[ NRC Handelsblad, 4 december 2002 ]
Op een mooie pinksterdag in 1967 liet Annie M.G. Schmidt een vader opdraven die mijmert over de tijd dat zijn dochter nog een peuter was. Zoals de kleine meid toen naar hem opkeek! Vader was een mooie held/Vader was de baas/Vader was een duidelijke mengeling van Onze Lieve Heer en Sinterklaas.
Schmidt had hiermee loepzuiver de vervaarlijke drie-eenheid getroffen die tot halverwege de vorige eeuw garant stond voor een beschermde opvoeding. Maar toen ze het beroemde liedje schreef, vertoonde het bastion van God, Vader en Sinterklaas al scheuren. Met vaders gezag ging het bergafwaarts en God de Vader was op weg om een soort suikeroompje te worden. Ook andere vaderfiguren gaven er de brui aan, zoals onze minister-president, die allang geen 'vadertje' meer is, maar eerder een dekselse neef.
En Sinterklaas? Voor hem lijkt het uur U aangebroken. Tot nu toe bleef de goedheiligman in het zadel en wist hij zijn vaderlijk aura te behouden. Wel moest hij dulden dat Santa Claus aan zijn tabberd kwam knagen, het goede heertje met een pretpakket voor iedereen, no questions asked. De Kerstman is nooit een vaderfiguur geweest. Al vanaf zijn uitvinding is hij een typisch opaatje.
Geconfronteerd met de concurrentie van de Kerstman, die al gauw gevolgd werd door Sint-Maarten en Halloween-heksen, ging ook de Sint zich meer toeleggen op leuke dingen voor de kinderen. Het Grote Boek wordt nog maar zelden opgeslagen en de parafernalia van tucht en dwang blijven in Spanje. Zal ook de Sint ten prooi vallen aan de zachtheid die de andere vaderfiguren heeft overmand?
* * *
Ooit was hij de 'kinderschrik' die onheilspellend op ramen en deuren kon bonzen. De Sint van Nederland begon als een strenge handhaver van law and order, die de zak niet tevergeefs droeg en de roede niet schuwde. Pas in de negentiende verscheen zwarte piet aan zijn zijde, waarmee ruimte ontstond voor een praktische taakverdeling. Piet nam de rol van boeman over, Sint werd de statige 'goede heer', die als een soort nationale opvoeder werd ingezet bij het beschaven van de jeugd. Hij maakte zijn opwachting in stichtelijke prentjes en versjes die het geweten van kinderen moesten vormen. Zo kreeg het feest de morele ondertoon die tot in onze dagen is blijven hangen in de vorm van plagerige gedichten.
Intussen was er voor het strengste symbool van Sints gezag, de roe, geen plaats meer. Ook zwarte piet liet de roe steeds vaker rusten. Het zwaaien met die autoritaire takkenbos viel moeilijk te rijmen met moderne opvoedingsideeën. In plaats daarvan begon piet steeds meer buitelingen, grollen en grappen te maken. Maar de groeiende gevoeligheid op etnisch gebied maakte een koeterwaals pratende, met zijn ogen rollende moriaan tot een bedenkelijk verschijnsel. Zwarte piet mag dus geen boeman meer zijn, maar ook geen potsenmaker. Zodat hem per saldo geen andere rol overblijft dan die van lieve snoepjesuitdeler.
Met zijn ontwikkeling van boeman tot goede heer volgde Sint, gevolgd door piet, getrouw de Werdegang van Onze Lieve Heer. Alleen voltrok die omslag zich bij Sint en piet binnen een eeuw, terwijl God er een paar duizend jaar voor nodig had. God stond in zijn jonge jaren bekend om zijn opvliegende aard. Als Jonge God was hij een woeste stamgod, die je maar beter te vriend kon houden. Pas in het Nieuwe Testament werd hij redelijker, en raakte hij gecharmeerd van nivellering, zelfontplooiing en leuke dingen voor de mensen.
In de tweede helft van de afgelopen eeuw drongen die ideeën ten volle door in de christelijke geloofsleer. De God van Nederland werd in veertig jaar - voor God een ademtocht - van conservatief tot liberaal. God is liefde, zeggen we sindsdien, wat er in de praktijk vooral op neerkomt dat hij lief moet zijn voor ons. God zou wel graag zien dat wij die liefde ook tegenover elkaar beoefenden, maar dat is eerder een inspanningsverplichting. Er wordt aan het eind van de rit niet meer individueel afgerekend.
Dat zou trouwens moeilijk kunnen, want met de parafernalia van die afrekening is het zo goed als gedaan. Nog maar weinig Nederlanders vrezen de eeuwige hellebrand, en van de duivel rept geen mens meer. God is niet meer in de hemelen, maar in de harten van de mensen. Nog maar een kwart van de bevolking gelooft in de vaderlijke figuur die zich met ieder van ons persoonlijk bezighoudt. We krijgen er een vaag besef van het hogere voor terug, ongeveer volgens de definitie van Arjan Ederveen: 'Ik weet dat er wat is, wat het is dat weet ik niet, maar dat er wat is, dat weet ik.'
In dit opzicht heeft Sinterklaas God niet nagevolgd. De Sint is niet opgegaan in het eeuwige niks. Hij is een man waar je wat aan hebt. Een man bij wie je op schoot kunt klimmen, maar die ook op een geheimzinnige manier alles van je weet. Hij is een goedheiligman.
