[Argus, 26 april 2023]
PDF: Argus 26-04-23 soldaat voorpublicatie
Het leger was nooit populair in Nederland, maar de weerzin tegen al wat militair is, bereikte een hoogtepunt in de tweede helft van de afgelopen eeuw. In progressieve kringen werd het als stoer gezien om je aan de dienstplicht te onttrekken. Militaire waakzaamheid was niet ons pakkie-an, daar moesten anderen maar voor zorgen. Nu, na de wakeupcalls van de Amerikaanse president Donald Trump (‘zorg eens voor je eigen defensie’) en Vladimir Poetin (de Russen komen), roept die opstelling vragen op. Herman Vuijsje was een van de velen die zich lieten afkeuren en snapt achteraf niet waarom hij dat toen zo vanzelfsprekend vond. In zijn nieuwe boek Wij waren geen soldaat. Het leger was voor losers gaat hij na welke sociaal-culturele ontwikkelingen de weerzin tegen het leger destijds kunnen verklaren. Waarom waren we toen zo naïef?
De Batavieren kwamen in uitgeholde boom stammen de Rijn af zakken. Tweeduizend jaar later vielen de Duitsers op ongeveer dezelfde plek Nederland binnen. Na vijf dagen hadden ze ons leger, bestaande uit een stelletje brekebenen met kromme geweren op een ouwe fiets die bij de eerste gelegenheid de witte zakdoek trokken, in de pan gehakt bij de Grebbeberg.
Dat is ongeveer wat ik, voor ik aan dit boek begon, wist van de belangrijkste militaire inspanning die Nederland sinds de Tachtigjarige Oorlog in eigen land heeft geleverd. Veel meer wilde ik er blijkbaar niet van weten en hebben mijn ouders of leraren me ook niet bijgebracht. Natuurlijk, er waren de veel bloediger en langduriger speciale militaire operaties in Nederlands-Indië, maar dat waren foute oorlogen, vinden wij nu. Terwijl de strijd tegen de Duitsers in mei 1940 nou juist zo’n goeie was. Dat vonden we toen en dat vinden we nu: het was waarschijnlijk de beste oorlog die Nederland ooit heeft uitgevochten.
Dat is te zeggen, de beste in moreel opzicht. Qua praktisch resultaat was het natuurlijk minder geslaagd. De snelle nederlaag was niet bepaald iets om over naar huis te schrijven. Of om je aan op te trekken op het moment dat je zelf wordt opgeroepen voor de militaire dienst. Is dat de reden dat we de herinnering eraan een beetje hebben weggemoffeld? Of speelden ook andere omstandigheden een rol?
Kom vanavond met verhalen/ hoe de oorlog is verdwenen,/ en herhaal ze honderd malen:/ alle malen zal ik wenen. Iedereen kent het beroemde herinneringsgedicht van Leo Vroman. Maar hoe vaak wordt er verhaald en geweend over hoe de oorlog is begónnen? De strijd in de meidagen van 1940 is het stiefkind van onze herinneringscultuur. Het onderwerp leeft nog wel onder militairen, nabestaanden en militair historici, maar daarbuiten nauwelijks meer.
En zelfs wat historici betreft is dat nog maar de vraag, getuige de herinnering van David Barnouw, medewerker van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (Riod, later Niod) toen dr. L. de Jong daar zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog schreef. ‘De oorlogsinspanningen beschreef hij getrouw,’ zegt Barnouw, ‘maar zonder veel enthousiasme. De rectificaties na het eerste concept gingen voor een groot deel over het leger: die rangen et cetera interesseerden hem geen fluit.’
Pas bij het schrijven van dit boek werd me duidelijk dat van dat soort desinteresse in de prestaties van het Nederlandse leger tegen de Duitsers aanvankelijk zeker geen sprake was. ‘Zelden was het leger zo populair als toen het verslagen en grotendeels krijgsgevangen was,’ schreef Kees Schulten, een van De Jongs opvolgers als Rioddirecteur. ‘Langs de weg stond het zwart van de mensen om de overwonnen soldaten toe te juichen,’ memoreert Arjan Kors in zijn boek ’t Is plicht dat ied’re jongen. Een van hen, J. Hogenhout, noteerde in zijn oorlogsdagboek dat ze bij hun doortocht door Arnhem ‘een ovatie kregen alsof we als overwinnaars uit de strijd gekomen waren’.
