[In: Paul Arnoldussen (red.), 'De mist in; journalistieke tegenslagen', Amsterdam, 2014]
Augustus 1973. In Chili lopen de spanningen tussen stakende middengroepen en de linkse regering van president Allende hoog op. Als Latijns-Amerikaspecialist van de Haagse Post ken ik het land goed. Dit kan niet goed aflopen, realiseer ik me. En als het dan niet goed afloopt, wil ik daar bij zijn.
Het zijn de jaren zeventig, de HP is 'links en toch leesbaar' en besteedt veel aandacht aan Derde-Wereldperikelen. Als ik voorstel een ticket naar Santiago te boeken voor 8 september gaat eindredacteur Bert Vuijsje soepel akkoord.
Op 5 september, als ik mijn koffer wil gaan pakken, krijg ik een rare pijn aan mijn rechterarm, die een dag later rood is opgezwollen. Ernstige peesontsteking, zegt de dokter. Rust houden, niet bewegen en zeker niet vliegen.
Een week later zit ik knarsetandend bij de telex van dagblad De Tijd, dat zijn op één na laatste jaargang doormaakt en waar mijn vriendinnetje werkt, en zie de berichten over de staatsgreep binnenkomen. Knarsetandend, niet van de pijn, want die ontsteking is bijna over, maar van frustratie.
Twee dagen later vlieg ik alsnog, samen met fotograaf Koen Wessing. Naar Buenos Aires, want het vliegveld van Santiago is nog gesloten. Ik tref er de complete verzamelde wereldpers aan, net als ik gestrand in het zicht van de haven. Er zijn veel oorlogsverslaggevers bij, de meesten opgetrommeld uit Vietnam. Ze stellen alles in het werk om met geld en goede woorden de grens over te komen.
Zelf heb ik als Hollands verslaggevertje geen geld, maar goede woorden heb ik wel, want in tegenstelling tot de meesten van mijn collega's spreek ik een aardig mondje Spaans. Zo sluit ik een bondgenootschap met een journalist van Der Spiegel die een piloot heeft ontdekt die ons misschien over de Andes kan vliegen in zijn Cessna. Hij betaalt, spreken we af, en als ik de onderhandelingen in het Spaans met succes weet te bekronen, mag ik mee!
Ik krijg de telefoonhoorn toegestoken: ¿Hola?
'Ja, ik sta hier met een stel collega's, kunt u ons naar Pudahuel vliegen?'
'No hay ningun problema. Met z'n hoevelen zijn jullie?'
'Eh, vier man.'
'En hoeveel wegen jullie?'
Ik kijk om me heen en maak een snelle schatting. Koen is niet al te groot en ook de twee Duitsers zijn aan de schriele kant. 'Tweehonderdtachtig kilo,' roep ik, terwijl het zweet me in de handen begint te staan. Dit zijn geen dingen waar je graag aan denkt als je in een minuscuul vliegtuigje de lucht in gaat.
Het is even stil aan de andere kant van de lijn. Dan klinkt het: 'Dan kunnen jullie 11 kilo de man meenemen aan bagage, anders komen we de Andes niet over.'
De Andes... ja, die ken ik maar al te goed uit de verhalen over het Uruguyaanse rugbyteam dat daar precies een jaar tevoren neerstortte en zich door middel van kannibalisme in leven hield. Terwijl ik me naar mijn vrienden wend om ze de uitslag mee te delen, lijkt het buitenkansje een stuk minder aantrekkelijk. Ik ben er dan ook niet rouwig om dat de deal even later afketst op de prijs.
Weer wachten... die avond ga ik maar eens op bezoek bij Johan van Minnen en zijn team van Vara's Achter het Nieuws, die zich al een week in Buenos Aires zitten te verbijten. Als ik hun hotelkamer binnenkom, wijst Johan naar een tafeltje waar zijn camera- en geluidscollega's achter een scrabblebord zitten: 'Welcome to the club.' Een paar dagen later slagen we er toch nog in een plaatsje te bemachtigen in de eerste KLM-vlucht naar Santiago. Mijn HP-verhalen trekken de aandacht, Koen Wessings foto's van militairen in de straten en gevangenen in het stadion worden historisch, maar zelf heb ik nog steeds het gevoel dat ik de zaak toen heb verprutst: ik was te laat!