[De Groene Amsterdammer, 8 januari 2015]
'Tussen Utrecht en Geldermalsen vinden geplande werkzaamheden plaats' klinkt het door onze treincoupé. 'Er zijn bussen ingezet.' Passagiers kijken op, blikken van verstandhouding worden uitgewisseld. 'Ja hoor, het is weer zo ver,' zeggen die blikken, maar gesproken wordt er niet.
Tien minuten later zien we elkaar in de bus terug. Niet alleen zien ‑ ook voelen! Ik zit op de krappe bank tegen een fors uitgevallen zeeman geklemd. Stuurman op de grote vaart, vertelt hij, op weg om z'n moeder in Eindhoven te bezoeken. Natúúrlijk maken we een praatje; nu onze lijven elkaar zo ongegeneerd raken, zou het raar zijn net te doen alsof er geen sociaal raakvlak zou zijn.
We weten allebei dat deze gemeenzaamheid over drie kwartier voorbij zal zijn, als we in Geldermalsen weer allemaal een eigen plaatsje in de trein zullen opzoeken. De bus heet niet voor niets 'omnibus'. Het is een vervoermiddel voor alle mensen, waarin geen eerste en tweede klasse bestaat en waar een stukje opschikken vanzelfsprekend is.
Die fysieke nabijheid maakt de bus tot het gezelligste vervoermiddel ter wereld. In Zuid‑Amerika zag ik in stadsbussen vaak een bordje hangen: Motorista soltero, Chauffeur vrijgezel. Is hij dat niet, dan heeft hij z'n vriendin bij zich, die de hele dag genoeglijk tegen hem aan hangt. Ook in Russische stadsbussen trof ik vaak zo'n huiskamertafereeltje, met een charmante assistente die zich, schoenen uit en benen opgetrokken, op de voorste bank heeft genesteld om de kaartjes te verkopen.
De knusheidsbeleving van het in de bus stappen wordt nog verhoogd doordat je ermee verlost wordt van het wachthokje. De tegenstelling kon niet groter zijn: zo intiem en behaaglijk als de bus is, zo kaal, strak en winderig zijn de meeste abri's op bushaltes.
Belangrijke reden daarvoor is de beduchtheid voor een aanzuigende werking op een verkeerd soort gebruikers. Het hokje mag niet zo gezellig zijn dat het lieden aantrekt die niet op de bus wachten maar een plek zoeken om te slapen, drugs of alcohol te gebruiken of andere huiselijke activiteiten te verrichten.
Toch zijn het vreemd genoeg juist huiskamerachtige beelden die in mijn fantasie opdoemen als ik langere tijd in zo'n bushokje moet doorbrengen. Liefst op een halte ergens tussen de weilanden, waar het neonschijnsel boven mijn hoofd het enige licht in de verre duisternis is en waar dikke spinnen, aangetrokken door het schijnsel, het enige gezelschap uitmaken.
Hoe zou je het hier bewoonbaar kunnen maken? Eens kijken, om te beginnen iets over die TL‑buizen hangen. En de ingang afsluiten, maar waar haal ik een gordijn vandaan? Mijn jas? Misschien zou dat kunnen, maar dan moet ik wel iets doen aan de wind die onder mijn hokje door waait, dwars door de brede kier die de ontwerpers in hun wijsheid hebben opengelaten tussen de glazen wand en de stoeptegels.
Als de bus net voorbij is, zodat ik lang op de volgende moet wachten, worden mijn huiskamerfantasieën verder aangekleed. Medebewoners maken hun opwachting: wie zouden dat kunnen zijn en hoe rooien we het samen in ons kleine verblijf? The Wayward Bus schiet me te binnen, de novelle van John Steinbeck over buspassagiers die stranden in een onherbergzame uithoek van Californië.
