DE LAATSTE KAARS
Nederland oververtegenwoordigd in Yad Vashem

 

[De Groene Amsterdammer, 6 februari 2014

Voor PDF: zie Yad]

 

Yad Vashem, oktober 2013

Ik bén mijn broeders hoeder is de titel van de tentoonstelling, met die klemtoon als veelbetekenend extraatje. De teller bij de ingang staat op 24.811. Zoveel Righteous Gentiles, 'Rechtvaardigen onder de Volken', zijn er tot nu toe erkend - prachtige, ietwat raadselachtige aanduidingen voor de keurtroep van mensen die menselijkheid betrachtten tijdens de grootste massamoord. Het zijn grote woorden waarin dit verhaal wordt verteld en herdacht, zoals alles er groot aan is: van de omvang van de moord tot de vormgeving van het Yad Vashem instituut dat de onderscheidingen namens de staat Israël toekent.

En het aantal rechtvaardigen - ook dat is groot. Tenminste, groter dan de bedenkers van het concept vijftig jaar geleden veronderstelden. Aanvankelijk werd voor iedere Rechtvaardige een boom geplant in de Tuin der Rechtvaardigen. Vanaf 1996, toen bijna tweeduizend bomen waren geplant en de stroom alleen maar verder aanzwol, worden de Rechtvaardigen geëerd met een gegraveerde vermelding van hun naam in de Muur van Eer.

Een van de gevallen die op de tentoonstelling worden belicht, gaat over Nederland. Ik val midden in de video, een man kan zijn tranen niet bedwingen. 'Meneer Drukker gaf opa zijn gouden brilletje,' zegt hij. 'Dat zou hij toch niet meer nodig hebben. Opa is vermoord, net als de familie die hij had willen redden.'

Pieter Kleibroek was die opa, een kleine veeboer uit Warmenhuizen die het joodse gezin Drukker uit Alkmaar verborg op zijn boerderij. Tot 17 mei 1944, toen de Duitsers het dorp afgrendelden en, geholpen door Nederlandse premiejagers, uitkamden. Abraham en Juliette Drukker en hun dochter Marjan vonden de dood in Auschwitz, Pieter Kleibroek werd afgevoerd naar Sachsenhausen en tijdens een dodenmars kort voor de bevrijding doodgeschoten.

Wat hij gedaan had, was bij de familie nauwelijks bekend. Tot 2011, toen het telefoontje uit Jeruzalem kwam. Nu, bij het aanvaarden van de erkenning als Rechtvaardige in de Alkmaarse synagoge, zegt de kleinzoon: 'We hebben verdriet om mensen die we nooit gekend hebben maar die onbegrijpelijk genoeg steeds dichter bij ons zijn komen te staan.'

Het paviljoen waar de expositie over vijftig jaar Rechtvaardigen wordt gehouden, is maar één onderdeel van het enorme Yad Vashem-terrein. Het duizelt je na een paar uur van de monumenten, herdenkingsmuren en -hallen, gedenkzalen, plaquettes, zuilen, herinneringswouden en -valleien. Yad Vashem is een uitgestrekt tempelcomplex waar een nieuwe zondeval wordt gememoreerd. Weldoeners die geld gaven voor de opbouw ervan zien zich er vereeuwigd: nabestaanden, maar ook Duitse steden en deelstaten, berouwvolle zondaars, hopend op absolutie van hun heimelijk gekoesterde schuld, zoals op middeleeuwse altaarstukken de schenkers zich lieten afbeelden.

En vóór alles de heiligen.. de heiligen van onze dagen krijgen in Yad Vashem hun schrijn. De Rechtvaardigen die onze zonden op hun schouders namen. En het ons daarmee mogelijk maken door te leven, zelfs hoop te koesteren, nadat we elkaar het afschuwelijkste hebben aangedaan. Dat is de boodschap die je meekrijgt als je in het enorme Holocaustmuseum van Yad Vashem alle gruwelen hebt aanschouwd. Het museum is oplopend naar boven toe gebouwd en als je weer naar buiten komt, sta je oog in oog met een weids panorama: een land van melk en honing, groen en vredig tot in het verschiet.

