[ d’Oude Binnenstad, december 2006 ]
'Schuldig landschap'. Dat is de term die schrijver-schilder Armando bedacht voor de plekken waar in de oorlog de verschrikkelijkste dingen zijn gebeurd. Alsof de herinnering zich voorgoed genesteld heeft in de bomen, de huizen en de straten - in alle gewone dingen die samen een buurt en een stad uitmaken, en die er toen ook al waren.
De Nieuwmarktbuurt is zo'n schuldig landschap. Je hoeft je alleen maar de foto's met prikkeldraad dwars over het plein voor de geest te halen, of de schaarse opnamen die clandestien zijn gemaakt van joodse buurtgenoten, wachtend voor de Waag om te worden opgehaald.
Gelukkig is de Nieuwmarktbuurt niet alleen een 'schuldig' landschap. Ze draagt ook de herinnering aan moed in zich - aan heldhaftigheid van gewone mensen die in verzet kwamen. Dat realiseer je je doorgaans minder goed, misschien doordat die huizen en die straten er nog zijn, maar de meesten van die mensen niet meer. Trouwens, toen ze er nog wel waren, praatten ze er niet over.
Ook Jan Wijnbergen, geboren in 1926 in de Ridderstraat en destijds een van de jongste verzetslieden van Amsterdam, hield altijd zijn kaken stijf op elkaar. 'Ik wist van niks,' zegt zijn vrouw Greet in hun woning in de Watergraafsmeer. 'Tot die nachtmerries begonnen, na 35 jaar.'
'Schrijf 't van je af', zei de dokter. En dat heeft Jan Carel Wijnbergen, in de oorlog bekend als Gerard Maas, gedaan. Zijn herinneringen, aanvankelijk gefotokopieerd voor zijn kinderen, zijn nu als boek uitgegeven. Het is een eenvoudig en ontroerend verhaal, dat in één adem geschreven lijkt.
Net als hij praat. Dan gaat hij door, met onverminderde emotionaliteit en verontwaardiging. In dit bovenhuis aan de Newtonstraat vind je geen Hollandse gematigdheid of zorg om de lieve vrede. 'Hij kon niet tegen onrecht,' zegt Greet. 'Met onrecht moet je bij hem niet aankomen hoor.'
En zo simpel was het. Voor Wijnbergen en voor een reeks andere bewoners van de Nieuwmarkt en de binnenstad, die samen lieten zien dat het ook een 'moedig landschap' was. Je had Cor Roos, politieagent op bureau Meijerplein. Ome Ab van Vliet, kolenhandelaar op de Krom Boomssloot en meester Van Mourik van de Jan de Liefdeschool om de hoek aan de Recht Boomssloot. De oude Estejé van de groentewinkel aan de Nieuwmarkt. Mevrouw Keizer van het café op de hoek Koningsstraat/Nieuwmarkt. Directeur Stroethoff en juffrouw Louwrens van de kleuterschool in de Barndesteeg. Doppie Helms van de bekende dansschool aan de Plantage Middellaan en chef Meidema van het gemeentelijk badhuis aan de Valkenburgerstraat.
De Nieuwmarkt was toen een echte volksbuurt. Jan voetbalde er bij WMHO: Wie Moedt Houdt Overwint, met een clubhuis in de Koningsstraat. Later viel hij ook een paar keer in bij het eerste elftal van Ajax - met Guus Dräger, Dré van Dijk, Adje Waldeck en Joop van Stoffelen - en wist daarbij zelfs een keer de gelijkmaker te scoren.
Maar verder was er bij Jan thuis weinig plaats voor leuke dingen. Er waren negen kinderen, zijn vader was communist en werkte als los werkman aan de kaai. 'Hij was een van de sjouwerlieden die daar iedere ochtend heen gingen om te kijken of er werk was. Daar pikte de baas de mensen voor die dag eruit.' Jan had graag willen doorleren maar moest na de lagere school aan het werk. 'Toen was het: je hebt hier nou elf jaar gegeten, nou wordt het tijd dat jij ook wat binnenbrengt.' Hij werd glazenwasser bij de firma Spiegel, waar ook zijn vader vast werk gevonden had.