En Annie M.G. Schmidts Abeltje, de liftboy die op het verkeerde knopje drukt, waarna de lift dwars door het dak van het warenhuis de wijde wereld in vliegt. Met als medepassagiers zijn buurmeisje uit de Kerkstraat, meneer Tump van het Anti‑Mot‑Bedrijf en juffrouw Klaterhoen van het zangklasje. Ze passen met z'n vieren net op het bankje, waar juffrouw Klaterhoen haar breiwerk ter hand neemt, een roze luierbroekje voor haar nichtje. Op één ding blijft ze de hele reis aandringen: vitrages! Zonder vitrages is het vliegende huisje niet af.
Als ik opkijk uit mijn dromerijen en mijn bushokje nog eens goed in me opneem, begrijp ik die Klaterhoen wel. Net als Abeltjes lift heeft het hokje glazen wanden, vitrages zouden al een geweldig verschil maken. Vormgevers hebben wel gespeeld met dit soort attributen, maar meer als kunst dan als serieus alternatief. Vijftien jaar geleden werd in Hannover een wedstrijd voor topontwerpers uitgeschreven om ongebruikelijke abri's te ontwikkelen. Dat leidde tot een reeks prachtige ontwerpen, maar voor de verblijfskwaliteit van reëel bestaande bushokjes had het weinig gevolgen. Het ging om eenmalige objecten, bedoeld om naar te kijken, niet om in te zitten.
Ook bij permanente hokjes die zijn afgestemd op hun omgeving is de verblijfskwaliteit vaak een sluitpost. Originele, geestige en kunstzinnige hokjes, bijvoorbeeld in de vorm van een doel bij een voetbalstadion, of van een schoolbus bij een school, kunnen nog altijd knap ongezellig zijn.
Bushokjes zijn wachthokjes, ze zijn bedoeld om te wachten. Weinig bezigheden staan in de moderne westerse cultuur zo laag aangeschreven. Wachten is vervelend en onproductief, het 'kost tijd.' En dat is erg, want tijd moet altijd ergens voor 'besteed' worden. Tijd is ons meest schaarse goed, want tijd van leven is een van de weinige spullen die we niet kunnen economiseren en 'bijkopen'.
Daarom moet elke tijdbesteding iets opleveren: geld, macht of aanzien, of anders plezier, genot of een andere vorm van 'beleving'. Wachttijd voldoet daar niet aan: ze glipt ons als waardeloze ontijd door de vingers. Zelf behoor ik overigens tot de uitzonderingen die daar niet zo mee zitten. Ook wachten hoort bij het 'op reis zijn' en deelt in het gevoel van lichte opwinding dat daar bijhoort.
Dat neemt niet weg dat een hogere belevingswaarde van wachtplekken ook mij welkom zou zijn. Mooi of gelikt hoeft zo'n hokje daarvoor helemaal niet te zijn. Als voorbeeld van geslaagde upgrading is me altijd de oude lederen fauteuil bijgebleven die ik een paar jaar geleden aantrof bij de bushalte van Zuiderwoude.
Wie een beetje zoekt, vindt in het buitenland meer van zulke voorbeelden. Zo werd op Unst, het noordelijkste van de Shetlandeilanden, een abri aangekleed tot boudoir, met bankstel, geborduurde kussens, tv, bloemetjes, een hok met speelgoedhamsters en ... vitrage (de bus komt niet zo vaak).
Ook in Cornwall doen omwonenden hun best om hun bushalte een knusse uitstraling te geven. Jane Tinsley ergerde zich zo aan de graffiti en het vuil aan de nabije bushalte dat ze het gemeentebestuur vroeg of ze die mocht aankleden. Sindsdien gaan de vandalen eraan voorbij.
In Estland ontwierp een busmaatschappij een abri voor het platteland in traditionele vorm en kleur, wat ook vertrouwen wekt. En waarom zou je de natuur niet via de bushalte de stad in halen? Ze deden het in Eindhoven, met een weelderig groen aangeklede abri. In Colombia loopt een project met bibliotheken op bushaltes, en het werkt. Ook een project van lokale kunstenaar Victoria Sobregat om een bushalte aan te kleden in Newcastle, Australië, werd met enthousiasme door gebruikers begroet.
