[ PSY, 2/2002 ]
James Kennedy, Amerikaans historicus en Holland-watcher, zingt in zijn nieuwe boek de lof van het Nederlandse euthanasiebeleid. Zelf afkomstig uit een land waar de zachte dood vermomd wordt als 'een spuitje om de pijn te verlichten', vindt hij de 'bespreekbaarheid' ervan in ons land een verademing. Kennedy is van orthodox-protestantse komaf: authenticiteit is voor hem een belangrijke waarde. Geen roomse doekjes voor het bloeden - voor de dag met de naakte waarheid. Natuurlijk spruit Kennedy's waardering voor de bespreekbaarheid van de dood voort uit een democratisch sentiment. 'Medezeggenschap' over het moment van sterven kan gezien worden als een ultieme vorm van emancipatie, de kroon op de democratiseringsbeweging van de jaren zeventig.
Zelf kan ik dit enthousiasme slechts tot op zekere hoogte delen. Als socioloog heb ik geleerd beroepsideologieën niet voor zoete koek aan te nemen. Zelfs - of juist! - als het gaat om beroepen met een 'roepings'-aspect, die hun ideologie rechtvaardigen onder verwijzing naar het belang van cliënten, is enig wantrouwen op zijn plaats. De trend naar het verlenen van medezeggenschap over het tijdstip van de dood is niet per definitie ingegeven door het belang van de cliënt. Een besluit tot euthanasie was vroeger bij ons - en in Amerika misschien nog steeds - een eenzame en zware taak van dokters. Het is comfortabeler deze verantwoordelijkheid met anderen te delen of geheel aan anderen over te laten. Comfortabeler in psychologisch opzicht, maar ook in juridische zin, gezien het toenemend risico dat je als dokter een proces aan je jas krijgt van boze cliënten of nabestaanden.
Zoveel mogelijk bespreekbaarheid is ook in een derde opzicht voordelig voor de dokter: hij conformeert zich daarmee aan de heersende psycho-medische mode. Niet alleen over een mogelijke zelfgekozen dood, maar ook over de naderende natuurlijke dood hoort een moderne dokter open kaart te spelen met de patiënt van tegenwoordig. Deze ideologie is een reactie op de zwijgzaamheid en geheimzinnigheid waarmee het naderend einde tot in de jaren zestig werd omgeven. Maar zoals zo vaak in Nederland hebben wij de neiging om bij zulke reacties door te slaan naar het andere extreem. Dat komt doordat Nederlanders in veel opzichten erg conformistisch zijn: ze vallen niet graag op binnen hun (beroeps)groep en hebben daardoor de neiging roomser te zijn dan de paus. Vooral in zorgberoepen, waar levensgrote belangen van cliënten in het geding zijn, is dat verontrustend.
Empirisch onderzoek doen naar dit soort gedrag is moeilijk. Maar soms kan een enkele ervaring die verontrusting behoorlijk aanwakkeren. In mijn geval deed die ervaring zich voor toen ik een paar jaar geleden aan het ziekbed zat van een vriend die enkele dagen tevoren voorzien was van enkele bypasses. Na de operatie was een infectie opgetreden waarvan hij nog niet hersteld was. Opeens kwam de dienstdoende assistent-arts binnen. Zonder op mij te letten - ook zonder zich ervan te vergewissen in welke verhouding ik tot de patiënt stond - sloot hij het gordijn rond het bed en zei botweg: 'Ik moet u wel vertellen dat uw vooruitzichten niet goed zijn.'
Eeven later was hij weer weg. Mijn vriend was nog bleker geworden dan hij al was. We keken elkaar sprakeloos aan. Godzijdank heeft hij een sterk karakter en een sterk lijf. Hij loopt allang weer kerngezond rond en is hard aan het werk. Hij heeft ook een lankmoedig karakter. Ik niet. Als dit mij was overkomen - en als ik deze aangekondigde dood had overleefd - dan had ik die dokter voor de rechter of de tuchtraad gesleept. Al was het alleen maar om te voorkomen dat anderen het slachtoffer worden van een dolgedraaide beroepsethiek waarbij dokters weigeren zelf af te wegen welke informatie wanneer goed is voor welke patiënt.