[ PSY, 7/2002 ]
'Laat je zoon studeren, laat hem voor minister leren.' Het was eind jaren zestig toen het Leids Studentencabaret met dit liedje de tijdgeest verwoordde. Afkomst en draagkracht waren geen beletsel meer om doctorandus te worden. Onze ouders hadden er hard genoeg voor gewerkt. Het waren ook de jaren van de 'zelfontplooiing': een nieuwe uitleg van het oude adagium 'woekeren met je talenten', maar dan verrijkt met een flinke leukheidsfactor. Was je vroeger succesvol als je nuttig werk deed, van nu af moest je vooral plezier hebben in je werk.
Dertig jaar later zijn we in dit opzicht een stuk opgeschoten. Nederlanders worden uitstekend opgeleid en willen werk dat daarbij past. Probleempje, destijds niet aan gedacht: wie doet nu het minder leuke werk? Die vraag is nog nijpender geworden doordat veel van wat we nu 'werk' noemen vroeger door familie gedaan werd. Zorgen voor oudjes, ook als ze 'kinds' werden, voor 'ongelukkige' kinderen, of voor mensen aan wie 'een steekje los' was, gebeurde gewoon thuis.
Tegenwoordig doen de instellingen waaraan we de zorg voor hen hebben toevertrouwd wel eens een beroep op familieleden, bijvoorbeeld als er veel personeelsleden met vakantie zijn. De respons is te verwaarlozen. Dit is werk voor 'anderen'.
Maar wat te doen als die anderen óp raken? Moeten we het verschonen van oude mensen dan maar uitbesteden aan robots, zoals boeren tegenwoordig hun koeien melken? En op die manier tijd genereren voor een paar quality hours persoonlijke aandacht per week?
Moeten we iedere buurt een quotum opleggen van een verplicht te leveren contingent verzorgers, zoals vroeger feodale heren hun soldaten rekruteerden? Of een sociale dienstplicht invoeren?
Moeten we het enorme leger van consulenten, managers, structuurveranderaars en fusiebegeleiders terugjagen het 'veld' in? En met het geld dat we zodoende uitsparen het werk aan het bed beter betalen?
Misschien moeten we dat allemaal doen. Misschien zal het ook wel helpen. Maar zelfs dan is er iets weg. Een kind dat we met het badwater van de zelfontplooiing hebben weggegooid. Toewijding. Roeping. Wie nu nog onleuk werk doet uit bevlogenheid, is een non. En die zijn ook al bijna op.
Eén manier kan ik bedenken, maar dat is iets dat je in Nederland eigenlijk niet hardop mag zeggen: de weg terug inslaan. Terug uit de instelling opnieuw de familiewoning in. Voor je oude moeder of je ongelukkige kind zorgen is niet leuk. Maar onleuk is het ook niet. Als het om je directe naasten gaat, en als er geen andere oplossing is, wordt de leukheidsvraag niet gesteld.