[NRC Handelsblad, 12-11-2016]
Nikker! Rotjood! Flikker! Kutmarokkaan! Spleetoog! Piet! Wie hoort er in dit rijtje niet thuis? Voor het merendeel van de Nederlandse opiniemakers is dat geen vraag. Iemand 'uitschelden' voor Zwarte Piet is racisme. Piet moet veranderen.
Laten we de kwestie toch wat verder uitdiepen. Want waaruit zou die verandering precies moeten bestaan? Zie hem staan op de foto: steevast met een vrolijke, brede lach, schitterend opgemaakt en prachtig uitgedost, met hagelwitte tanden in een donker geschminkt gezicht. Dat is de 'racistische karikatuur' die van de anti-Zwarte-Pietactivisten moet verdwijnen.
Onlangs voegde ook de Kinderombudsman zich in hun koor. Piet moet worden ontdaan van 'discriminerende en stereotyperende kenmerken'. Hoe dat moet, vertelde ze er niet bij. Dat is begrijpelijk, want welke kenmerken zouden dat kunnen zijn? Piet heeft zich de afgelopen decennia zelf al ontdaan van zijn karikaturaal-negroïde eigenaardigheden.
De Ombudsman zegt ook kinderen te hebben gesproken die eronder lijden dat 'Sinterklaas de baas is en Zwart Piet de mindere.' Dat is knap, ze heeft dus de enige kinderen weten op te sporen die níet naar het sinterklaasjournaal kijken. Piet is immers niet alleen een lust voor het oog, hij is ook het knapste jongetje van de klas, dat steevast sint uit de brand helpt als die zich weer in de nesten heeft gewerkt. Piet is intelligent, vindingrijk en koelbloedig. Sint is Bommel, Piet Tom Poes. Het enige verschil met die laatste is dat Piet ook nog geestig is.
Daar komt bij dat hij dat allemaal op eigen kracht heeft bereikt. Piet is een schoolvoorbeeld van succesvolle emancipatie. Hij heeft zich opgewerkt van 'knecht' (geen mens die dat woord nog serieus gebruikt, behalve de anti-activisten) tot logistiek manager. Geen actiegroep, comité of beleidsorgaan heeft hem daarbij geholpen: Piet is selfmade.
En dan combineert hij al die jaloers makende eigenschappen nog met een laatste verdienste: hij is de meest gewaardeerde kindervriend! Wij vinden hem toegankelijker en vriendelijker dan Sinterklaas zelf, bleek onlangs uit een onderzoek door het VIE, dat in opdracht van het ministerie van OCW het Nederlandse erfgoed inventariseert. Als een kind een ander kind met Piet vergelijkt, kan dat dus maar één logische reactie opleveren: glimmende donkere wangen van trots.
Is het dus al ongerijmd dat een donkergekleurd kind voor Zwarte Piet zou worden 'uitgescholden', nog ongerijmder is het dat dit klaarblijkelijk vooral zou gebeuren in de Randstad. Vooral daar klinkt immers de roep om Piet te ontzwarten. Logisch, omdat daar de meeste donkere kinderen wonen?
Als je even doordenkt, is dat het tegendeel van logisch. In de grote steden neemt het aandeel donkere kinderen toe, in Amsterdam en Rotterdam zijn de meeste kinderen al donkergekleurd. Het beeld dat de activisten ons willen aanpraten, is dus dat van een schoolklas waarin een donker kind, omringd door andere donkere kinderen, ineenkrimpt als iemand 'Piet!' tegen hem roept.
Op het platteland, waar donkere kinderen in de minderheid zijn, doet juist niemand moeilijk over Zwarte Piet. Uit onderzoek van het Algemeen Dagblad blijkt dat slechts een miniem deel van de kleinere gemeenten andersgekleurde Pieten introduceert.
