[ In: Stad noch land, de ruimtelijke ontordening van Nederland, uitgave Staatsbosbeheer/NAI/RPB 2006 ]
Iedereen die opgroeide in de grote stad, kent de verlokkingen van tussenland. Daar lagen vrijheid en avontuur op je te wachten: een plek nog zonder 'bestemming', een onbestemde plek waaraan grote mensen nog geen onverbiddelijke betekenis hadden toegekend. Je kon er fikkie stoken en kikkervisjes vangen. De lekker-vieze geur opsnuiven van zompig veen. Wat zou ik graag nog eens de opwinding voelen die door me heen sloeg bij het afdalen naar 'het landje' bij ons in de buurt, met het 'dempie' in een moddersloot.
Die hang naar het kleine avontuur in een ongeregeld stukje wereld - substituut voor de echte geheimzinnige natuur die je in de grote stad niet vond - blijft sommigen hun hele leven vergezellen. Mij ook. Iets van die jongensachtige opwinding voel ik nu nog als ik op op een wandeltocht de grote stad uitloop. Dat onbestemde traject tussen stad en land, waar de wereld onaf is en waar mensen op eigen houtje maar wat aanrommelen met de ruimte, blijft altijd fascineren.
Ik ben dus bovengemiddeld gevoelig voor de verleiding van de stedelijke rafelrand. Toch ben ik in dit boek degene die niet deelt in de euforie over 'tussenland'. Sterker: ik ben de spelbreker die de vrijheid die er heerst, aan banden wil leggen. Ben ik erop uit to kill my darlings? Dat zal hieronder blijken; wilt u mij maar volgen? En dat volgen bedoel ik letterlijk, want de inzichten die mij tot mijn standpunt brachten, deed ik op tijdens een wandeltocht langs de grens van groot-Amsterdam die ik in 2003 maakte.1
Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt
Als ik m'n ogen dicht doe en aan die tocht terugdenk, buitelt een hele serie beelden van vrolijk, ongeregeld, verwarrend en intrigerend tussenland over mijn netvlies. Ruigoord, waar grijs geworden hippies en kunstenaars onverstoorbaar hun jointje roken en in de dorpskerk onderdak bieden aan inlandse en uitheemse kunstvoortbrengselen. Het Geuzenbos even verderop, waar een veehandelaar illegaal pony's laat grazen en een schapenboer zich een stuk land heeft toegeëigend, waardoor totaal ongepland een open landschap met wilgenbosjes, duindoorn en rozenstruiken is ontstaan, dat doet denken aan een schilderij van Koekoek.
Of neem de ringvaart van de Haarlemmermeer, met aandoenlijke scharrelbuurtjes, allerhande pieremachocheltjes aan de waterkant en rare huisjes en bedoeninkjes aan de dijk. Himmelhoch jauchzend was ik ook bij het passeren van de 'spoorwegdriehoek' in Diemen - een stukje vergeten land midden in de hectiek van de stadsrand. Een Italiaanse ex-gastarbeider blijkt er op een goede dag zomaar een kinderboerderijtje te zijn begonnen.
Op het Zeeburgereiland stond ik opeens voor het impromptu beeldenpark van 'ijzeren dichter' Theo Niermeijer, intussen helaas overleden. Een soort kraal van kleurrijk beschilderde woonwagens en bouwketen, met een zitje van ouwe crapauds rond een kampvuur. Het was een lome namiddag en ik werd hartelijk uitgenodigd een glaasje mee te drinken en de woonwagens te bezichtigen.
Maar toen ik verder liep, duurde het niet lang of mijn euforie verkeerde in droefenis. Aan de Zuider IJdijk bleek een heel ander stukje tussenland te liggen: een lange strook verveloze containers en loodsen, gegarneerd met onwaarschijnlijke hoeveelheden troep en omringd door bordjes verboden toegang en 'hier waak ik'. Dat laatste was geen loos dreigement: hier en daar liep een pitbulletje rond. 'Uitkijken,' waarschuwde een groepje randgroep-schoonmaakjongeren op de dijk. 'Het is daar niet pluis.'
Helemaal zum Tode betrübt raakte ik bij het doorkruisen van de Osdorper Binnenpolder aan de westrand van Amsterdam. Nog maar kort geleden een prachtig weidegebied, nu een potpourri van illegale autosloperijen, vervallen kassen met onduidelijke bestemming, caravanopslag en een uitgestrekt Belgisch villadorp - op onzichtbare wielen, want officieel stacaravans! - met bewoners die de passerende wandelaar weinig uitnodigende blikken toewerpen. De deelgemeente Osdorp laat de illegale ontwikkelingen op hun beloop en legaliseert het merendeel na verloop van tijd in het bestemmingsplan. Van de weeromstuit gaan ook de overgebleven boeren loodsen en barakken neerzetten. 'Als je maar brutaal bent, kan er veel. De deelraad laat het allemaal toe,' aldus een van hen in een krantenartikel.