* * *

Aan de weg naar de Tuin der Rechtvaardigen valt een klein monument op door zijn ingetogenheid. Het herinnert aan het enige geval waarin een hele dorpsgemeenschap onder de Rechtvaardigen werd geschaard: het Drentse Nieuwlande. De 117 inwoners van Nieuwlande wisten meer dan tweehonderd joden te redden. Ieder gezin had minstens _én onderduiker in huis.

Is het misschien daarom dat het plein waar de oprijlaan naar Yad Vashem begint, 'Hollandplein' is genoemd? Het zou kunnen: in 1953, toen Yad Vashem werd opgericht, had Nederland nog de reputatie dat het in de oorlog één groot Nieuwlande was geweest.

'In de donkerste dagen van het joodse volk flakkerde er nog één kaars in Europa, één tekentje van hoop dat niet alle mensen verdorven waren, dat de joden niet helemaal alleen stonden in hun ellende,' dat was het verhaal dat de Israëlische auteur Tom Segev in zijn jeugd werd bijgebracht. Dat kaarsje was 'de dappere houding van het Nederlandse volk'.

Ook de Nederlanders koesterden dat beeld. Twintig jaar lang wisten ze elkaar en de buitenwereld op de een of andere manier aan te praten dat ze voor de vervolgde joden trouwe helpers waren geweest. Er moest een nieuwe generatie opgroeien voordat de barre waarheid werd erkend: van de Nederlandse joden is bijna 75 procent door de Duitsers vermoord, het hoogste percentage van West-, Midden- en Zuid-Europa met inbegrip van Duitsland.

Dit huiveringwekkende cijfer was nog maar het begin. Want hoe kon dat kille record worden verklaard? Het debat daarover is nog in volle gang en kreeg vorig jaar een nieuwe impuls met Bart van der Booms boek Wij weten niets van hun lot. Nederlanders hoeven zich niet schuldig te voelen over hun gedrag in de oorlog, betoogt hij daarin, want zij wisten niet dat de joden hun dood tegemoet gingen.

Of misschien hebben de Nederlanders toch reden om trots te zijn? Dat zou je kunnen opmaken uit een tweede Nederlands oorlogsrecord: naast het hoogste percentage vermoorde joden hebben wij ook het hoogste percentage Rechtvaardigen onder de volken. Van de bijna 25.000 tot nu toe erkende Rechtvaardigen uit 47 landen zijn bijna 5.300 Nederlander. In de jaren zeventig en tachtig maakten Nederlanders zelfs in absoluut aantal de grootste groep uit; sindsdien voeren Polen de lijst aan.

Relatief gesproken staat Nederland echter nog met stip op de eerste plaats. Van de 8 miljoen niet-joodse inwoners die Nederland in de oorlog telde, zijn er 5.300 als Rechtvaardige erkend, dat is 1 op de 1500. Van de 32 miljoen niet-joodse Polen zijn er 6.400 erkend, dat is 1 op de 5000. Relatief telt Nederland dus ruim drie keer zo veel Rechtvaardigen als Polen.

Nederlands dubbele toppositie op de ranglijst van slachtoffers én Rechtvaardigen lijkt te krankzinnig om waar te zijn. Hebben ze iets met elkaar te maken, die twee? Kan deze bizarre combinatie iets verduidelijken omtrent de Nederlandse houding tegenover de bezetter?

Dat deze vraag mij bezighoudt, is niet toevallig, want beide records werkten door bij ons thuis. Bijna de helft van mijn joodse familie van vaderskant overleefde de oorlog niet. Mijn niet-joodse moeder en haar familie hielpen onderduikers, wat resulteerde in drie erkenningen als Rechtvaardige. Mijn oom Hans en tante Doortje boden een reeks joodse kennissen, onder wie mijn vader, een tijdelijk toevluchtsoord. Tante Jopie regelde onderduik voor verscheidene joodse gezinnen, in haar eigen huis en elders, en verzorgde die tot het eind van de oorlog.

Niemand in de familie sprak erover, zodat me pas bij hun postume erkenning als Rechtvaardige duidelijk werd hoe heldhaftig mijn oom en tantes waren geweest. Of misschien drong het pas echt tot me door toen ik dit jaar hun namen gegraveerd zag staan in de Muur van Eer van Yad Vashem.

Mijn lang gekoesterd voornemen om het raadsel van Nederlands dubbele oorlogsrecord in Jeruzalem te gaan onderzoeken, kreeg een nieuwe impuls doordat ik het boek Wilhelmina, Sterker door strijd onder ogen kreeg. Hofhistoricus Cees Fasseur voert daarin ons Rechtvaardigenrecord op als bewijsstuk tegen de opvatting dat Nederlanders tekortschoten toen de joden werden vervolgd.

