[De Groene Amsterdammer, 5 november 2015]
[Elfde lemma van de Kleine Encyclopedie van Nederland]
Hoe ziet de Nederlandse bevolking er uit vanuit de lucht? Stel dat mensen kleuren hadden die hun eigenschappen verrieden, dan kreeg je tot halverwege de vorige eeuw vanuit je virtuele helicopter de befaamde 'lappendeken' te zien. De bevolking was grofverkaveld: de verschillend gekleurde lapjes waren duidelijk te onderscheiden.
Maar fietste of wandelde je door zo'n kavel, dan was afwisseling juist ver te zoeken. De kringen waarin het leven zich afspeelde, vielen grotendeels samen. Was je een katholieke, in Brabant wonende boer, dan stemde je KVP en paarde je veel kinderen aan weinig geld. Bovendien ging je voor al je sociale behoeften om met andere katholieke Brabantse boeren; je moest een heel eind verder om een ander soort mensen te ontmoeten.
Ga je tegenwoordig boven de Nederlandse bevolking hangen, dan levert je helicopterview precies het omgekeerde beeld op. Nu ieder zijn bestaan inkleurt volgens een bont palet van individuele voorkeuren, geven we met z'n allen vanuit de lucht een totaalmix van onbestemde tint te zien. Maar ga je rondlopen tussen de mensen, dan zie je het overal in Nederland fonkelen van de felste en meest uiteenlopende kleuren.
In een metafoor van de huidige maatschappij moeten niet groepen het uitgangspunt zijn, maar individuen. Geen lappen, maar stippen. Identiteit is een korrelig begrip geworden. Daarom wordt onze samenleving wel vergeleken met een hoop 'los zand'. Vorig jaar deed koning Willem-Alexander het nog in zijn kersttoespraak: 'Verscheidenheid zonder eenheid is los zand.' Sommigen spreken van de 'vergruisde' samenleving'. Michel Houellebecq ging nog een stap verder en zag ons als een verzameling 'elementaire deeltjes'.
Maar dat is nou ook weer overdreven. Dat onze maatschappij geïndividualiseerd is, wil nog niet zeggen dat wij geïsoleerde levens leiden. Net als vroeger onderhouden we sociale contacten en maken we deel uit van relatiepatronen ‑ alleen is de hoeveelheid, diversiteit en afwisseling van die contacten en patronen veel groter geworden.
Het is op het ogenblik erg in de mode om de hieruit resulterende samenlevingsvorm aan te duiden als een 'netwerk' van fysieke en virtuele relaties. Dat beeld doet recht aan de enorm toegenomen veelvuldigheid en complexiteit van die relaties, en ook aan de vele en snelle wisselingen van schaalniveau die gewoon zijn geworden tussen dorp en werelddorp.
Toch schiet ook dit beeld tekort. Je maakt immers niet deel uit van één netwerk maar van een hele reeks steeds veranderende netwerken. Om daaraan recht te doen, heb je aan een twee‑ of driedimensionaal model niet genoeg. Wil je de vloeiende patronen zichtbaar maken waarmee mensen zich nu tot elkaar verhouden, dan moet je het beeld een extra draai geven. Je hebt een dynamisch model nodig met een vierde dimensie: tijd.
In Schuim - het afsluitende deel van zijn cyclus Sferen (2009) - zette filosoof Peter Sloterdijk een stap in die richting. Hij beschreef een wereld waarin vaste gemeenschappen uiteenvallen in cellen, vluchtig als zeepbellen die samenklonteren tot schuim, steeds spetterend maar zonder herkenbare structuur. Socioloog Zygmunt Bauman ging nog verder en sprak van een 'vloeibare samenleving'. Ook Chris van der Heijden schetste in de Groene van 8 augustus 2013 een aansprekend beeld: onze samenleving is 'een strepenlucht in harde wind'.
Maar ook deze beelden doen de werkelijkheid tekort. In ons dagelijks leven ervaren we onze sociale relaties immers helemaal niet steeds als vervliegend in de wind. Om zowel de vluchtigheid als de feitelijkheid van die relaties in een metafoor te vangen, moeten we het beeld letterlijk die extra draai geven. Neem wat van die losse korrels waarmee mensen worden vergeleken in de vergruisde of los-zandsamenleving. Stop ze in een caleidoscoop. Kijk, en je ziet ze gegroepeerd in een volmaakt patroon.
Maar draai je de caleidoscoop een slag, dan verandert het beeld volkomen: je ziet dezelfde korrels nu aaneengevoegd in een heel andere samenhang en kleurencombinatie, die niet minder harmonisch en vanzelfsprekend lijkt. En zo steeds weer, een eindeloos aantal malen. In de caleidoscopische samenleving nemen mensen individuele posities in en zijn ze gedurig in beweging, zonder een amorfe massa van los zand of schuim te vormen.
Van een lappendeken naar een caleidoscoop in handen van een speelgraag kind ‑ het klinkt mooi, vrij en veelkleurig, en dat is het ook. Maar het beeld van de caleidoscopische samenleving laat ook een gevaar zien: succesvol opereren in die voortdurend verschuivende maatschappelijke constellaties is een hele opgave. Je moet flexibel kunen meebuigen met iedere draai van de caleidoscoop en je keer op keer aanpassen aan een nieuwe sociale omgeving met nieuwe eisen en verwachtingen.
Wie in onze tijd nog maar een enkele rol kan spelen in een enkele sociale context, geeft daarmee blijk van kwetsbaarheid en mentale ongezondheid, citeerde Arnon Grunberg vorig jaar een psychiater. Vroeger heetten zulke mensen 'goed geworteld in de maatschappij'. In de caleidoscopische samenleving lopen ze het gevaar af te zakken tot een nieuwe maatschappelijke achterhoede.