* * *
De afgelopen decennia waren niet makkelijk voor Sinterklaas. Postmodernisten en cultuurrelativisten deden ieder moreel vertoog af als zedenprekerij, terwijl kinderen werden uitgeroepen tot geëmancipeerde, autonome individuen. Sint raakte in de verdrukking - sommigen proclameerden al zijn dood. 'Het Sinterklaasfeest verdwijnt onherroepelijk,' meende Herman Pleij in 1996. Door de 'toenemende internationalisering' zouden we een soort Santa-Sint krijgen, in de vorm van een Kerstman met gedichten en surprises. De Bijenkorf - eertijds zo'n beetje het Amsterdamse hof van Sinterklaas - nam al een voorschot op die ontwikkeling. De Bijenkorf-Sint ging steeds meer op de Kerstman lijken: niet meer statig, eerder jolly good.
Toch is het ondenkbaar dat uit een fusie van die twee iets levensvatbaars zou voortspruiten. Een heiligman die in de loop der jaren alleen maar milder en wijzer is geworden, laat zich niet kruisen met een kinds giechelende grijsaard. Als we ervan uitgaan dat elk land in elke tijd de symbolen krijgt die het nodig heeft, zal Sint de Kerstman uiteindelijk weten te weerstaan. Niet door toedoen van de commercie, of gevoed door folklore en chauvinisme, maar doordat hij ons iets te bieden heeft dat we nodig hebben.
Sinterklaas in Nederland is een spel met moraal en gezag, doorspekt met anti-autoritaire elementen. Het gaat met jennen gepaard, met plagerige boodschappen, geuit achter de tabberd van een katholieke bisschop, maar toch - op Sinterklaasavond geven we moreel commentaar op elkaars handelen. Nergens anders ter wereld maakt men aan de vooravond van Sint Nicolaas' naamdag spottende gedichten voor elkaar, waarin dingen worden gezegd die de rest van het jaar onbesproken blijven.
Dat Sints moreel gezag nog onaangetast is, blijkt uit het feit dat hij in liedjes en gedichten maar al te vaak wordt afgebeeld in precaire situaties. Kinderen mogen de heilige graag op de pot zetten, maar ook volwassenen scheppen genoegen in een dronken Sinterklaas, een geile Sinterklaas, een Sint die van zijn paard valt, of een Sint die 'zichzelf tegenkomt'. Er is maar één ding mooier dan een dronken Sinterklaas, en dat zijn twee dronken Sinterklazen die elkaar tegenkomen. Vergelijk dat eens met een dronken Kerstman. Die roept gewoon Ho ho ho!, net als een niet-dronken Kerstman.
Waaraan heeft Sint het behoud van zijn vaderlijk en moreel gezag te danken? Aan het feit dat hij concreet is. Bij alle veranderingen bleef zijn pedagogische benadering geworteld in de negentiende eeuw. Koek en gard worden toegekend op grond van duidelijk omschreven gedragingen. Van de Kerstman moet je 'goed' zijn, van Sinterklaas mag je 'niet stout' zijn, en hij zegt daarbij precies wat hij bedoelt. Sint is een pragmaticus en een geheide 'behaviorist'.
Tegenwoordig is hij daarmee weer opvallend modern. Na de dood van de 'grote verhalen' kunnen we onze ethische maatlat niet langer bij 'het goede' leggen, omdat we dat niet meer kunnen definiëren. Willen we niet, zoals de Kerstman, verzanden in de 'banaliteit van het goede', dan moeten we ons op het kwade richten. Het kwade en het ongewenste laat zich altijd omschrijven, ook als het zicht op idealen is vervaagd. Zie de manier waarop de meeste kiezers tegenwoordig hun stem bepalen: door de partijen af te strepen waar hun stem in ieder geval níét heen gaat.
Wat het christendom ons aan vruchtbaars heeft nagelaten, is per saldo niet een conceptie van het goede, maar het samenstel van wetten waarvoor het ooit het fundament vormde: de bepalingen omtrent wat niet mag. Sints voorliefde om de dingen bij de naam te noemen, is daarmee goed in overeenstemming. Sint speelt in op onze fouten, op datgene dat we niet willen dat ons en onze naasten geschiedt. Hij is trouwens niet de eerste voorman in de joods-christelijke traditie die weinig vertrouwen heeft in oproepen tot 'het goede'. Mozes kwam ook al de berg af met tien geboden die in feite bijna allemaal 'verboden' zijn. In het normen- en waardendebat staan Mozes en Sinterklaas duidelijk voor de normen, terwijl de Kerstman zich met de waarden onledig houdt.
* * *
Nederland, worstelend met kwesties van moraal en verantwoordelijkheid, heeft de goedheiligman nodig. Sinterklaas is een nationale figuur, geliefd bij alle rangen en gezindten. Alle kinderen houden van hem - en niet alleen om de cadeautjes. De Sint is ook geheimzinnig op een manier die kinderen aanspreekt. Het verbeiden van de Sint is voor veel Nederlanders waarschijnlijk hun meest ingrijpende geloofsherinnering.
We hebben Sinterklaas nodig omdat hij ons een echt samenbindend ritueel biedt in een land dat dreigt te verharden tot een ieder-voor-zich maatschappij. De Sint van Nederland is een baken van toewijding in een baaierd van vrijblijvendheid. Via zijn berijmde boodschappen durven we elkaar de waarheid te zeggen. Een kostelijk goed in een land waar omzichtigheid en afzijdigheid heersen, terwijl we ons daar eigenlijk van willen bevrijden. Als Sint er is, staan we niet meer slap en zwijgend langs de kant wanneer anderen zich fout gedragen. Heilige Nicolaas, sta ons bij, in het uur van onze beproeving.