Hij doet dat via een curieuze hinkstapsprong waarbij koningin Wilhelmina figureert als inspirator van de hulp aan joden. Weliswaar sprak de koningin in haar Londense toespraken voor Radio Oranje nauwelijks over hun lot, maar minister-president Gerbrandy riep iedereen op de joden de helpende hand te bieden. Het lijdt geen twijfel, vervolgt Fasseur, dat hij dat deed met volle instemming van de koningin.

En dit door Wilhelmina gesouffleerd appel aan het Nederlandse volk was niet vergeefs, redeneert hij verder. Nederlanders stelden zich tegenover de jodenvervolging niet passiever op dan anderen. Dat blijkt uit ons hoge aantal Rechtvaardigen onder de volken.

Ook anderen hebben dat record aangegrepen om kritiek op Nederlands oorlogsverleden te pareren. Volgens Arthur Graaff, hoofdredacteur van website Nieuws-WO2, laat het hoge aantal Rechtvaardigen zelfs zien dat Nederlanders 'de grootste jodenredders' ter wereld zijn geweest.

Zijn ze geoorloofd, dit soort gevolgtrekkingen? En mag je ze maken zonder ook dat andere record in aanmerking te nemen? Twee weken voor ik naar Israël vertrok om die vragen voor te leggen aan de onderzoekers van Yad Vashem, was de Israëlische president Peres op bezoek in Nederland. Ook hij noemde ons hoge aantal Rechtvaardigen, maar hij roemde het niet. Zij hebben, zei hij in zijn toespraak tot de Eerste Kamer, 'de eer van Nederland gered.'

* * *

De eer redden... dat doet een voetballer van een hopeloos verliezend team door op de valreep nog een tegenpuntje te scoren. Peres was niet de eerste die bewondering en dankbaarheid jegens de Rechtvaardigen koppelde aan een gecamoufleerd verwijt. In 1956 deed Mordechai Shenhabi, een van de oprichters van Yad Vashem, hetzelfde: de daden van de afzonderlijke Rechtvaardigen 'bewijzen het feit dat ieder die wilde redden, dat zou kunnen hebben gedaan.'

In hun inleiding van Rechtvaardigen onder de Volkeren, het Nederlandse deel van het encyclopedische standaardwerk waarin de daden van de Rechtvaardigen worden gedocumenteerd, geven Bert Jan Flim en Jozeph Michman een soortgelijke hint. Niet alleen de geholpen joden maar het hele Nederlandse volk is de redders dank verschuldigd, schrijven zij. Jozeph Michman had persoonlijk alle reden om zich in die zin uit te laten. Hij was historicus en een invloedrijk man in de naoorlogse joodse gemeenschap van Nederland. Hij verloor het grootste deel van zijn familie in de oorlog maar wist zelf met zijn gezin te overleven, mede dankzij de hulp van moedige landgenoten. In 1957 emigreerde hij naar Israël en werd daar directeur van Yad Vashem.

Mijn eerste gesprekspartner in Jeruzalem is zijn zoon, Dan Michman, die in zijn vaders voetsporen trad, nu zelf een gelauwerd historicus is, en hoofd van het Internationaal Instituut voor Holocaustonderzoek van Yad Vashem. Hij zat dus met zijn neus bovenop de ontwikkeling van het instituut 'Rechtvaardigen onder de volken'.

'De term is ontleend aan Misjne Torah, de middeleeuwse rechtscode van Maimonides,' legt Michman uit. 'Hij duidde er niet-joden mee aan die zich aan de joodse basiswetten houden. In het moderne Hebreeuws is het een benaming geworden voor niet-joden die buitengewoon goed en hulpvaardig zijn tegenover joden.' De onderscheiding is voorbehouden aan niet-joden die tijdens de oorlog hun leven of vrijheid op het spel hebben gezet om joden te redden, zonder dat er winstbejag of ander eigenbelang in het geding was.

'De term 'Rechtvaardige' werd al tijdens de oorlog hier in Palestina gebruikt,' zegt Michman, 'vanuit de gedachte: hoe moeten we straks verder? We kunnen niet in een totaal donkere wereld leven. Die vraag speelde vooral bij de linkse stromingen binnen de zionistische beweging: hoe kun je in een socialistische toekomst geloven als iedereen de joden verlaten heeft?'