In de Osdorper Binnenpolder heerst dus het recht van de sterkste. Misschien kun je zeggen dat ook hier de arrangementen gelden die door de verheerlijkers van tussenland als regulerend beginsel worden aangeprezen: 'afspraken tussen lokale spelers', 'zelforganisatie' en 'sturing door de gebruikers'. Als je er tenminste niet bij vraagt wélke spelers en gebruikers het gebied op deze manier voor zich opeisen. Minder waarschijnlijk is het dat die spelers zich daarbij laten leiden door 'onvrede met de traditionele ruimtelijke ordening'. En nog minder waarde moet in dit geval worden gehecht aan de claim dat in tussenland eerder ondanks dan dankzij de inspanningen van ruimtelijke planners, 'de ware idylle' groeit.2
Zoek de verschillen
Er lijken dus verschillende soorten tussenland te bestaan, waarvan sommige zich beter lenen voor zelfregulering dan andere. Kunnen we criteria benoemen die ons helpen bij het maken van dat onderscheid? Op mijn wandeling rond Amsterdam drongen zich er twee aan mij op: de mate van openheid naar buiten toe van het ongeregelde en tijdelijke ruimtegebruik, en de mate waarin het cultuurlandschap daarbij wordt gerespecteerd.
Aan de Zuider IJdijk en in de Osdorper Binnenpolder laten de gebruikers er niet de minste twijfel over bestaan dat pottenkijkers ongewenst zijn. Zij hebben in feite een stuk tussenland geusurpeerd, waarbij ze cultuurlandschap vernietigen zonder iets toe te voegen dat hun particulier belang overstijgt. Mooi of aantrekkelijk zijn deze plekken onmogelijk te noemen. Van nieuwe, spannende en creatieve ontwikkelingen is ook niet veel te zien.
In Ruigoord en de 'kraal' van Theo Niermeijer worden bezoekers juist uitgenodigd deel te nemen aan een tijdelijk, fantasievol gebruik van de ruimte. Er heerst vrolijkheid in plaats van grimmigheid. Hier wordt openbare ruimte toegevoegd - niet ingepikt. De gebruikers maken niks stuk, maar brengen leven waar anders woestenij zou zijn. Hun aanwezigheid helpt de kwaliteit van de omgeving te bewaren of te verhogen.
Een pleidooi dat dit soort verschillen veronachtzaamt, is, zeker als het wordt verwoord door ruimtelijke ordenaars, verbazend. Het gedogen van ongewenste en illegale ontwikkelingen heeft de afgelopen decennia geresulteerd in ernstige en omvangrijke aantastingen van ons cultuurlandschap. Ook in een gebied als de Osdorper Binnenpolder zal straks worden gezegd: jammer, het is gebeurd, het is niet meer terug te draaien.
De twee door mij genoemde criteria zijn niet zaligmakend; misschien zijn er andere en betere te bedenken. Waar het om gaat is de bereidheid om onderscheid te maken - om te beoordelen en te kiezen als het gaat om zoiets kostbaars als het gebruik van onze schaarse ruimte. Maar keuzen maken, dat doen de Tussenlanders, zoals ik ze verder maar zal noemen, nu juist niet. 'Tussenland is niet mooi of lelijk,' verordineren zij. 'Het is er gewoon.' Zij beoefenen daarmee een soort cultuurrelativisme, passend in de postmoderne trend die op andere terreinen alweer op zijn retour is: alles is even waardevol, dus alles kan over één kam worden geschoren.
Onderscheid maken tussen meer en minder gewenste vormen van tussenland zou ons in de huidige omstandigheden ook weinig opleveren, zo impliceren de Tussenlanders. Volgens hen zijn de ontwikkelingen dermate 'dynamisch' en complex dat we ze met het gangbare instrumentarium toch niet meer kunnen beïnvloeden. Zo zijn bestemmingsplannen te star en te bot; ze gaan te veel uit van het oorspronkelijk gebruik. Betere, meer flexibele bestemmingsplannen maken, toegespitst op een creatief gebruik van tijdelijk onbestemde ruimte, heeft geen zin - dat weten ze al. Ze hebben hun conclusie klaar: 'Een groot deel van de Nederlandse ruimte onttrekt zich in meer of mindere mate aan de traditionele ruimtelijke ordening.'
Dynamiek verzet zich niet tegen regulering
Het debat over de wenselijkheid en haalbaarheid van overheidsregulering beperkt zich natuurlijk niet tot de ruimtelijke ordening. Wel heeft de Nederlandse ruimte een paar bijzondere kenmerken die uitnodigen om ons goed te bedenken voordat we meegaan in de modieuze trend om de overheid af te danken. Ter vergelijking noem ik twee berichten uit andere sectoren, die in de krant staan op de dag dat ik dit schrijf.
