ONDERHOUDENDE VERHALEN VAN EEN STRENGE DAME, Dr. Henriëtte Boas

 

[ NRC Handelsblad, 5-10-87 ]

 

Henriëtte Boas staat bekend als weinig inschikkelijk polemist inzake allerhande joodse aangelegenheden. Haar spreekwoordelijke scherpe pen heeft nu, in vreedzame coexistentie met een warme belangstelling en een onderhoudende stijl, een boeiende bundel opgeleverd over de Amsterdamse joodse geschiedenis.

Het dertigtal artikelen in Herlevend Bewaard, geselecteerd uit een veel groter oeuvre, getuigt van niets anders dan de hoogstpersoonlijke belangstelling van de schrijfster. Maar die belangstelling is zo breed dat zij een zeer gevarieerd beeld oplevert, met oorspronkelijke bijdragen over bijvoorbeeld 'Amsterdams‑joodse ex-libris' of 'De gebrandschilderde ramen van de sjoel in Oost'.

De grote eruditie waaruit Boas put, berust enerzijds op nauwgezette bronnenstudie, anderzijds op een soort oral history avant la lettre. Al in de jaren vijftig begon zij oude mensen te interviewen. Door hun verhalen kan zij lijnen terug trekken tot begin negentiende eeuw. Zij voert ons bijvoorbeeld door de Plantage Middenlaan, waar voor de oorlog veel joodse notabelen woonden, en houdt bij bijna ieder huis even stil om iets over de geschiedenis van zijn bewoners te vertellen.

Het joodse proletariaat, waartoe het merendeel van de Amsterdamse joden behoorde, treedt in Herlevend Bewaard slechts spaarzaam voor het voetlicht. De enige 'echt Amsterdams-joodse vrouw' aan wie een artikel wordt gewijd, Gre Gobits, een diamantbewerkster, blijkt toch nog de dochter van de rector van het Nederlands-Israelitisch Rabbijnen-seminarium. Het zijn vooral geleerden, bestuurders, prominente en voortreffelijke mannen, aan wie kleine biografieën worden gewijd.

Minder 'erudiete' persoonlijkheden die toch hun stem meenden te moeten verheffen over joods Amsterdam, moeten van goeden huize komen om Boas' nihil obstat te verwerven. Meyer Sluyser krijgt ervan langs als een auteur van 'nostalgische jeugdherinneringen, aan de vergetelheid ontrukt vanuit het weten van de vernieling die volgen zou.' Bovendien is een groot deel van zijn verhalen ouwe koek, in zoverre dat de schrijfster dezelfde verhalen 'misschien wel honderd maal' van haar eigen grootmoeder heeft gehoord. 'Ook het verhaal van de oude man en de gremselich kenden wij al,' meldt zij enigszins korzelig, maar zonder verdere uitleg.

Anderen stonden op een 'zeer veel hoger niveau' dan Sluyser. Diens 'schetsjes', legt Boas uit, zijn 'op zichzelf juist, maar het is slechts een bepaald aspect van een bepaalde periode uit de geschiedenis van het vooroorlogse Amsterdam.' Dat is wel het laatste verwijt dat men in een bundel als deze zou verwachten.

Herlevend Bewaard is in de eerste plaats een kroniek: een poging om gebeurtenissen in de Amsterdamse kille zo nauwgezet mogelijk voor de vergetelheid te bewaren. Een zeer precieze behandeling van de stof wordt over de hele linie volgehouden, niet in de laatste plaats op het gebied der familiebetrekkingen. Over rabbi Josef Zwi Hirsch (1821-1870), en diens zoon Samuel Joseph, doet de schrijfster bijvoorbeeld weten: 'Ook tot deze familie behoorde wijlen Samuel Juda Hirsch, en diens broer, Benzion Hirsch. Deze waren ook op andere wijze aan de familie Spitz verwant, daar de enige zuster van de vader van Rebecca Spitz‑Kisch, Ganna, gehuwd was met Simon Azarja Hirsch, de vader van Samuel Juda en Benzion. Een zuster van Rebecca Spitz huwde de arts S. Premsela en werd de moeder van dokter Meyer J. Premsela, die dus een volle neef was van I. Kisch.' Misjpologie van de bovenste plank, die echter niet ieder in gelijke mate zal interesseren.

Veel stukjes zijn op ingenieuze wijze 'opgehangen' aan een aanleiding in de joodse kalender of een actuele gebeurtenis. De ingebruikneming van de 'Boas en Judelshof', een nieuwe straat in Osdorp, inspireerde de schrijfster tot een beschouwing over de Salon des Variétés, een 'joods' theater dat zijn bloei in de tweede helft van de vorige eeuw beleefde, en waarvan de heren Boas en Judels de directie vormden.