Aanvankelijk gingen de gedachten, heel joods, uit naar een boek over de redders. Maar nadat Eichmann gepakt was, in februari 1960, kwamen er allemaal brieven binnen van joden die geholpen waren door niet-joden en die zeiden: we moeten iets substantieels doen.

'In 1962 werden de eerste bomen geplant, maar de keuze bleek nog niet zo gemakkelijk. Met wie te beginnen? Oskar Schindler, toen nog niet zo bekend, stond boven aan de lijst. Hij was al in Israël, maar toen kwamen er twee overlevenden uit Krakau die zeiden: over m'n lijk, hij heeft dingen van onze familie ingepikt en gebruikt.' Uiteindelijk bleef hij in zijn hotel en kreeg geen officiële erkenning. Die kwam pas in 1993, het jaar waarin de film Schindler's List uitkwam.

'Zo werd duidelijk dat we het op een meer georganiseerde manier moesten aanpakken. De opdracht om namens de staat Israël Rechtvaardigen te erkennen, was in 1953 op het laatste moment aan de wet tot oprichting van Yad Vashem toegevoegd, maar er werd niet bij gezegd hoe dat gedaan moest worden. Hoe bewees je dat iemand de onderscheiding verdiende? Het belangrijkste was dat het verzoek werd ingediend door een overlevende die een betrouwbare getuigenis kon overleggen.

'Daarom werd er in 1963 een commissie ingesteld die onder leiding van een rechter uit het hooggerechtshof systematisch de aanvragen ging screenen. De eerste was Mosje Landau, die ook het Eichmannproces had voorgezeten.'

Alle aanvragen worden beoordeeld door een team van specialisten. Streng beoordeeld, want de onderscheiding verwierf door de jaren heen een bijna mythische status. 'Het is langzamerhand een soort Nobelprijs voor humaniteit geworden,' zegt Michman.

Hoeveel aanvragen de commissie bereiken, wordt niet bijgehouden, maar een van de teamleden vertelt me later dat misschien één op de twintig verzoeken het zo ver brengt. Daarna kan de commissie nog beslissen het verzoek af te wijzen.

Michmans vader zat jarenlang in die commissie. Uiteraard viel het hem dus op dat Nederlanders aanvankelijk de grootste groep Rechtvaardigen uitmaakten. Misschien heeft de prominente positie van zijn vader daarbij een rol gespeeld, denkt hij: 'In de eerste jaren na de oorlog vestigden veel Nederlandse joden zich in Israël. Zij waren op de hoogte van Yad Vashem en vertelden elkaar dat er een onderscheiding voor Rechtvaardigen bestond.'

Een andere mogelijke oorzaak is genoemd door Bert Jan Flim: Nederland heeft een uitstekend bevolkingsregister. Tijdens de oorlog konden de joodse inwoners daardoor gemakkelijk worden getraceerd - een van de oorzaken van het hoge aantal slachtoffers. Maar na de oorlog maakte diezelfde goede bevolkingsadministratie het gemakkelijker om je redders te traceren dan in bijvoorbeeld Polen.

* * *

Zo zijn er meer verschillen tussen landen te noemen die de ongelijke verdeling van het aantal Rechtvaardigen helpen verklaren. In België waren veel joden niet bij mensen thuis ondergedoken, maar bij - veelal katholieke - instellingen. Dat bemoeilijkte erkenning als Rechtvaardige, omdat die in principe aan individuen wordt toegekend. Franse joden vluchtten vaak naar de bergen, kwamen daar terecht bij de maquis en hadden dus evenmin specifieke redders om te bedanken.

Daar komt bij dat voor het erkennen van een Rechtvaardige een getuigenis nodig is. Het gaat dus meestal om geslaagde hulppogingen, waarbij de geredde de oorlog overleefde. Niet overal waren de kansen daarop even groot. In Berlijn bijvoorbeeld waren naar schatting zesduizend joden ondergedoken, van wie een aantal, met hun redders, om het leven kwam bij bombardementen.

