[ Alterra jaarboek 2003 ]
Eind 2001 maakte ik in opdracht van Kasteel Groeneveld en nog een paar instanties een wandeling langs de 'groene grens van Amsterdam'. Mijn benadering was simpel: beginnend in Waterland liep ik in een week rond Groot-Amsterdam, ervoor zorgend dat ik steeds het stedelijk gebied aan mijn linkerzijde hield en het groene ommeland aan mijn rechter.
Opgegroeid in Amsterdam-Oost, met ouders die tot de 'Natuurvrienden' behoorden, was ik van jongsaf vertrouwd met het wijdse groen dat een kwartier fietsen van ons huis begon. Het Gein, de Diemer plassen, de Vecht - het lag er allemaal heel vanzelfsprekend bij. We hadden een zeilboot en voeren op zondag het Buiten-IJ op om aan te leggen in Durgerdam, waarachter zich opnieuw een eindeloos groen tapijt ontvouwde. Aan de westkant van de stad kwamen we niet veel, maar ik herinner me de speeltuin tussen Amsterdam en Haarlem waar we met schoolreisje stopten om ranja te drinken. Het uitzicht was precies wat je zag op een koetjesreep: een adembenemende uitgestrektheid met imposante boerderijen en een bespikkeling van beesten in de wei.
Nu ik deze gebieden tientallen jaren later opnieuw doorkruiste, stond ik keer op keer verbluft. Niet vanwege de ernstige bedreigingen die ik noteerde. Dat die er waren, wist ik - ze vormden de aanleiding voor mijn tocht. Wat me met ongeloof vervulde, was de andere kant van de medaille. Een groot deel van wat ik me uit mijn jeugd herinnerde, bleek er nog te liggen. Het Gein, weliswaar in het zicht van de stadsrand, maar toch door een robuuste groene zone daarvan gescheiden. Durgerdam, nu door yuppen bewoond, maar nog steeds het begin van een wijd Waterland. En zelfs die koetjesreep tussen Amsterdam en Haarlem heeft het nieuwe millennium gehaald.
Hoe was dat mogelijk? Een samenvattende verklaring daarvan kon ik op mijn tocht niet vinden. Dat was een van de redenen waarom ik voor mijn bijdrage aan dit Alterra-jaarboek de problematiek van de stadsrand koos.
Rijksbufferzones: 'haast vergeten'
Een van de Alterra-rapporten die ik ter inzage kreeg, wekte mijn bijzondere belangstelling. Het was het verslag van een onderzoek naar de uitwerking van de 'rijksbufferzones', ondernomen door Jan Bervaes. Deze bufferzones zijn eind jaren vijftig ingesteld om te voorkomen dat stedelijke agglomeraties aan elkaar zouden groeien. Een combinatie van planologische en financiële instrumenten moest ervoor zorgen dat, vooral in de Randstad, tien bufferzones operationeel zouden worden.
'Rijksbufferzones' - ik had er wel eens van gehoord, maar wat het precies inhield? Het klonk stoffig en ouderwets, riep herinneringen op aan het College van Rijksbemiddelaars, de radiodistributie en de kolenkachel. Maar terwijl ik het rapport snel doorbladerde, bleef mijn blik steeds vaker haken. 'Bufferzone Purmerend-Amsterdam', las ik, en even verderop: 'Amsterdam-Haarlem' en 'Amsterdam-Amstelland'. Langzaam drong het tot me door dat die gebieden rond Amsterdam die mij verbaasd hadden door de kracht waarmee ze zich tegen bedreigingen verweerden, dat werkelijk ál die gebieden 'rijksbufferzones' zijn.
Een paar weken later, op de kamer van Jan Bervaes in het Alterra-gebouw, blijkt dat ik in mijn onwetendheid niet alleen stond. 'Ik werk al vanaf 1978 bij Staatsbosbeheer,' vertelt Bervaes, 'maar had van die rijksbufferzones nog nooit gehoord. De term is totaal in vergetelheid geraakt. Iedereen kent die gebieden wel, maar onder andere namen. Maar pas op: provinciale en gemeenteambtenaren kennen de bufferzones heel goed. Die moeten ermee werken!'
Tenminste: tot nu toe. Na meer dan veertig jaar trouwe dienst krijgen de bufferzones in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening hun congé, om plaats te maken voor 'regionale parken'. Dat was ook de aanleiding voor Bervaes' onderzoekopdracht. De Rijksplanologische Dienst vroeg Alterra de balans op te maken van het bufferzonebeleid, en de consequenties in te schatten van het opheffen ervan.