Bruno Taylor kwam in 2009 op het idee van een 'schommelhalte' in Londen. Het idee vond navolging in Moskou en in Montreal, waar het een meer permanente installatie werd, die veel bezoekers trekt.
De gedachte van gebruiksvriendelijk vormgegeven bushokjes staat haaks op het heersende axioma van strak, onaangedaan en onaantastbaar. Zo'n zakelijk, doelmatig ontwerp kan heel mooi zijn en past ook goed in een kantorenwijk die functionaliteit en dynamiek uitstraalt. Doordat het ontwerp niet detoneert met de omgeving, zal het misschien ook eerder worden gerespecteerd en met rust gelaten.
Maar de minimalistische vormgeving van abri's beperkt zich niet tot kantoorzones, je vindt haar overal. Een strak en transparant ontwerp wordt het meest onderhoudsarm, hufterproof en vandaalbestendig geacht. In hoeverre dat juist is, blijft de vraag. Een abri met een kille, publieksvijandige uitstraling kan ook juist agressie oproepen van vandalen of graffitispuiters, en daardoor nog verder aan aantrekkelijkheid verliezen voor gewenste gebruikers.
Dat laatste punt zou eigenlijk de crux moeten zijn in ieder debat over de vormgeving en aankleding van openbaar vervoer: hoe lok je zoveel mogelijk mensen de auto uit en bus en trein in? Naast prijs en effectiviteit is beleving daarvoor een belangrijke pijler. Alles wat je zou kunnen doen om de belevingswaarde van het wachten te verhogen, moet je dus ook doen. Vertrouwdheid en gezelligheid zijn daarvoor geschikter dan glas en staal.
En onze jaren bieden een unieke kans om die omslag ook daadwerkelijk te maken. De halte in Unst wordt aangekleed en onderhouden door buurtbewoners en dat bleef niet onopgemerkt. Het bushokje kreeg een best shelter in England award en heeft een gastenboek en een website (unstbusshelter.shetland.co.uk/), die in 2003 door Yahoo! werd uitgeroepen tot beste community website.
Het wordt tijd dat we ook in Nederland een andere sfeer creëren in en rond onze bushaltes. Een sfeer die gezelligheid en betrokkenheid op de omgeving uitstraalt, bijvoorbeeld een halte met coniferen in Wassenaar, een bushokje in Zaans groen in Assendelft of met vakwerk in Zuid‑Limburg. Nog leuker is het natuurlijk als een halte de vorm krijgt die de beleving van de buurt weerspiegelt, en dat kan van alles zijn.
Treinstations in het buitenland roepen vaak nieuwsgierigheid op naar het eigen karakter van de omgeving ‑ datgene waarin die zich onderscheidt van wat de reiziger bekend is. Stap maar eens uit in Antwerpen Centraal, een soort operapaleis, of in de Siberische stad Krasnojarsk, waar het station het midden houdt tussen een Venetiaans palazzo en een Britse herenclub. En hoe fijn is het niet om na een lange reis terug te komen in de monumentale sfeer van Amsterdam CS (als het af is). Datzelfde geldt voor het reizen per bus. De eigenheid van iedere halte zou het weer leuk maken om van sfeer naar sfeer te reizen in plaats van zich te verplaatsen langs anoniem staal en glas. Hoog tijd dat we in Nederland net als in Engeland zo'n gezelligste‑bushaltecompetitie op touw zetten. De participatiesamenleving, de doe‑democratie en het eigen‑krachtbeginsel vrágen er gewoon om. Samen terug naar zelfredzaamheid, burgerkracht en gemeenschapszin: adopteer je buurtbushalte!