Weer andere belemmeringen speelden in de vroegere oostbloklanden. 'Tijdens de koude oorlog kon je daar beter niet met Israël te maken hebben of een brief uit Israël krijgen,' zegt Dan Michman. 'In 1968 had je ook die antisemitische golf in Polen... het was niet zo'n grote eer om joden geholpen te hebben. En veel mensen wisten simpelweg niet dat er zoiets als Yad Vashem en een onderscheiding bestond. Pas toen het IJzeren Gordijn begon te scheuren en de emigratie naar Israël op gang kwam, kwamen er meer aanvragen uit die landen.'

Maar nog steeds is het aantal Rechtvaardigen uit bijvoorbeeld Rusland miniem, vergeleken bij de West-Europese aantallen: het zijn er nog geen tweehonderd. Komt dat misschien doordat weinig Russen joden hebben geholpen? Onwaarschijnlijk, leren de aantallen van twee andere landen. De Bulgaren wisten het overgrote deel van hun joodse landgenoten te redden maar moeten het stellen met twintig Rechtvaardigen. Ook in Albanië werden joden op grote schaal geholpen, het land telde na de oorlog méér joden dan ervoor, maar kan bogen op 69 Rechtvaardigen.

Al deze gegevens en overwegingen hebben één ding gemeen: ze ontkrachten de gedachte van onder anderen Fasseur dat het aantal Rechtvaardigen iets zou zeggen over het aantal mensen dat in een bepaald land daadwerkelijk hulp heeft geboden. 'Het aantal erkenningen heeft te maken met golven, met belangen en met uiteenlopende mogelijkheden,' zegt Dan Michman. 'Daarom kun je het niet benaderen als een klassement. Het is geen olympiade.'

Wel zou hij graag zien dat er verder onderzoek wordt gedaan aan de Rechtvaardigen-dossiers. Niet met het oog op een internationaal klassement, maar om meer te leren over achtergronden en veranderende condities per land. 'De basisgegevens zijn er, zeker van de laatste jaren, toen het werd gedigitaliseerd. Het is ook een kwestie van professionalisering, het begon allemaal heel geïmproviseerd.'

* * *

Een onopvallend gebouw achter op het Yad Vashem-terrein herbergt de bibliotheek en het archief, het grootste ter wereld over de sjoa. Ik klop er aan omdat ik wil weten of het soort onderzoek waar Michman van sprak al beschikbaar is. Zulk onderzoek zou ons bijvoorbeeld meer inzicht kunnen geven in de gevoelens van schuld en dankbaarheid over het oorlogsverleden die leven in bepaalde landen en periodes.

Ik word vriendelijk te woord gestaan door een oude dame die, zoals veel mensen die ik op Yad Vashem ontmoet, ook haar eigen oorlogsverhaal vertelt. 'Heb je onze tentoonstelling No child's play al bekeken? Daar moet je heen, je ziet er allerlei speelgoed, kleertjes, tekeningen en andere dingen van kinderen tijdens de sjoa. Er staat ook het beertje dat mijn vader me in Parijs meegaf en waarin zonder dat ik het wist de diamanten verborgen zaten die ons het leven zouden redden.'

Maar wat het doel van mijn komst betreft, moet ze me teleurstellen. Analytisch of vergelijkend onderzoek naar de dossiers van Rechtvaardigen is niet gedaan. Als ik wil weten waarom, dan moet ik aan de overkant zijn, bij de afdeling Rechtvaardigen, die zich bezighoudt met de beoordeling van de aanvragen.

Dat komt goed uit, want de volgende dag heb ik een afspraak met Irena Steinfeldt, het hoofd van die afdeling. Wat Dan Michman me op innemende wijze probeerde bij te brengen, formuleert zij messcherp: 'Ik ben een wetenschapper en ik heb genoeg voorbeelden gezien van valse statistische verbanden. Het aantal Rechtvaardigen dat per land is erkend, heeft geen statistische validiteit in termen van het percentage mensen dat grote risico's nam om joden te redden. Het zegt niets over de houding van een bepaalde bevolking. Het is immers geen representatieve steekproef.'

Ze duikt in een stapel paperassen en trekt er een enkel velletje uit: 'Wat we hebben, is een grafiek van het aantal erkenningen per jaar per land... ik zal er een fotokopie van laten maken.'

Ik besnuffel het A-viertje en zie dat de grafiek in 2001 ophoudt. En de cijfers van na die tijd, kan ik die ook ergens inzien?