Hoe deze ongerijmdheid te verklaren? Een voor de hand liggende reden is dat de grote steden ook meer ouders van donkergekleurde kinderen tellen. Ouders die in hun jeugd wellicht wél voor Zwarte Piet werden uitgemaakt, toen donkere kinderen nog dun gezaaid waren en Piet zich nog niet van zijn karikaturale ketenen had bevrijd.
Dat werpt een bijzonder licht op het verwijt aan Zwarte-Pietverdedigers dat zij willen vasthouden aan het Pietbeeld van hun jeugd. Dat Pietbeeld is door de jaren heen immers ingrijpend veranderd. Vasthouden aan het Pietbeeld uit hun jeugd, dat doen eerder de activisten, door hun kinderen een gevoeligheid aan te praten die niet meer van deze tijd is. Halverwege hun emancipatieproces hebben zij kennelijk last van 'emancipatiekramp': een hoogoplopende gevoeligheid die kenmerkend is voor de overgangsperiode naar maatschappelijke gelijkstelling.
* * *
De hier opgesomde ongerijmdheden kunnen zich niet verheugen in een grote belangstelling bij de opiniemakers van weldenkend Nederland. Zij steunen de anti-Pietactivisten uit 'respect' voor hun gevoelens van gekrenktheid.
In feite doemt hiermee een volgende ongerijmdheid op. Want het ontzwarten van Piet getuigt niet alleen van een gebrek aan respect jegens Nederlandse tradities - ook de cultuur van de nieuwkomers wordt daarmee gekleineerd. Als je elkaar serieus neemt en naar waarde schat, kies je niet de weg van de minste weerstand door je schouders op te halen. 'Voel je je gekwetst? Okee hoor, ik snap 't wel niet, maar het zal wel goed zijn.' Dat is geen respect, dat is onverschilligheid en desinteresse. Respect is: het debat durven aangaan.
De hamvraag bij dat debat is deze: wat is er eigenlijk mis met de kleur van Zwarte Piet? Die kleur is immers het enige dat nog het verschil uitmaakt. Deugt er iets niet aan the colour black? Zit er aan een zwart geschminkt gelaat iets intrinsiek denigrerends?
Klaarblijkelijk wordt alleen al het refereren aan het kleurverschil, hoe aardig en onschuldig ook, aanstootgevend geacht en rechtvaardigt het een beroep op gekrenktheid. Nadat al eerder iedere verbale aanduiding van het verschil in de ban was gedaan, gebeurt dat nu ook met de visuele weergave ervan. Na het 'N-woord' krijgen we het 'Z-beeld'.
Intussen is het verre van zeker dat deze tot extreme proporties opgeklopte gevoeligheid blijvend zal zijn. De reikwijdte van het verbod op racisme vertoonde de afgelopen decennia een duidelijk jojo-effect. In de jaren zeventig en tachtig groeide een angstvallige politieke correctheid, waarbij de minste kritische opmerking met een etnische connotatie al een beschuldiging van racisme opleverde. Het waren toen vooral de autochtone geboortegolvers, opgegroeid in de schaduw van de Tweede Wereldoorlog, die dit verbod uitoefenden, uit angst voor 'herlevend racisme'.
Momenteel maken we, met de Zwarte-Pietdiscussie als katalysator, een nieuwe ronde van uitdijend antiracisme mee. Ook nu leidt alleen al het refereren aan het kleurverschil tot de roep om een verbod. Verschil is dat dit 'herlevend antiracisme' wordt gevoed door groepen allochtone Nederlanders, inmiddels sterk in aantal en invloed gegroeid. De jojo kan echter opnieuw terugveren. Bijvoorbeeld als de emancipatie van degenen die nu tegen Piet te hoop lopen, voltooid zal zijn, en hun overgevoeligheid plaatsmaakt voor een minder kwetsbaar zelfbeeld. Jammer als tegen die tijd Nederlands meest geliefde volksfeest zal zijn verkeerd in een kleurloos compromis.