Over de balans kan Bervaes kort zijn. Die is in hoge mate positief. Van alle tien de bufferzones is de begrenzing in streekplannnen opgenomen. In een enkel geval - de bufferzone Maastricht-Sittard/Geleen - blijft het daar nog bij. In de meeste andere gevallen is ook de inrichting in een vergevorderd stadium. 'In die gebieden is heel weinig verstedelijking opgetreden. Zonder bufferzonebeleid zou Midden-Delfland bijvoorbeeld totaal verglast zijn.'
Sommige bufferzones zijn vooral met planologische middelen vrijgehouden, zoals het economisch minder gunstig gelegen Waterland. Maar vanaf de jaren zestig is het rijk ook begonnen op grote schaal grond aan te kopen, bijvoorbeeld in het centraal gelegen en van alle kanten begeerde Amstelland. Bervaes knipt de cd-rom aan waarop alle bufferzones inclusief hun (deel)bestemmingen zijn aangegeven. Opnieuw sta ik onthutst te kijken. Zo'n beetje het hele gebied tussen Utrecht en Hilversum, ook een bufferzone, is in rijksbezit, evenals de bufferzone Midden-Delfland tussen Rotterdam en Delft.
Paradepaardje van deze benadering is de bufferzone Amsterdam-Haarlem, waar de inrichting zo goed als voltooid is. Zo'n dertig jaar geleden heeft het rijk praktisch het hele gebied aangekocht. De ideeën omtrent de bestemming van bufferzones waren toen al verder gevorderd dan het simpele streven om de zaak 'open te houden'. Eerst vond men dat de zones mooi konden dienen als 'recreatieve uitloop' voor de stadsbewoners. Later, in de jaren tachtig, kwamen natuur en ecologie voorop te staan. De laatste tijd maakt een nieuw realisme opgang: de natuur moet er ook voor de mensen zijn, en waarom zou je natuur niet combineren met ambachtelijke landbouw?
Tussen Amsterdam en Haarlem wordt deze benadering al enkele tientallen jaren met groot succes beoefend. Het rijk heeft het beheer overgedragen aan een Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude, die de grond onder stringente voorwaarden aan boeren verpacht. Intussen zit het rijk door al die grondaankopen 'op een berg van goud,' zegt Bervaes. 'Als je een deel daarvan zou verkopen of in erfpacht zou uitgeven - met de randvoorwaarde dat het een agrarische en recreatieve bestemming moet houden - komen er enorme bedragen ter beschikking, waarmee je weer andere groengebieden kunt behouden.'
De bufferzone is weg - en dan?
Het tweede aspect van Bervaes' onderzoek betrof de gevolgen van het verdwijnen van de bufferzones. De vraag die zich meteen opdringt is: Why change a winning horse? 'Bufferzonegebieden worden steeds meer onderdeel van de stedelijke gewesten en van de Deltametropool,' heet het officieel. Lagere overheden krijgen bij de uitvoering van de Vijfde Nota meer te zeggen. Ook Brussel wil dat besluiten dichter bij de regio worden genomen.
Bervaes zet vraagtekens bij de werkbaarheid van deze voornemens. 'Het beleid is vanaf '57 te vuur en te zwaard gevoerd. Het kon vooral zo effectief zijn doordat het de status had van planologische kernbeslissing. Zo'n pkb geeft het rijk onvoorstelbaar veel vermogen om randvoorwaarden te handhaven. Bijna alle mensen die ik voor mijn onderzoek heb geïnterviewd, verwachten dat bij het loslaten van de pkb-status gemeenten en ontwikkelaars pogingen zullen ondernemen om in bufferzones te gaan bouwen.'
Verder constateerde Bervaes dat het decentraliseren van rijkstaken naar de provincie de controle op het rijksbeleid omslachtig en ondoorzichtig heeft gemaakt. Deze decentralisatie brengt, in combinatie met het opgeven van de pkb-status, de planologische duidelijkheid in gevaar. Daardoor dreigt bestuurlijke mismatch - zeker als de voornemens van het kabinet-Balkenende gehandhaafd blijven om de rode contouren te schrappen en niet meer te investeren in grondaankoop voor natuurgebieden.