Irena schudt gedecideerd het hoofd. 'Die hebben we alleen in Excel files per land, dat zijn 47 files en die zijn gereserveerd voor intern gebruik.' Nou ja, de file van Nederland wil ze me wel mailen. En vooruit, ik mag nog één ander land uitzoeken. Is ze bang dat ik anders allerlei rare statistische strapatsen ga uithalen? In ieder geval is Irena Steinfeldt duidelijk niet van plan haar kroonjuwelen te grabbel te gooien.

Die avond stuur ik haar een mailtje: doe Polen dan maar. Polen is Nederlands naaste 'concurrent' aan de top van de Rechtvaardigenlijst. Aanvragen konden Jeruzalem bereiken doordat het communistische bewind er minder rigide was dan elders. Ook het percentage joodse oorlogsslachtoffers is er hoog - nog hoger dan in Nederland. De helft van de zes miljoen woonde in Polen; van deze drie miljoen mensen werd negentig procent vermoord.

Net als in Nederland leidde deze combinatie van records tot een heftig debat, waarbij Polens hoge aantal Rechtvaardigen van alle kanten in de strijd werd geworpen. Zo verzette nazi-jager Simon Wiesenthal zich in zijn autobiografie tegen het beeld van de Pool als notoire antisemiet. 'Er staan meer Polen dan andere nationaliteiten op de erelijsten van Yad Vashem,' voerde hij daarbij aan.

Ook het andere kamp liet zich niet onbetuigd. 'Het goochelen met het aantal Rechtvaardigen is in Polen nog erger dan in Nederland,' zegt Dan Michman. 'Sommige Poolse historici halen met het aantal Rechtvaardigen allerlei mathematische acrobatiek uit om de medeplichtigheid van veel Polen aan de moord op de joden te verdoezelen. Tijdens het communistische bewind werd de mythe van de goede Pool gecultiveerd en ook het wetenschappelijk onderzoek ging daarin mee.'

Naast politieke waren er ook financiële redenen voor gegoochel rond de begeerde onderscheiding. Een tijdlang kon je als Rechtvaardige een toelage krijgen van een Amerikaanse joodse organisatie, zo'n vijftig dollar per maand. 'Voor arme mensen in het oostblok kan dat zeker een reden zijn geweest om Rechtvaardige te willen worden,' zegt Irena Steinfeldt.

Een van haar medewerksters vertelt dat ze vooral uit Polen en Oekraïne honderden aanvragen kreeg van mensen die voor zichzelf een erkenning als Rechtvaardige aanvroegen, naar zij vermoedt ook vanwege die financiële tegemoetkoming. Als de aanvraag eenmaal in behandeling was genomen, volgde dan een getuigenis uit joodse kring.

Ook een ander voorbeeld laat zien hoe het aantal Rechtvaardigen wordt aangegrepen om het nationale oorlogsblazoen op te poetsen. In Frankrijk, waar het Vichybewind eigenhandig de jodenvervolging ter hand nam, onthulde president Chirac in 2007 een plaquette in het Panthéon ter ere van de 2500 Rechtvaardigen die Frankrijk toen telde.

In de woorden van de president nam de figuur van de Rechtvaardige de proporties aan van een verlosser - van degene die alles goed zal maken: 'Dankzij u kunnen wij Frankrijk en onze geschiedenis recht in de ogen kijken. Ja, wij kunnen trots zijn op onze geschiedenis. Ja, wij kunnen trots zijn Fransen te zijn!'

* * *

Of had Chirac toch gelijk? In Frankrijk kwam 25 procent van de joden om het leven, in Nederland het drievoudige. Wie heeft er dan reden tot trots? Dat is de vraag die ik bij Yad Vashem wilde onderzoeken. Zegt de hoogte van ons aantal Rechtvaardigen iets over het gedrag van Nederlanders in de oorlog? Is er een samenhang met dat andere, trieste record?

De uitspraken van de Yad Vashem-historici lijken iedere gedachte aan zo'n samenhang naar het rijk der fabelen te verwijzen. De ranglijst van Rechtvaardigen per land hangt van zoveel onzekerheden aan elkaar dat ze als vergelijkingsmaatstaf waardeloos is.

