A.M. DE JONG: DE SOCIOLOGISCHE VISIE VAN EEN VOLKSSCHRIJVER

 

[ Facta, februari 1996 ]

 

Het leven als socioloog en journalist is niet altijd gemnakkelijk. Men schrijft en schrijft, woorden, stukken, boeken - maar een 'schrijver' wordt men niet. Daarom is bij mij nog nooit een jonge studente op de stoep verschenen om mij te interviewen over 'mijn werk'. In mijn dromen zet ze haar bandrecorder aan, laat vol eerbied haar oog dwalen langs mijn oeuvre aan de wand en stelt mij de vraag die men aan echte schrijvers stelt: 'Door welke auteurs bent u het meest beïnvloed?' Zonder dralen zou ik antwoorden, naar waarheid: 'De grote voorbeelden voor mijn werk zijn Kapitein Rob en Bulletje en Boonestaak.'

Het is voor mij een buitenkans dat Facta mij nu in de gelegenheid stelt alsnog op mijn twee grote inspirators in te gaan. Evert Werkman, de Parool-journalist die de tekst schreef van de dagstrip De avonturen van Kapitein Rob, steekt in 'mijn werk' de kop op zodra ik een verhaal moet vertellen. Werkman schreef een heldere, vlotte stijl en schuwde het effectbejag niet. Als het spannend werd kon je er donder op zeggen dat de aflevering van die dag eindigde met de woorden: 'Weinig kon Rob vermoeden wat hem de volgende dag te wachten zou staan.' Sindsdien houd ik mij daaraan.

Wat Evert Werkman betekende voor mijn stijl, was A.M. de Jong voor de inhoud van mijn werk en voor mijn manier van kijken. In De wereldreis van Bulletje en Boonestaak, die van 1921 tot 1934 als dagstrip in Het Volk verscheen, toonde De Jong zich in een dubbele hoedanigheid die maar zelden voorkomt: hij verenigde een schitterende en geestige verteltrant met een humanistische en socialistische moraal. Terwijl Bulletje en Boonestaak het ene spannende avontuur na het andere beleefden, gaf De Jong de lezer les in antimilitarisme, feminisme, antikapitalisme en antikolonialisme. Maar dat alles zo knap en onopvallend dat ik het me pas realiseerde bij herlezing op latere leeftijd.

Op sommige gebieden is het vooral een ander meesterwerk van De Jong dat mij heeft beïnvloed: de militaire roman Frank van Wezels roemruchte jaren, die tijdens de Eerste Wereldoorlog speelt. Het boek is een uitwerking van de column die De Jong schreef toen hij in 1917 was gemobiliseerd als lid van de Vrijwillige Landstorm. Hij was toen al een jaar of dertig maar werd toch - in het geheel niet vrijwillig - onder de wapenen geroepen om in het Veldleger onze zuidgrens te bewaken. Bij zijn beschrijving van de gedwongen ontmoeting van Landstormers uit alle rangen en standen gaf hij blijk van een scherpe sociologische blik en een grote onbevangenheid.

Wat mij vooral opviel was dat De Jong openhartig over dingen schreef die wij thuis nooit bespraken en die ik dan ook niet helemaal begreep. Eén van zijn officieren, met wie hij bevriend raakte, beschreef hij bijvoorbeeld als '...een indo, nerveus en gevoelig.' Wat ik hiermee aanmoest, snapte ik niet. Inderdaad was die officier nerveus en gevoelig. Hij sprak ook raar, de r werd bij hem een ch bijvoorbeeld. Maar wat een indo was, en wat dat ermee te maken had? Geen idee.

Tijdens zijn training kwam De Jong terecht in een groep waarin ene Sjakie Meier een nogal opvallende rol speelde. Dat was 'een typische, kleine jodenman', die het regelmatig met de officieren aan de stok kreeg. Ook hij sprak geen gewoon Nederlands en ook bij hem liet De Jong geen gelegenheid voorbijgaan om dat duidelijk te maken. 'Ik ben hier gedwonge naar toe gesleep,' foetert hij bijvoorbeeld tegen een luitenant. 'Mod'ik me dan late verwijte dad'et zo lang duurt eer ik een goeie soldaat ben? Een goeie soldaat? Zal ik nooit een goeie soldaat worre, ook een ramp. Nee, laad'u me nou es uitspreke! Val ik u in de rede? U is toch begonne! U heb an ons verwete as dadde me geen goeie soldaat benne, en me benne oggenebbisj amper an drie dage in diens. U heb makkelijk prate. Nee, zeg u nou zellef!'

Deze passage trof mij nog meer dan de opmerking over de indische sergeant. Wat een jood was wist ik heel goed. Joden waren die familieleden van mijn vader die de oorlog niet hadden overleefd. Dat was tegelijk de reden dat we er zelden over spraken en wel allerminst in de vrijmoedige termen die De Jong zich hier permitteerde.

Ik ervoer deze manier van kijken en schrijven door een voorbeeldig socialist en humanist - De Jong werd in 1943 op last van de Duitsers vermoord - als een verademing in het beklemde klimaat van stilzwijgen over de oorlog. Later ben ik zelf gaan schrijven over de doorwerking van de oorlogsherinnering in onze omgangsvormen met nieuwe etnische groepen. De onbekommerde vrijmoedigheid van A.M. de Jong, waarvan ik kennis nam toen ik een jaar of twaalf was, heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. A.M. de Jong was aanvankelijk schoolmeester, een schoolmeester die schrijver werd, en socioloog avant la lettre. Als socioloog heb ik van hem iets geleerd dat in mijn studietijd, in de jaren zestig en zeventig, verre van vanzelfsprekend was: vrijmoedigheid in waarneming en beschrijving, en lak aan politieke taboes.

Terug naar overzicht met artikelen