Ook de provincie-ambtenaren die Bervaes sprak, vinden het overwegend jammer dat de bufferzones verdwijnen. 'Ze zijn bang dat daarmee ook het geld verdwijnt. Geld dat ze bijvoorbeeld gebruiken als "smeergeld" om boeren uit te kopen. En wat zal er worden van de succesvolle strategische grondaankopen? Die zouden in 2008 worden voltooid.'
Toch ziet hij ook lichtpunten. 'Het rijksbufferzonebeleid was echt projectplanning. In die zin was het ouderwets. Provincies konden in de praktijk vaak weinig met dat geld beginnen doordat de potjes ontzettend verkokerd zijn per departement. Waar de provincies ook tegenaan liepen, was dat het rijk heel precies aangaf hoe die zones moesten worden bestemd: zoveel procent bos, zoveel recreatie, op die en die plaats. Ambtenaren bij LNV zaten ongelooflijk boekhoudkundig bij te houden of die beleidscategorieën er wel uit kwamen. Daarom wilden de provincies graag meer delegatie naar provinciaal niveau. Niet zozeer qua verantwoordelijkheden, randvoorwaarden en controle, maar vooral instrumenteel.'
Het staat allemaal mooi in Bervaes' rapport, dat inmiddels zijn weg naar Den Haag heeft gevonden. En nu? Wat kan het DGR (de voortzetting van de RPD) er verder mee doen?
'De minister waarschuwen dat het de verkeerde kant uit kan gaan,' antwoordt Bervaes onvervaard. 'En verder de kaart van Nederland pakken en kijken waar nu steden aan elkaar dreigen te groeien. Dat kan op heel andere plekken zijn dan in de jaren vijftig werd voorzien. Hier en daar tref je "kattenluiken" aan die niet mogen dichtgroeien. Mijn advies: zet daarvoor heel duidelijk, snel en doelgericht geld in.'
Functies stapelen: een Hollands ideaal
'Ouderwets'.. dat woord blijft bij mij hangen na het gesprek met Jan Bervaes over de bufferzones. Zelfs hij vond dat begrip van toepassing op bepaalde aspecten van het bufferzonebeleid. En hij is de enige niet. De afschaffing van dit beleid past naadloos in de ontwikkeling naar 'netwerksteden' en een 'Deltametropool' die volgens veel deelnemers aan het debat over de inrichting van Nederland onvermijdelijk is. Als Nederland, zoals deze invloedrijke stroming het ziet, al haast één 'parkstad' is, wordt het flauwekul om groene buffers als een soort arcadisch platteland te willen uitdossen. Dan is het enige groen dat ons rest 'stadsgroen'.
Zelf sta ik bepaald niet 'waardenvrij' in dit debat. De aanwezigheid van betrekkelijk compacte steden met een groen ommeland is een unieke rijkdom, waarvoor hard is gevochten. Ik zie niet in waarom we die zouden inwisselen voor een door niemand begeerde urban sprawl, een soort eenheidsmix van wijkje, parkje, bedrijventerreintje en natuurgebiedje. Er moeten toch mogelijkheden zijn om, ook zonder rigide verticale ordeningsinstrumenten, een robuuste afwisseling van stad en land te behouden?
Ook hierover wordt bij Alterra nagedacht - maar het onmogelijke wordt daarbij niet meer gevraagd. Vroeger stond de absolute tegenstelling stad-land voorop. 'Als bij een ruilverkaveling iets van een rode ontwikkeling zichtbaar was, dan werd dat er subiet uitgesneden als een abces,' zegt Gerard Kolkman, die zich bij Alterra bezighoudt met de mogelijkheden van landbouw in de omgeving van de stad. 'Daar wilden we niets mee te maken hebben.'
Maar midden jaren negentig kwam een meer realistische stroming naar voren. De 'mentale stadsmuren' tussen stad en land moesten worden geslecht. Waarom zou je niet kijken wat de een aan de ander kan hebben? 'Probeer ook eens wat verrassende dingen te doen,' zegt Kolkman. 'Wie weet is de ecologische hoofdstructuur het mooiste lange-afstandswandelpad van Nederland. Dat was natuurlijk vloeken in de kerk!'
Ook Wim Timmermans, die het stad-land onderzoek bij Alterra coördineert, is een uitgesproken aanhanger van [wijst op de noodzaak van] dit nieuwe realisme. 'In stadsrandgebieden heb je het niet meer over traditioneel landelijk gebied,' zegt hij. 'Met je traditionele LNV-instrumentarium kom je dus niet zo ver meer. Je kunt niet de grond aankopen, iedereen eraf schoppen en het zelf gaan doen. Daar is de grond in die gebieden ook te duur voor geworden. Je zult op zoek moeten naar levensvatbare coalities die aansluiten op de vraag in de streek. Daarbij komt onze expertise te pas. Wat speelt er in die gebieden? Wat voor netwerken bestaan er?'