Het boek is door de uitgebreide verklarende woordenlijst voor ieder toegankelijk, maar in de eerste plaats gericht op een joods publiek: lezers van de joodse bladen Hakehilla en Kolenoe, waarin de artikelen eerder verschenen.

Temidden van de niet-aflatende boekenstroom over joodse onderwerpen valt Herlevend Bewaard op doordat het niet geschreven is door iemand van de naoorlogse generatie, en niet de oorlog als eerste referentiepunt heeft. Toch ga ik op wat Boas over dit onderwerp te berde brengt wat nader in, omdat haar onbevangen blik hier zo goed tot zijn recht komt. In een artikel over Amsterdamse Poeriembals stelt zij bijvoorbeeld dat Poeriem het feest is van samen vrolijk zijn, en wel op een wijze 'die onze generatie, die aan het jodendom niet langer een begrip als uitbundigheid verbindt, soms nauwelijks "joods" lijkt.'

Er is een In Memoriam voor mevrouw Wijsmuller, die duizenden joodse kinderen het leven redde, en door Boas op haarscherpe wijze geprezen wordt: 'Zij hielp joden niet uit een christelijk bewustzijn, en ook niet uit een soort filosemitisme. Nee, zij hielp vele joden omdat zij niet werkeloos kon toezien.'

Elders geeft Boas, haast en passant, een nuchtere analyse van het gedrag der Nederlanders - joden en niet-joden - in de oorlog. Evenmin als het bij ambtenaren van bevolkingsregisters opkwam, de 'joodse' kaarten te verwijderen, kwam de joodse gemeente op de gedachte om haar ledenadministratie te vernietigen. Dat de overgrote meerderheid der ambtenaren in 1940 de 'Arierverklaring' ondertekende, wijt Boas niet aan kwaadwilligheid maar aan naiviteit, 'evenals dit het geval was bij de overgrote meerderheid der joden die gehoor gaven aan de Meldungspflicht van 1941.'

In een apart essay betoogt zij dat Etty Hillesum, die het lot van de weggevoerde joden bewust wilde delen, ten onrechte als een joods symbool wordt beschouwd. Boas acht het onwaarschijnlijk dat Etty Hillesum zichzelf in de eerste plaats als joods beschouwde. De schrijvers door wie zij zich liet inspireren (Rilke, Tolstoj, Matthaeus, Augustinus) waren geen joden. Verder stond haar doodsdrang haaks op het sterk op het leven gerichte jodendom. 'Er zit zelfs een uitgesproken christelijk element in haar verlangen naar lijden - een martelaarschap dat sterk in tegenstelling staat tot de joodse opvatting ervan. Misschien is het ook dit element dat de niet-joodse, christelijke lezer zozeer aanspreekt.'

Boas' verspreide opmerkingen over oorlog en oorlogsverwerking tonen samenhang. Zij vindt dat 'de voortdurende nadruk op het slachtoffer-zijn ons joden niet werkelijk helpt, maar enerzijds traumatiserend werkt op onszelf, en anderzijds vaak in zekere zin discriminerend is ten aanzien van ons.' Zij moet niets hebben van de loodzware last die tegenwoordig op de 'tweede generatie' wordt geprojecteerd. Dan kun je alles daar wel aan ophangen, je doodgewone echtscheiding bijvoorbeeld.

Naar aanleiding van De Bastille, Rudolf van den Bergs filmische speurtocht naar de joodse identiteit, vraagt Boas zich met klem af of het probleem niet bij de hoofdpersoon zelf ligt, volgens haar 'een slappeling, een dwangneurotische persoonlijkheid, die zijn verantwoordelijkheid ontloopt, en, vol zelfbeklag, al zijn problemen toeschrijft aan het feit dat hij een joodse oorlogswees is.'

De verzengende ironie waarvan Henriette Boas zich in haar ingezonden stukken nogal eens bedient, ontbreekt gelukkig niet geheel. Zij vermeldt hoe Van den Berg om propaganda voor zijn film te maken naar Amerika ging, 'waar hij in minder dan veertien dagen in tien verschillende steden from coast to coast persconferenties gaf,' en vraagt zich af: 'Zou hij daarmee nog steeds op zoek zijn naar zijn identiteit?'

 

Herlevend bewaard. Aren lezen in joods Amsterdam

Door dr. Henriëtte Boas

Keesing, 1987

ISBN 90 60 83 37 08

Terug naar overzicht met artikelen