* * *
In de naoorlogse jaren werd ondanks de papierschaarste veel geschreven en gepubliceerd over de strijd in de meidagen. Gedenkboeken en memoires, maar ook fel debat over de kwaliteit van de Nederlandse verdediging en over de vraag waar de oorzaken van de snelle nederlaag moesten worden gezocht: bij de slechte uitrusting en voorbereiding door de voorafgaande bezuinigingen, bij de geringe geoefendheid, de falende legerleiding, of ook, zoals Hans Blom opperde in Crisis, bezetting en herstel, bij de ‘geest der natie’: de geringe gevoeligheid voor militaire deugden als discipline, korpseer en militaire heroïek.
Vooral veteranen en hun organisaties verzetten zich tegen het beeld van een conservatief, onvoorbereid en wereldvreemd leger zoals dat werd geschetst door onderen anderen dr. L. de Jong. Amateurhistoricus Eppo Brongers nam het voor hen op en betoogde dat de wetenschap van de slechte afloop van de strijd een evenwichtig oordeel over de Nederlandse verdediging in de weg had gestaan. In een reeks van boeken pleitte hij voor ‘rehabilitatie en een eresaluut voor hen die ons land in de meidagen van 1940 onder de meest hopeloze omstandigheden hebben verdedigd’.
Sommige van Brongers’ boeken waren bestsellers, maar later werd het stil rond het onderwerp. Ook bij het Nationaal Legermonument tegenover de militaire erebegraafplaats op de Grebbeberg. Elk jaar worden daar op 4 mei de gevallenen van de Koninklijke Landmacht herdacht, maar, schrijft socioloog Rob van Ginkel in zijn boek Rondom de stilte, de belangstelling nam af.
“Er komt altijd wel wat publiek op af,” zegt generaal b.d. Dick Berlijn. “Voornamelijk uit de omgeving.” De Nederlandse soldaat uit de Tweede Wereldoorlog heeft het nooit gebracht tot militair icoon, realiseert hij zich. “We zijn vooral gebiologeerd door het geweldige succes van de geallieerde strijdkrachten die ons hebben bevrijd. Terwijl die bevrijding niet ons werk is, ze is ons ‘overkomen’.”
De tegenstelling kon inderdaad niet groter zijn, tussen het beeld van die kansloze jongens op de Grebbeberg en dat van de frisgewassen Canadees die bloemen krijgt toegeworpen als hij in zijn jeep de Berlagebrug in Amsterdam over komt rijden, of de gebruinde G.I., de barmhartige Amerikaan die zich vol compassie buigt over een uitgemergelde kampoverlevende.
Ons beeld van die andere bevrijder, de Russische soldaat, is aanmerkelijk minder positief, maar ook voor de Russen geldt dat zij wonnen waar wij werden verslagen. Zij vieren Overwinningsdag, de treurnis over het enorme verlies aan mensenlevens wordt in Rusland verlicht door trots en vreugde over de overwinning. Wij vieren Bevrijdingsdag – de dag waarop we door anderen werden ontzet, vijf jaar nadat we zelf een nederlaag hadden geleden.
Die herinnering kan ertoe hebben bijgedragen dat onze ouders en onze schoolmeesters er maar zo’n beetje het zwijgen toe deden over die episode. Hebben ze die min of meer verdrongen? En ons daarmee onbewust gesterkt in een afstandelijke of misprijzende houding tegenover de krijgsmacht?
Ik denk dat Brongers gelijk had met zijn opvatting dat de slechte afloop van de strijd in mei 1940 een afgewogen oordeel over de prestaties van Nederlandse soldaten heeft belemmerd. Dat we bij voorbaat kansloos waren, is wijsheid achteraf. Ook dat heeft niemand me op school bijgebracht.
* * *
Sinds het eind van de negentiende eeuw was het uitgangspunt van de Nederlandse neutraliteitspolitiek dat de omringende grote mogendheden elkaar de verovering van ons kleine land met zijn strategische ligging en belangrijke havens en luchthaven zouden misgunnen. Bij een aanval was het dus zaak ons te verschansen in de ‘Vesting Holland’, vertrouwend op ‘de vijand van de vijand’, die ons uit welbegrepen eigenbelang te hulp zou schieten.