Sleutelwoord in deze nieuwe benadering is: meervoudig ruimtegebruik. Reculer pour mieux sauter: wil je het groen behouden, doe er dan niet te heilig over. Zelfs de 'natuurfundi's' zijn wat dat betreft door de bocht. Ook zij moeten op zoek naar bondgenoten: natuur in dit land zal moeten 'vermaatschappelijken'.
Het klinkt aantrekkelijk genoeg. Meervoudig ruimtegebruik is een constructie die Nederlanders wel bevalt. Als je functies kunt stapelen en combineren, hoef je niet te kiezen en is iedereen weer een tijdje tevreden. Twee halen, één betalen, wat wil je nog meer. Maar wat betekent dat in de praktijk? [Ik hoor Timmermans voorrekenen dat je met woningen bouwen in of aan natuurgebieden zoveel kunt verdienen dat je het groen daarmee weer flink kunt uitbreiden. Maar kan dat wel in een land dat al bijna vol is? Gaan we dan niet het kind met het badwater weggooien?]
Inzicht in deze vragen [vraag] is alleen te verwerven door dieper in de praktijk te duiken. Bij Alterra is dat geen probleem. Het instituut doet veel onderzoek naar stad-landrelaties. Het programma voor de jaren 2001-2004, 'Groene Metropolen', richt zich op 'innovatieve oplossingen' voor de 'transformatieprocessen waarbij stad en land steeds meer in elkaar overgaan'.
Een van die innovatieve oplossingen is 'verbrede landbouw', landbouw die zich weer meer richt op het verlenen van diensten aan de nabijgelegen stad. Het gaat om 'groene diensten', benadrukt Gerard Kolkman. Richt je niet op aardappelen en bieten voor de wereldmarkt, maar vraag je af op welke manieren het ommeland allemaal kan bijdragen tot het welbevinden van de stedelingen. Natuurbeheer, landschapsbeheer, cultuurhistorie, waterberging. En, nog niet zo nadrukkelijk: 'zorglandbouw'.
Bij dat laatste kun je denken aan crèches, maar ook aan bijvoorbeeld ex-delinquenten die als 'hulpboeren' optreden. En wat er ook aan zit te komen: mensen met een burn-out, die de draad even een beetje kwijt zijn. 'Een boerenomgeving blijkt heel goed te helpen om iets van zelfrespect terug te krijgen,' zegt Kolkman. 'Het ritme van de natuur en de seizoenen. De affectie van dieren - die schelden niet terug maar gaan gewoon tegen je aan staan. Verantwoordelijk zijn voor een konijn is heel wat anders dan creatieve therapie met blokjes aan een formica tafel. Waar dat verschil precies in zit, dat willen we bij Alterra verder uitwerken.'
Deventer wordt plattelandsstad
In 2001 maakte Gerard Kolkman over de 'ontmoeting tussen stad en landbouw' een videofilm in opdracht van het ministerie van LNV. Een van de Alterra-projecten die daarbij worden gepresenteerd, is 'Landstad Deventer', dat in 1998 van de grond werd getild en in 2002 werd voltooid. Het project werd uitgevoerd in opdracht van de de gezamenlijke overheden (provincie, gemeenten, waterschap). Vooral Deventer kon wel wat advies gebruiken. Van oudsher een compacte industriestad, kreeg het er door een gemeentelijke herindeling zoveel grond bij dat het bijna een plattelandsgemeente werd. Dat komt mooi uit, dachten de Deventenaren: dan kunnen we eindelijk eens flink uitbreiden. Er lagen plannen om 'gewoon een nieuwe schil' rond de stad te leggen. Ook in noordelijke en noordoostelijke richting - een gebied met landelijke dorpen als Schalkhaar en Diepenveen en schitterende landgoederen - zou worden gebouwd.
Het Landstad-project, dat Alterra uitvoerde in samenspel met H+N+S en Palmboom en Van den Bout, was vooral gericht op het naar boven halen van ideeën door het voeren van streekgesprekken. 'In de eerste plaats luisteren naar de mensen,' zegt Kolkman. 'In de praktijk bleek dat nog niet zo gemakkelijk. Het was vaak minder specifiek dan werd verwacht.'
