[NRC Handelsblad, 29-7-2017]
PDF: NRC_Handelsblad 29-7-2017
Vier jaar geleden is het nog maar dat voor de inburgering van nieuwkomers in Nederland een nieuwe wet van kracht werd. Vanaf 2013 waren niet meer de gemeenten verantwoordelijk, maar de nieuwkomers zelf. Voortaan moesten zij zelf hun inburgeringscursus regelen en betalen. De gemeentelijke ‘klantmanager’, die als hulp en aanspreekpunt beschikbaar was, werd afgeschaft.
Ook werd de cursusmarkt geprivatiseerd, zodat de nieuwkomers vers uit het asielzoekerscentrum zelf hun weg moesten zoeken door een woud van regelingen en aanbieders. Zonder begeleiding en zonder dat de kwaliteit door een onafhankelijke partij werd getoetst.
Januari dit jaar kraakte de Algemene Rekenkamer de resultaten: slechts een derde slaagt binnen drie jaar voor het inburgeringsexamen, de helft minder dan voorheen. Minder migranten combineren de cursus met een opleiding of een baan en bijna niemand durft meer voor een hoger niveau cursus te kiezen. Over de hele linie heeft de beleidsverandering van 2013 een dramatische vermindering van integratiekansen opgeleverd.
De Rekenkamer beveelt nu aan dat gemeenten weer een sturende rol gaan spelen. Minister Asscher onderschrijft dat en wil ook een streng toezicht op de kwaliteit van de aanbieders. Rechtsomkeert binnen vier jaar... hoe is het mogelijk dat dit dreigende echec niet eerder onder ogen werd gezien? En dat zo slordig met het lot van nieuwe Nederlanders werd omgesprongen?
Die vraag is des te prangender als je bedenkt dat de inburgering maar één voorbeeld is waarbij nieuwe beleidsmaatregelen binnen korte tijd bijstelling behoeven. Hetzelfde gebeurt bij een reeks van regelingen waar iedere burger mee te maken krijgt: zorgvoorzieningen zoals jeugdzorg, (semi-)overheidssectoren als volkshuisvesting en spoorwegen, en regulering van dienstverlenende beroepen en bedrijven. Allemaal gebieden die de afgelopen decennia te maken kregen met privatisering, verzelfstandiging, zelfregulering en/of decentralisatie, vaak in combinatie met bezuiniging.
De problemen die dat met zich meebracht voor de dienstverlening aan burgers en cliënten konden een tijdlang worden afgedaan als ‘kinderziekten’, maar in veel gevallen helpt dat niet meer. Steeds vaker klinken pleidooien om eerder genomen maatregelen terug te draaien en de overheid weer meer verantwoordelijkheid en regie te geven.
En het zijn niet alleen bedrijven en instanties die geconfronteerd worden met initiatieven voor dit soort reparatiewetgeving. Ook burgers zelf krijgen er mee te maken, zoals de zig-zagkoers op het gebied van inburgering laat zien. Ook in de bejegening van burgers schroefde de overheid de afgelopen decennia haar rol terug en ook hier bracht dat nieuwe problemen met zich mee, die pas de laatste jaren worden onderkend en in sommige gevallen geredresseerd.
Op zich is het natuurlijk gezond als een politiek systeem blijk geeft van zelfreinigend vermogen. Maar daarmee is nog niet de vraag beantwoord hoe het eigenlijk komt dat er de laatste tijd zo veel te reinigen valt. Op het eerste gezicht biedt de golfbeweging van de economische conjunctuur daarop een antwoord. De crisis maakte bezuinigingen nodig, waardoor de overheid haar rol moest beperken. Nu de economie weer opleeft, komt er meer ruimte om de nieuw gerezen problemen te erkennen en te redresseren.
Maar de meeste maatregelen die deze problemen veroorzaakten, vonden hun oorsprong in de periode vóór de crisis. Ze sproten niet voort uit economische noodzaak maar uit de breed gedragen ideologische overtuiging dat de overheid burgers en instanties niet meer moest betuttelen maar hun zelfredzaamheid moest ‘faciliteren’.
Grootste gemene deler van al deze ontwikkelingen voor en tijdens de crisis was het ongebreidelde geloof in zelfbeschikking en ‘eigen kracht’ dat welhaast natiebreed tot ontwikkeling kwam. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden moesten zo dicht mogelijk bij de basis worden gelegd, dat gold zowel voor instanties als voor individuele burgers. Liep iemand tegen een probleem aan, dan moest hij als ‘probleemeigenaar’ zelf een oplossing zien te vinden.
Nu het inzicht doorbreekt dat de mogelijkheden van zelfbeschikking voor burgers op een aantal gebieden zwaar zijn overschat, dient zich ook een volgende vraag aan. Wat waren de financiële en maatschappelijke kosten die deze overschatting met zich meebracht en wie zijn degenen die daarvoor opdraaiden?
Een paar voorbeelden uit het alledaagse leven kunnen daar licht op werpen. In de jaren zestig werd ‘schoolzwemmen’ verplicht op de basisschool, als onderdeel van het lespakket en betaald door het rijk. Tot 1985. Toen werd de zwemles uit de onderwijswet gehaald: schoolzwemmen werd afhankelijk van de prioriteiten van plaatselijke politici, die later nog verder onder druk kwamen te staan door de crisis. Op de meeste scholen is het inmiddels afgeschaft.