Toch ben ik bij mijn onderzoek gestuit op een serie uitspraken die deze harde conclusie nuanceren. Het gaat daarbij niet om een rechtstreeks verband tussen de twee records, maar eerder om een gemeenschappelijke oorzakelijke factor die beide records in de hand kan hebben gewerkt. Die factor is het naar West-Europese maatstaven fanatieke en rücksichtslose karakter van het naziregime in Nederland.

De risico's van jodenhulp waren niet in alle bezette landen even groot. In Oost-Europa werden helpers van joden als ze werden betrapt vaak zonder meer vermoord, in veel gevallen met hun familie. In Nederland gebeurde dat meestal niet, maar wie werd gepakt voor jodenhulp moest er zwaarder boeten dan in omringende landen. Tientallen werden doodgeschoten, vaak na verraad, vele tientallen gemarteld en naar concentratiekampen gestuurd. Een aantal kwam daar om het leven; Pieter Kleibroek uit Warmenhuizen was een van hen.

In hun genoemde inleiding schrijven Jozeph Michman en Bert Jan Flim dat mede door die relatief hoge risico's nauwe relaties tussen redders en beschermelingen kunnen zijn gegroeid, die na de oorlog werden voortgezet. Diepe dankbaarheidsgevoelens kunnen voor Nederlandse geredden dus een extra motivatie zijn geweest om hun weldoeners te eren, wat kan hebben bijgedragen aan dat hoge aantal Rechtvaardigen.

En het zijn niet alleen de geredde joden en hun nakomelingen die van deze dankbaarheidsgevoelens getuigen. Ik ken in Nederland verschillende gevallen waarbij het de kinderen van de redders, niet van de geredden, waren die het initiatief namen voor ekenning als Rechtvaardige. Zij hadden het gevoel dat hun ouders iets heel bijzonders hadden gedaan en daarvoor moesten worden geëerd. Gebeurt dat in Nederland vaker dan in andere landen? Dat is een van die vragen die door toekomstig onderzoek misschien kunnen worden beantwoord.

In een NIW-interview met Elma Verhey wees de Nederlands-Israëlische onderzoekster Chaya Brasz in 1994 ook al op het belang van dankbaarheids- en schuldgevoelens bij het voordragen van Rechtvaardigen. Zo'n aanvraag heeft volgens haar vaak meer te maken met onverwerkte gevoelens van de overlevenden - met de 'ongelijkheid waar veel mensen mee blijven zitten' - dan met de vraag of de betrokkene objectief gesproken voor de onderscheiding in aanmerking komt.

Was dit effect in Nederland, met zijn gering aantal overlevenden, sterker dan elders? In hetzelfde artikel citeert Verhey Mordechai Paldiël, voorganger van Irena Steinfeldt als hoofd van de afdeling Rechtvaardigen. Hij vermoedt dat het hoge aantal Nederlandse - en Poolse - Rechtvaardigen voortkomt uit het gevoel van overlevende joden in die landen dat ze 'tot de absolute uitzonderingen behoren' omdat de meesten van hun familieleden zijn vermoord.

Irena Steinfeldt beaamt Paldiëls redenering: 'Door de enorme omvang van de moord op de Nederlandse joden vormen degenen die overbleven een kleine, hechte gemeenschap. Als ik tegenover een Nederlandse collega over die en die begin, zegt ze meteen: Oh, zijn oma was de tante van de buren van mijn moeder. In die kleine gemeenschap kon het bestaan van een Rechtvaardige onder de volken onderscheiding zich snel verbreiden, maar het feit dat zo weinigen waren overgebleven kan ook de appreciatie jegens de redders hebben vergroot.'

Ab Caransa, die de lotgevallen van de Amsterdamse joden boekstaafde, trekt deze gedachtegang nog verder door: Nederland heeft dat hoge aantal Rechtvaardigen 'niet omdat de Nederlandse bevolking zo vreselijk goed is geweest in de periode 1933-1945, maar omdat het tegendeel waar is. En als je maar heel weinig vrienden hebt, tel je je zegeningen en ben je zuinig op die weinigen die wel iets gedaan hebben.'

Zo vult Caransa de mogelijke gemeenschappelijke oorzaak van beide records - het fanatieke Duitse regime in Nederland - aan met een tweede factor: de Nederlanders waren niet 'goed' in de oorlog. Dat droeg bij aan het hoge percentage joodse slachtoffers, waardoor de overlevenden extra gemotiveerd werden om hun redders als Rechtvaardige voor te dragen.