Ook het antwoord dat Kolkman geeft als ik hem vraag wat het Landstadproject uiteindelijk heeft opgeleverd, is terughoudend geformuleerd: 'Dat de bevolking zich bewust geworden is van de kwaliteit die Deventer heeft. We hebben een bijdrage geleverd aan het bepalen van een richting. Er bestaat minder onzekerheid over de toekomst.'
Kolkman vertelt ook dat de projectleider van Landstad Deventer, Jaap Starkenburg, na afloop van het project is benoemd tot rentmeester van de Stichting IJssellandschap, die in de omgeving van Deventer ruim vierduizend hectare grond en vijftig boerderijen beheert. Als ik meer wil weten over de vraag hoe het Landstadproject concreet doorwerkt, zou ik bij hem mijn licht kunnen opsteken.
Dat lijkt me een goed idee. Starkenburg komt ook aan het woord in de videofilm, en zijn uitspraken intrigeren mij. Enerzijds wil hij de scheidslijnen tussen stad en platteland afbreken en heeft hij het over 'de emoties van mensen om eindelijk eens ruimer en groener te mogen wonen'. Anderzijds is hij duidelijk iemand die hart heeft voor een groene stadsomgeving. Eens kijken hoe hij die twee bevlogenheden weet te combineren.
Een week later rijd ik met Jaap Starkenburg in noordelijke richting Deventer uit. Verbazend snel maakt de stad plaats voor een nog redelijk ongeschonden landschap, dat er dankzij een vers pak sneeuw bij ligt als een kerstkaart. 'Dit wordt een van de belangrijkste resultaten van Landstad Deventer,' zegt Starkenburg terwijl hij vaart mindert bij een bruggetje. 'Hier gaan we over de Zandwetering. Het plan is om die te gebruiken als levensader van een groene strook. Daarachter kan dan weer worden gebouwd.'
Mede door de inbreng van Landstad Deventer werd besloten om groene buffers te handhaven tussen de stad en de dorpen. Deventer krijgt trekken van een 'groene vingerstad'. Maar dat heeft ook een prijs, maakt Starkenburg duidelijk. 'Je kunt niet zeggen: in dat groen mag niks. Er is een enorm kapitaalkrachtige vraag naar buiten wonen. Wil je voorkomen dat heel Salland één groen woonpark wordt voor rijke "Drenteniers", dan moet je voor andere economische dragers zorgen. Zo heb je in Overijssel veel landgoederen. Die kunnen voor een deel als buffers fungeren. Maar ze moeten wel zichzelf bedruipen. Daarnaast kun je nieuwe landgoederen maken.' Ik frons mijn wenkbrauwen maar Starkenburg vervolgt onverstoorbaar: 'Dat moet je heel voorzichtig doen, bijna als acupunctuur. Heel iets anders dan een rij villa's neerzetten waardoor de omgeving wordt versmeerd. De vorming van een Los Angeles-landschap zou voor mij een drama zijn.'
Ook Starkenburg zegt dat Landstad Deventer vooral een 'ideeënmachine' is geweest. Er is een aanzet gegeven tot een andere manier van denken over stadsuitbreiding. Maar het feitelijke resultaat staat of valt met de manier waarop je die ideeën weet toe te passen. 'Je moet gewoon beginnen vanuit de praktijk - kijken wat je hebt. Hoe kun je bijvoorbeeld kapitaalstromen uit stad en land samenbrengen ter ondersteuning van agrarische starters met een vernieuwend bedrijfsplan?'
Dat zijn vragen waarmee de Stichting IJssellandschap zich intensief bezighoudt. De geschiedenis van de Stichting is een opmerkelijk voorbeeld van symbiose tussen stad en land. Het grondbezit is opgebouwd door de Deventer gasthuizen. 'Kostkopers' van buiten de stad kochten zich in zo'n gasthuis in voor verzorging op hun oude dag, waarna het gasthuis een deel van hun grond erfde. Het oudste contract dateert van 1267.
Wat beheer betreft werkte dit soort stichtingen met een 'heel eng gedefinieerde taakopvatting', zegt Starkenburg. 'Het geld moest degelijk worden belegd en goed renderen. Maar je kunt dus ook die belangen van stad en land weer gaan koppelen. Ik denk wel eens: wat we nu nodig hebben, is een soort omgekeerd kostkoperschap. Dat mensen uit de stad weer iets teruggeven aan het land.'