De achterliggende gedachte - dat ouders en scholen de verantwoordelijkheid voortaan zelf wel aan konden - was niet uit de lucht gegrepen. Tegenwoordig gaan de meeste kinderen al op hun vierde of vijfde jaar op zwemles, en kunnen al zwemmen als ze op de basisschool komen. Het gevaar schuilt in de overschatting van dit gegeven - in de achteloze manier waarop het over de hele linie van toepassing werd geacht en doorgevoerd.
Het aantal kinderen dat door verdrinking om het leven komt, vertoont al jaren een daling, met één uitzondering: allochtone kinderen lopen een drie tot vier maal hogere kans te verdrinken dan autochtone kinderen. In de afgelopen twintig jaar verdronken 128 autochtone kinderen en 221 kinderen met een niet-westerse achtergrond. Slachtoffers vallen dus vooral in milieus waar geen zwemcultuur bestaat of geen geld is om particuliere zwemles te betalen. Instanties als de Nationale Raad Zwemdiploma’s en Reddingsbrigade Nederland bepleiten nu herinvoering van verplicht schoolzwemmen.
Een vergelijkbare ontwikkeling deed zich voor rond het verkeersexamen. Ook zo’n nationaal instituut, sinds 1932 verplicht voor leerlingen in de hoogste klassen van het basisonderwijs. Recentelijk door veel gemeenten wegbezuinigd: verantwoordelijkheid van ouders en scholen! Nog maar iets meer dan de helft van de basisscholen doet nu nog mee aan het praktijkexamen. Ook hier geldt dat de veronderstelde zelfredzaamheid voor sommige groepen een illusie is. Uit onderzoek blijkt keer op keer dat Turkse en Marokkaanse kinderen veel vaker bij een verkeersongeval betrokken zijn dan andere kinderen.
Illustratief is ook de regelgeving op het gebied van vechthonden. In 1993 werd het fokken of verkopen van bepaalde hondenrassen, met name pitbulls, verboden. In 2008 werd deze Regeling Agressieve Dieren ingetrokken: iedereen mag weer een vechthond aanschaffen en iedere gemeente moet zelf maar uitmaken hoe ze met bijtincidenten omgaat.
Sindsdien is het fokken op pure agressie en kracht geëxplodeerd. Ook het aantal bijtincidenten met zulke doorgefokte vechtmachines neemt toe. De registratie is onvolledig en gebrekkig, de meeste gemeenten houden niks bij. Waar dat wel gebeurt, zoals in Zwolle en Apeldoorn, blijkt jaarlijks een toename.
En ook hier keert de wal nu het schip. Eigenaren van agressieve hondenrassen moeten binnenkort op opvoedcursus. Maar op eigen verantwoordelijkheid alleen wordt niet meer vertrouwd. De Dierenbescherming wil dat het fokken en kopen van vechthonden weer aan banden wordt gelegd en staatssecretaris Van Dam werkt aan een fok- en importverbod voor ‘hoogrisicohonden’.
Twintig jaar geleden was van twijfel aan de zegeningen van ongebreidelde zelfbeschikking nog niets te merken. Niet alleen gelóófden we erin, we feliciteerden onszelf er ook uitbundig mee. Vol overtuiging zongen we dat postbankliedje mee over ‘het land, wars van betutteling’, met die vijftien miljoen mensen die je ‘niet de wetten voorschrijft’ maar ‘in hun waarde laat.’ En als gidsland van de eigengereidheid tooiden we onszelf fier met het epitheton ‘prudent progressief’.
Progressief waren we inderdaad, en zijn we nog steeds. Toenemende zelfbeschikking is door de geschiedenis heen een onmiskenbare, krachtige en positieve trend. Het valt toe te juichen dat bijna alle politieke stromingen in Nederland het beginsel op hun eigen wijze hebben omhelsd. Maar in de manier waarop ze het de afgelopen decennia in beleid hebben gegoten, viel prudentie ver te zoeken.
Dat geldt in het bijzonder voor links Nederland. Ook links was sinds de jaren zestig een warm pleitbezorger van zelfbeschikking: die zou immers gepaard gaan met machtsnivellering en emancipatie. Iets meer prudentie had kunnen leiden tot terughoudendheid met het doseren ervan, vanuit het inzicht dat vooral goed opgeleide en weerbare burgers gebruik weten te maken van die ruimte voor het ontplooien van ‘eigen kracht’. Voor hen is Nederland mede daardoor dat ‘waanzinnig gave land’ geworden waarvan ook linkse politici als Timmermans zo graag spreken.
Maar voor de minst weerbaren, maatschappelijk zwakken, kansarme immigranten, slecht opgeleiden en mensen die in de globale economie buitenspel komen te staan, komt het afkondigen van de totale zelfbeschikking juist neer op het afnemen van kansen. Zij zijn het slachtoffer, niet van die trend naar zelfbeschikking op zichzelf, maar van de ongeclausuleerde manier waarop dat goedje de afgelopen decennia als een soort haarlemmerolie over beleids-Nederland is uitgegoten.
Met een vertraging van tien, twintig jaar wordt een aantal van de gevolgen nu bijgesteld en herneemt de overheid iets van haar vroegere rol. Hopelijk op tijd om ook iets te veranderen aan het gevoel dat in diezelfde periode bij heel wat Nederlanders heeft postgevat: het gevoel door de politiek in de steek te zijn gelaten en te zijn teruggeworpen op zichzelf.