In de praktijk werd daarbij gedacht aan een Duitse aanval, gevolgd door hulp van de Franse landmacht en de Britse luchtmacht.Maar dat mocht vanwege onze neutraliteit niet hardop worden gezegd; om diezelfde reden moesten militaire afspraken met beide landen tot een minimum worden beperkt.
Frankrijk had Nederland wel als bondgenoot geaccepteerd en substantiële militaire steun toegezegd, maar elke vorm van coördinatie voorafgaand aan de strijd ontbrak. Geheime militaire contacten met België, Frankrijk en Engeland op het laatste nippertje mochten geen naam hebben.
Toen het zover was, snelden de Fransen inderdaad te hulp. Ze bereikten Brabant en Zeeland, maar waren gedwongen zich terug te trekken toen duidelijk werd dat de Duitsers naar Frankrijk opmarcheerden door de Ardennen. Een ontwikkeling die vooraf niet te voorspellen was. Het was dan ook helemaal niet zo raar, schrijft Rein Bijkerk in de Volkskrant, dat de Nederlandse soldaten die op 10 mei 1940 de strijd aanbonden met de Duitse invallers ‘meenden – en hoopten in elk geval – dat er kans was op succes.’
De spectaculairste gevechten vonden plaats aan de Grebbelinie, met als pièce de résistance de Grebbeberg, waar de opdracht luidde: ‘hardnekkige verdediging’ en weerstand bieden ‘tot het uiterste’. Het 8 Regiment Infanterie wist het er geen weken vol te houden, zoals de legerleiding had gehoopt, maar drie dagen, ten koste van meer dan vierhonderd doden. De veldslag verliep uiterst chaotisch, de leiding schoot in veel opzichten tekort en in sommige gevallen raakten onze jongens in paniek en sloegen ze massaal op de vlucht.
Toch was de verdediging sterker dan de Duitsers hadden verwacht. Ook op andere plekken werd effectief tegenstand geboden, schrijft Hans Blom in Crisis, bezetting en herstel, meer dan in de Duitse aanvalsplannen was voorzien. En in ieder geval veel meer dan mij tot nu toe bekend was. In Rotterdam vocht het Korps Mariniers uit alle macht om de Maasbruggen te behouden. Bij de verdediging van vliegveld Waalhaven sneuvelden vijftig Nederlandse militairen. Ook rond Den Haag werd zwaar gevochten om te voorkomen dat Duitse luchtlandingstroepen in één dag de Nederlandse weerstand zouden breken door koningin, kabinet en legerleiding in handen te krijgen. Het plan mislukte ten koste van vijfhonderd Nederlandse levens en evenveel Duitse.
De Luftwaffe leed daarbij zware verliezen. De schattingen variëren van 350 tot 500 uitgeschakelde toestellen, een kwart tot een derde van de totale ingezette luchtvloot. Aan Nederlandse kant gingen 60 van de 125 toestellen verloren. Veertig Nederlandse vliegers kwamen daarbij om het leven.
* * *
Bij Kornwerderzand hield de verdediging zelfs stand tot aan de capitulatie. De Erste Kavalleriedivision wilde bij verrassing het sluizencomplex aan de kop van de Afsluitdijk innemen, maar vanuit de moderne kazematlinies aan weerszijden van de sluizen werd de aanval afgeslagen. Dat was mede te danken aan de Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau, die vanuit de Waddenzee de Duitse artillerie wist uit te schakelen. Een moedige actie, want de kanonneerboot was zelf niet tegen luchtaanvallen beschermd.
In de meidagen van 1940 zijn 2300 Nederlandse militairen gesneuveld. Een aanzienlijk verliescijfer, zegt Rein Bijkerk, zeker gelet op de korte duur van de strijd. Volgens een lijst van verliezen, opgesteld door het Niod, verloor de Koninklijke Marine 2900 man en stierven in Duitse krijgsgevangenschap 300 à 400 militairen. Het totale militaire verliescijfer komt daarmee op 5500. Theo van den Doel becijfert het totale aantal Nederlandse militairen dat tijdens de Tweede Wereldoorlog is omgekomen, de strijd in Nederlands-Indië inbegrepen, op ruim 16.000.
Een antwoord op de vraag hoe onze nonchalante omgang met dit militaire verleden te verklaren is, geven deze cijfers niet. Integendeel, het wordt gezien de vaak moedige weerstand en het offer aan mensenlevens eerder raadselachtiger. Voor mogelijke verklaringenzullen we verder moeten speuren in de naoorlogse herinneringscultuur.