Het IJssellandschap: 'Diversiteit, daar gaat het om'
'Ik heb hier visioenen van de Loire,' zegt Starkenburg als we verder noordwaarts rijden langs de IJssel. 'Met meidoornheggen en een overgang naar puur natuur.' Hij maakt een groots gebaar naar de besneeuwde uiterwaarden aan onze linkerhand. 'We willen de uiterwaarden en de landgoederengordel meer op elkaar aansluiten.' Zowel de uiterwaarden als het landgoed Nieuw Rande aan onze rechterhand zijn eigendom van de Stichting. Alleen ligt de weg ertussen. Starkenburg zou die ook wel multifunctioneel willen maken: met veepassages, begrensd door veeroosters.
Nieuw Rande is een mooi voorbeeld van een originele 'economische drager'. Het wordt gehuurd door 'een dominee en zijn vriend', die er een firma in huwelijks- en rouwbetoon zijn begonnen. De Stichting beheert in totaal zeven landgoederen, waarvan een aantal nog compleet intact.
Verderop passeren we biologische boerderij De Oosterwaarde, waar twee vrouwen zich aan vollegronds groententeelt wijden. De grond wordt van de Stichting gepacht. 'Ze zouden er ook wel wat vee bij willen, om meer kringloopgewijs te kunnen werken,' zegt Starkenburg. 'Je hebt hier in de buurt vrij veel gemengde bedrijven, maar de meeste boeren bij ons zijn melkveehouders. Ik heb veel liever grondgebonden veehouderij dan varkenshouderij. Wij bevorderen dat de boeren het vee buiten laten lopen.'
Hij wijst naar een andere boerderij. 'Die komt vrij, die mensen houden ermee op. Ik ben dus op zoek naar een boer die op een landgoed wil gaan boeren. Dat stelt bepaalde eisen: bijvoorbeeld dat je er plezier in schept met mooi vee te werken, of de boerderij te combineren met kamerverhuur. Ik ben nu met tien andere boerderijen bezig waar een nieuwe bestemming voor moet komen omdat er geen opvolger is. Maar dat is nog niet zo makkelijk. Met het overnemen van een boerderij is altijd veel geld gemoeid, en wij kunnen niet teveel risico nemen.'
Net als Gerard Kolkman verwacht Starkenburg ook veel van 'zorglandbouw'. We komen langs De Ganzenbrink, waar acht geestelijk gehandicapten wonen. 'Ze doen wat werkactiviteiten in de omgeving en met paarden.' Bij Alterra wordt gewerkt aan een 'zorgkaart' voor Deventer, om te kijken welke kansen er op dit gebied nog liggen. Hoe veelzijdiger de waaier aan bestemmingen, hoe liever het Starkenburg is. 'Diversiteit, daar gaat het om.' Maar daarbij loopt hij vaak tegen de weinig flexibele provinciale regelgeving op. 'Natuurlijk heb je heldere beleidslijnen nodig, waar dicht en minder dicht mag worden gebouwd. Maar in het huidige streekplan mag helemaal niks. Nostalgische ambtenaren willen geen innovatie en al die juristen in het Provinciehuis werken ook niet erg mee.
'Zo willen plattelandsbewoners best clusters wooneenheden op voormalige boerenhoeven, maar vormt de provincie vaak een hindernis. Als er in zo'n Sallands dorp een boerderij vrijkomt, mag je daar één woning maken. Wil je er twee, dan komt er ergens anders weer eentje minder. Mede door Landstad Deventer wordt nu bij de provincie nagedacht over bouwen in het buitengebied. Moeten we die dorpen echt volkomen op slot blijven houden? En als we dat niet willen, wat kunnen we dan waar bouwen, en hoe?'
Het schemert al wanneer Starkenburg het pad oprijdt naar de cisterciënser abdij Sion in Averlo. Het klooster ligt er als een plaatje bij; alsof de paters het zo besteld hebben wordt alle geluid door het sneeuwdek gedempt. 'Hun land grenst aan ons landgoed Kranekamp,' zegt Starkenburg. 'Deze landerijen vormen zó'n mooie achterkant! Ik hou hier ongelofelijk veel van.' Dan wijst hij op het klooster zelf. 'Dat is bij elkaar een behoorlijk bouwblok. Het is nog geen eeuw geleden gebouwd en kijk, het staat daar nu heel mooi organisch te wezen.'