Het ene bericht gaat over het Witte Boekje, de alternatieve spellingsgids die door een serie gedrukte media als leidraad wordt genomen om een eind te maken aan de verwarring rond de 'tussen-n'. Volgens het Witte Boekje kunnen de gebruikers zelf het beste uitmaken of ze wel of geen tussen-n schrijven. De voorkeuren van de mensen lopen uiteen, dus zie simpelweg af van regulering. Dit is het model dat ook de Tussenlanders propageren, en dat in tussenland ook zou werken als het evenals de taal een virtuele, onbegrensde en steeds veranderbare ruimte zou zijn, in plaats van een beperkt gebied waarvan het gebruik beantwoordt aan de wetten van een zero-sum game.
Het andere krantenbericht gaat over de gebreken die zijn aangetroffen in de nieuwbouw aan het Amsterdamse Bos en Lommerplein. In de bouw heeft de door de Tussenlanders bepleite ontwikkeling zich al voltrokken: de overheid heeft het toezicht grotendeels uit handen gegeven aan belanghebbende partijen. Nu, na een reeks van rampzalige incidenten en bijna-incidenten, pleit zelfs bouwvoorzitter Brinkman voor een terugkeer naar centraal toezicht.
In de ruimtelijke ordening moeten we het stellen zonder dit soort wake-up calls. Het verrommelen en dichtslibben van tussenland is een sluipend proces - een aaneenschakeling van kleine, ongeplande ontwikkelingen waarbij autoriteiten de andere kant op kijken tot het te laat is. De schrijvers van Tussenland citeren zelf de klacht van de gemeente Haarlemmermeer dat de situatie door het jarenlange gedoogbeleid in tussenlandzones 'helemaal uit de hand is gelopen'.
Maar er is ook een belangrijke overeenkomst tussen de bouw en de ruimtelijke ordening. Ook in de bouw gold het een tijdlang als vanzelfsprekend dat centraal toezicht achterhaald was. De bouw van grote objecten was daarvoor te gespecialiseerd en te complex geworden, heette het. Nu blijkt, onder verwijzing naar vergelijkbare arrangementen in onze buurlanden, de terugkeer van een centrale bouwbegeleider of hoofdconstructeur heel wel mogelijk te zijn.
Voor de ontwikkelingen in tussenland geldt hetzelfde. Dat de daar heersende dynamiek zich zou verzetten tegen centrale sturing is een fabeltje. Kijk bijvoorbeeld naar De Heining, het 'Jacobse en Van Es-terrein' vlakbij het Geuzenbos in Amsterdam-West. Nadat de ontvoerde Freddy Heineken er gegijzeld werd, maakte de overheid een eind aan haar gedoogbeleid en bracht het terrein op orde. In Maastricht deed burgemeester Leers hetzelfde met woonwagenkampen die letterlijk tot 'tussenland' waren geworden: een vrijstaat waar de zelfregulering zulke proporties had aangenomen dat overheidsinstanties er niet meer naar binnen dorsten.
De merites van overheidsregulering en zelfregulering lenen zich dus voor een normaal debat - dat geldt in de bouw, in de ruimtelijke ordening en op tal van andere gebieden. Je kunt een voorkeur hebben voor het een of voor het ander, maar laten we afspreken dat we ons daarbij van argumenten bedienen, en niet van een uit de lucht gegrepen postulaat dat overheidsregulering zich niet zou verhouden met moderne ontwikkelingen.
Een status aparte voor tussenland?
Tot nu toe zijn concrete argumenten in het werk van de Tussenlanders schaars en weinig overtuigend. Ik noem hun argument dat tussenland niets nieuws is: er zijn altijd stadsrandgebieden geweest waar oogluikend activiteiten werden toegelaten die in de stad zelf ongewenst waren. Natuurlijk is dat waar, maar over de wenselijkheid of onvermijdelijkheid van zelfregulering in hedendaags tussenland zegt het niets. De beschikbare ruimte is nu immers veel schaarser dan toen, terwijl de minder gewenste activiteiten veel grootschaliger en bedreigender zijn.
Ook de vraag hoe de bepleite zelfregulering in concreto zou moeten worden uitgewerkt, blijft onbeantwoord. Hoe moet een ruimtelijke status aparte van de betrokken gebieden bestuurlijk worden ingepast? Wie maakt uit wat tussenland is en wat niet? Op welke gronden en voor hoe lang? Hoe leggen we vast op welk punt de creatieve dynamiek overgaat in schadelijke en illegale activiteiten? Hoe komen we dat te weten en welke consequenties verbinden we eraan?
In een dichtbevolkt land als Nederland kunnen deze vragen niet onbeantwoord blijven. In zo'n land vereist ook het stellen van minder, andere of tijdelijke ruimtelijke regels regulering. Tussenland is dus niet de proeftuin die ons laat zien hoe we straks in heel Nederland met de ruimte om zullen gaan. Wat wel kan, is dat we op grond van weloverwogen criteria bepaalde soorten tussenland identificeren die in aanmerking komen voor een vorm van ruimtelijke zelfregulering en flexibel ruimtegebruik - tijdelijk en goed ingebed in het instrumentarium van de ruimtelijke ordeningswetgeving.