[GRNVLD, 16/2013]
Zestig jaar geleden, op 31 januari 1953, stond ik voor het raam en vroeg aan mijn vader of het water al kwam. De radio berichtte over een grote overstroming in Zeeland en wij woonden in de Amsterdamse Watergraafsmeer, onder de zeespiegel. Mijn vader stelde me gerust: de Noordwesterstorm blies het water van het IJsselmeer juist van ons weg.
Niet alleen die herinnering staat in mijn geheugen gegrift, ook de bijbehorende beelden. De foto's uit De ramp, het gedenkboek dat ieder gezin toen in de kast had staan. Maar ook de plaatjes uit de kinderboeken die al gauw begonnen te verschijnen. Letterlijk en figuurlijk hebben die bij een hele generatie het beeld van de watersnood gevormd. In het rampjaar zelf verschenen er al dertien. In totaal omvat de lijst nu meer dan veertig titels.
Later ging ik ze verzamelen. In antiquariaten snuffelde ik naar de kloeke delen met harde kaft, waarop een aangrijpende afbeelding van de beproevingen en heldendaden van de jeugdige hoofdpersonen. Nu, bij de zestigste herdenking van de watersnood, heb ik de ontbrekende boeken uit bibliotheken bij elkaar gesprokkeld en er een boek over geschreven, uitgegeven door het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk.
De meeste van de veertig boeken zijn geïllustreerd ‑ sommige door beroemde tekenaars als Rein van Looy, Carl Hollander en Eppo Doeve. Zelf vind ik de tekeningen van Jan Lutz en W.G. van de Hulst jr. het mooist. Hun stijl blinkt uit door eenvoud en een bescheiden soort realisme dat kenmerkend was voor de eerste jaren na de ramp. Hun figuren zijn vaak zo eenvoudig getekend dat ze een eigen persoonlijkheid lijken te ontberen. Maar juist daardoor krijgen ze een haast monumentale zeggingskracht.
Bijna tweederde van de kinderboeken is van christelijke signatuur. Dat blijkt ook uit de 'plot'. Meestal gaat het om een godvrezend boerengezin met flink wat kinderen. Vader is het onbetwiste gezinshoofd, maar de rol van hoofdpersoon is voorbehouden aan een van zijn zoons, soms met een zusje in de bijrol. Slechts zeven van de veertig boeken hebben een meisje als hoofdfiguur. Wel eisten meisjes steeds nadrukkelijker hun plaats op. In Storm! (2012) worden de rollen zelfs omgedraaid en is het hoofdpersoon Jet die haar vriendje het leven redt!
Als de staties van een kruisweg
Ook in het verhaal zelf lijken de boeken op elkaar. De plaatjes tonen een reeks vaste herinneringspunten. De overlap is zo groot dat de vergelijking met een kruisweg zich opdringt, het relaas van Jezus' lijdensweg aan de hand van veertien 'staties'.
De eerste statie, de aanzegging dat een ramp te gebeuren staat, speelt zich af tegen middernacht. Er wordt hard op de luiken gebonsd en van buiten klinkt, ternauwernood hoorbaar boven het geraas van de storm, een stem: 'De dijk is door!'
Daarna voltrekken de gebeurtenissen zich in adembenemend tempo. Het beeld van de tweede statie - het angstig verblijf op zolder in duisternis en kou - is een icoon van de ramp geworden. Een familie, geknield of met gevouwen handen bijeen, zegt alles.
De vlucht naar het dak, de derde statie van wat nu onmiskenbaar een lijdensweg wordt, is voor de overlevenden de meest traumatische episode. Ook kinderen moeten machteloos toezien hoe buren en bekenden om hulp smeken, wegdrijven en verdrinken.
Ronddrijven in ijskoud water op het losgeslagen dak, op een vlot of deur ‑ dat is de vierde statie. De plaat uit K. Norels klassieker Houen, jongens! (1953) van een gezin, doorweekt op een schamel vlot, is misschien wel de meest aangrijpende van allemaal.
Redding kwam uiteindelijk vaak op een wonderbaarlijke manier: vanuit de lucht. Bijna niemand had in Nederland nog een helikopter gezien; nu vlogen er tientallen rond, bemand door militairen uit allerlei landen. In Jan de Hartogs De kleine ark (1953) zagen hoofdpersonen Jan en Adinda 'in de glazen cockpit een neger met een kanariegele pet op naar hen staren.'
De heli die via een touwladder mensen aan boord neemt, is op een hele reeks plaatjes te zien. In deze vorm lijkt de machine het meest op een verschijning uit de hemel die op het kritieke moment alles ten goede komt keren.
Realisme zonder sensatie
Nog steeds verschijnen er kinderboeken over de watersnood. En nog steeds volgt het verhaal vaak het snoer van de staties. Maar verschillen zijn er ook. Direct na de ramp waren de verhaaltjes dun en de karakters plat. Latere verhalen kregen meer diepte en 'heftiger' verwikkelingen. In Oosterschelde windkracht 10 (1976) van Jan Terlouw gebeurt bijvoorbeeld een moord en krijgt hoofdpersoon Anne reliëf doordat ze zich afzet tegen haar streng‑gereformeerd milieu. In recente kinderboeken als Overal water (2010) en Storm! krijgen de falende autoriteiten er flink van langs - een thema dat vroeger werd gemeden.
Diezelfde ontwikkeling van soberheid naar dramatiek is te zien in de illustraties. Eerst schetsmatig en een beetje onbeholpen, later een meer emotionele stijl, met aandacht voor individuele karaktertrekken.
Op één gebied blijft die groeiende voorkeur voor 'heftige', soms opgeklopte, belevingselementen, achterwege. Dat is de manier waarop het ergste uitvloeisel van de ramp - de dood van meer dan 1800 mensen - wordt benaderd. Pas in de tiende druk van Houen, jongens! (1992) is een tekening te vinden van een dode vrouw, maar haar gezicht is niet herkenbaar: het is een soort monument voor het onbekende slachtoffer.
Ook in de verhalen zelf wordt de dood steeds 'realistischer' weergegeven, maar zonder dat het ontaardt in sensatiezucht. Kinderen worden minder dan vroeger afgeschermd van erge gebeurtenissen, er is meer vertrouwen in hun vermogen daarmee om te gaan. De uitkomst is: de kale waarheid, zo ingetogen mogelijk verteld. Daarnaast ontstonden er, bijvoorbeeld in Na de storm (2009), verhalen voor jonge kinderen waarin de gebeurtenissen worden weergegeven alsof het om een sprookje of legende gaat. Ook dat is een uitvloeisel van de toegenomen afstand in de tijd.