaar wordt, waarbij de lege ruimte van de kerk gevuld wordt met het licht dat oude meesters voor de eeuwigheid probeerden te vangen. Soms gooit een wolkendek roet in het eten. Geen straal op het graf. Dan is er altijd toch een dia van toen de straal er wél was, of een stralende bos bloemen. De verstilling, de ruimte.
Elk jaar weet de Stichting De Oude Kerk, die het gebouw bestiert, zo de verbinding te leggen tussen mens en monument. Wist. Want hoe anders ging het dit jaar. Dit jaar geen zonnestraal, geen dia, geen verstilling. In plaats daarvan werd een modern geluidskunstwerk van buitenmodel orgelpijpen in het stopcontact geplugd, waarna een minimalistisch gefluit aanzwol en gesprekken deed verstommen. Het sacrale moment van 08.39 ging ongemerkt voorbij. Guido Frankfurther prees in een toespraak de toekomst van de kerk als kunsthal. Daarna werd de orgelkunst weer aangezet. De bezoekers verlieten de kerk, het orgelende kunstwerk achterlatend, de regen in.
Symbolischer kon het niet. De non‑vertoning van 9 maart was een onheilspellende illustratie van het lot dat Amsterdams oudste monument te wachten staat als de plannen van Jacqueline Grandjean, de nieuwe directeur, doorgaan. Zelf was zij er niet bij. Geen tijd... zij heeft het te druk met de wereld rondreizen op zoek naar kunstenaars die de nieuwe toekomst van het gebouw als kunsthal moeten vormgeven. Reizen en kunstenaars die veel geld kosten, dat vervolgens weer moet worden terugverdiend door het gebouw te exploiteren als kunsthal.
Nadat het 'Masterplan', waarin de plannen werden gepresenteerd, voortijdig was uitgelekt, stak onder omwonenden en vrienden van het gebouw een storm van protest op. De plannen werden op het hakblok gelegd in een brandbrief van Marleen Sloof, tot 2011 coördinator van het Bureau Werelderfgoed Amsterdam. De brief werd door vele prominente Nederlanders, van Geert Mak tot Pieter Winsemius, ondertekend. Ook medewerkers van de kerk bleven niet onberoerd; sommige vrijwilligers zijn gedesillusioneerd vertrokken.
Enkele van de meest ingrijpende voornemens ‑ zoals onherstelbare veranderingen aan het kerkinterieur ‑ zijn inmiddels ingetrokken, maar aan de essentie is niets veranderd: de Oude Kerk wordt een kunsthal, die negen maanden per jaar in beslag wordt genomen door exposities en waar de hervormde gemeente 's zondags bij de gratie Gods mag blijven kerken.
Nog steeds zijn de nieuwe plannen vooral geïnspireerd door kerkgebouwen die geen religieuze functie meer vervullen. Bij presentaties toont Grandjean bijvoorbeeld afbeeldingen van de koffieschenkerij in de Dominicanenkerk van Maastricht, waar nu een boekhandel gevestigd is.
In een kunsthal kunnen een café en een winkel natuurlijk niet ontbreken ‑ daarvoor wil de directie inpandig ruimte zoeken. Suggesties om deze functies onder te brengen in de 'schil' van historische aanbouwen rond de kerk zijn nooit serieus onderzocht. Die prachtige huisjes, die nu kantoren en woningen herbergen, lijken welhaast neergezet voor een dergelijk gebruik.
Waar juist weer wel daadkrachtig naar toe wordt gewerkt, is een nieuwe entree voor het gebouw. In een museum moet je een vaste looprichting hebben; met het oog daarop moet de bestaande ingang via het Zuiderportaal plaatsmaken voor een nieuwe entree via de toren. Voor het ontwerp werden vijf architectenbureaus aangezocht; hun plannen waren tot half maart te zien in de Collegekamer van de kerk.
De ontwerpers voelden de bedoelingen van de nieuwe directie goed aan. De een kwam met 'een kubusvormige folly', verbonden met een 'transparant volume dat als het ware de kerk in/uit kruipt.' Een ander met een soort spiegeldoos voor de ingang, een derde met een paarsige lichtkoker in een mondrianesk stalen frame, en weer een ander met een soort mini‑Schipholpier die uit de toreningang het plein op kruipt: 'Aan de buitenzijde waaieren de periscopen uiteen en verankeren zo het object in de context.'
Zowel de Vereniging Vrienden van de Oude Kerk als vele andere deskundigen uit de wereld van erfgoed en architectuur hebben laten weten verre van gelukkig te zijn met deze ontwerpen. Beide geven de voorkeur aan een sobere oplossing die recht doet aan het karakter van de kerk, dus zonder artistiekerige aanbouwsels.
Opmerkelijk is het oordeel van een van de architectenbureaus, BBM Architecten, dat de huidige entree 'weinig opvallend' is. Weinig opvallend? Het Zuiderportaal is verreweg de mooiste en rijkst geornamenteerde gevelpartij van het hele gebouw. Een charmant poortje tussen de gothische kerkmeesterskamer en het intieme renaissance‑ensemble van de Sint‑Sebastiaanskapel. Daarboven een reliëf met de wapens van Maximiliaan van Oostenrijk en zijn zoon Philips de Schone, daterend van begin zestiende eeuw. Schitterender kan het niet. De conclusie is bijna te simpel om waar te zijn: handhaaf de huidige ingang, breng de uitgang in de toren onder en vestig daar, of in een van de huisjes rond de kerk, ook de winkel. Vestig in een van die huisjes ‑ met een toegang vanuit de kerk ‑ ook het café. Beperk het gebruik als tentoonstellingsruimte ‑ respecteer de leegte van het gebouw. Juist die leegte wordt door bezoekers en toeristen gewaardeerd, niet de zoveelste kunsthal.