Als glazenwasser zie je nog eens wat, en dat kwam hem goed van pas toen hij zijn verzetsactiviteiten begon. Zo wist hij, toen hij de ramen van een Wehrmachtkantoor moest wassen, afdrukken te maken van stempels voor valse persoonsbewijzen. Ook verspreidde hij oproepen voor de Februaristaking - vijftien was hij toen, hij droeg nog een korte broek en viel daardoor niet op.
En hij bracht joodse kinderen weg naar onderduikadressen in het hele land - drie jaar lang, soms drie keer per week. Dat zijn de dingen die 's nachts nog door zijn hoofd spoken: 'Dat ik die kinderen letterlijk los moest trekken van hun moeder, die armpjes om die nek heen. Die ouders helemaal in paniek.'
De risico's die je daarbij liep - alles ging met de trein en je moest maar afwachten of de kinderen zichzelf niet verraadden - waren enorm en achteraf vindt hij het zelf een wonder dat hij er levend doorheen is gekomen. 'Ik heb toen dingen meegemaakt... vanaf toen ben ik ervan overtuigd: er is meer tussen hemel en aarde. Dat praat niemand me meer uit m'n hoofd.' Dat verklaart ook de titel van zijn boek: Er stond iemand naast mij.
Neem alleen die keer toen een SD'er bij ze thuis kwam op zoek naar Jan Wijnbergen en hij trillend van de zenuwen z'n valse persoonsbewijs liet zien. Of zijn ontsnapping uit Kamp Amersfoort. Daar was hij heen gebracht nadat hij in 1944 was opgepakt en in het SD-hoofdkwartier aan de Euterpestraat zwaar was mishandeld. In Amersfoort moest hij onderhoudswerk doen op vliegbasis Soesterberg, waar hij tijdens een geallieerd bombardement met een paar kameraden de benen wist te nemen. 'Het was winter en we dwaalden daar in de sneeuw door het bos, toen ik zei: Ik zie vuur.'
'Ja, en ik zie een beer,' zei z'n kameraad.
Maar het was geen beer, het was Ferry Mesman uit Kattenburg. 'Die kende ik, die hadden een transportbedrijf. Ferry stond daar de gasgenerator van z'n auto bij te vullen met hout - je had toen veel auto's die op houtgas liepen - toen ik hem op z'n schouder tikte.' Ze mochten meerijden naar Amsterdam, waar Wijnbergen de Kalkmarkt op liep naar dokter Steegstra, die vaak joden hielp. Daar bleef hij een paar nachten. Het was eind '44. Van toen af tot aan de bevrijding leidde hij een zwervend bestaan.
Met de grootste eerbied spreekt Jan Wijnbergen over zijn verzetsvriend Piet Bakker, die de leiding had van de organisatie waarvan hij deel uitmaakte en die tal van joodse levens heeft gered. Na de bevrijding verloren ze elkaar uit het oog, veertig jaar lang.
'Toen moest ik op een ochtend voor werk in de Bijenkorf zijn. Ik liep het trapje af bij de dienstingang, de gang door en van de andere kant komt een man aangelopen. We hebben elkaar aangekeken, elkaar gepakt, we stonden te huilen. Toen wist ik nog steeds z'n echte naam niet. We hadden elkaar nooit meer gezien. Nee - niemand. Geen enkeling. Je gaf elkaar een hand en ging weer aan het werk. Hij zegt: ik heet geen Piet Bakker maar Piet Bosboom. En ik zeg: Ik heet ook geen Gerard Maas. Vanaf dat moment hadden we weer contact, tot aan zijn dood. U mag van mij honderdduizend keer die naam noemen: Piet Bosboom.'
'Zondag komt zijn vrouw op bezoek,' zegt Greet.
Ze hebben ook nog eens aangebeld bij de man in Nijmegen bij wie Jan in de oorlog een keer bleef slapen omdat de laatste trein naar Amsterdam al weg was. Dat was in strijd met alle voorschriften - je mocht als verzetsmensen niets van elkaar weten. Ook hem had Jan vijftig jaar niet meer gesproken.
'We waren toen naar het fietsmuseum in Nijmegen,' vertelt Greet. 'Daar kon je met een vrije reisdag heen. Maar ze woonden er niet meer.'
Het boek Er stond iemand naast mij (ISBN 1090809946-7-7) is te bestellen bij de uitgever: jaap@kdrprint.nl