* * *

'Wie één leven redt, redt een heel universum'. Dat is de talmoedische wijsheid waarmee de Rechtvaardigen worden geëerd op het certificaat dat zij ontvangen. Aanvankelijk gold er een drie-klassensysteem, maar in 1981 werd besloten dat er voortaan maar één vorm van erkenning zou zijn. Of het nu ging om een daad van een paar uur of van jaren, om het redden van één of van honderden mensen, dat maakte niet uit. Heiligheid is een digitale kwestie - je bent het of je bent het niet. Je kunt niet een beetje meer of minder heilig zijn.

'Dat geldt voor het begrip 'Rechtvaardige' als commemoratief concept,' zegt Dan Michman. 'Maar als je wilt begrijpen wat er écht aan de hand is geweest, schiet zo'n streng dualisme tekort. Mensen worden individueel erkend, maar in werkelijkheid werkte het niet zo: er waren netwerken. Bij het erkennen als Rechtvaardige komen mensen in aanmerking die binnen zo'n netwerk verschillende bijdragen hebben geleverd - ze staan niet allen op hetzelfde niveau.

'Een groot deel van het onderzoek naar Rechtvaardigen gaat over altruïsme en humaniteit, maar je hebt antisemieten die joden hebben geholpen! Katholieke antisemieten hebben joden gered omdat de pastoor het zei. Een dorp verder, met een andere pastoor, had je brave burgers die niets deden.'

'De definitie van 'Rechtvaardige' laat velen buiten schot omdat ze moreel is, niet wetenschappelijk,' zegt Havi Dreifuss, die aan Michmans instituut het onderzoek naar Polen coördineert. 'Als historici stellen we andere vragen. Mensen veranderen mettertijd, of deden goede én slechte dingen. 'Rechtvaardige' is te zwartwit.

'Het succes van dat predicaat en het ontzag dat het heeft verworven, heeft de manier waarop we spreken over het redden van joden en de schade die hen is toegebracht, verstoord. We moeten af van dat morele kader en gewoon proberen te beschrijven wat mensen deden en waarom. Anders krijg je nooit zicht op de complexe werkelijkheid van die tijd.'

Een opmerkelijke illustratie van die complexiteit wordt gegeven in een door Yad Vashem uitgegeven boekje van de Pools-Canadese historicus Jan Grabowski. Hij wijst erop dat Poolse joden betaalde hulp beschouwden als 'een normaal aspect van leven en dood in de oorlog'. Dat anderen bereid waren tegen betaling hun leven op het spel te zetten, was essentieel voor hun overlevingskansen. Joden helpen was een markt en de prijs was hoog omdat de risico's hoog waren. Grabowski citeert Jitschak Cukierman, een leider van het joodse verzet in Polen: 'Het ging er niet om of de helpers financieel profiteerden. Het ging erom of ze de overeenkomst nakwamen.'

Nooit zou zo'n betaalde helper aanspraak kunnen maken op een onderscheiding als Rechtvaardige: winstbejag is uit den boze. Maar veel Poolse joden hebben aan zulke betaalde helpers hun leven te danken.

* * *

Ook aan het andere uiterste van het morele spectrum is een verhaal te vinden van hulp aan joden die niet resulteerde in opname in het keurkorps. Aan de Avenue der Rechtvaardigen, de 'hoofdstraat' van Yad Vashem, herinnert een boom aan de evacuatie, in oktober 1943, van bijna de hele joodse bevolking van Denemarken. Het Deense verzet verzocht Yad Vashem deze unieke actie niet te honoreren met individuele erkenningen als Rechtvaardige. Het was een vanzelfsprekende daad van gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsbesef geweest.

Vandaar dat het land waar de meeste joden overleefden een miniem aantal Rechtvaardigen telt. Als het op het oorlogsverleden aankomt, is Denemarken het tegenbeeld van Nederland. Bij ons 75 procent omgekomen joden en meer dan vijfduizend Rechtvaardigen. Bij de Denen twee procent omgekomen joden en 22 Rechtvaardigen.

In Denemarken weigerde de politie joden op te halen, ging de kustwacht in staking en was nauwelijks verraad. De omstandigheden waren er gunstiger dan in Nederland: de onderdrukking was er veel minder sterk en het neutrale Zweden was vlakbij.

Maar mijn gesprekspartners in Yad Vashem wijzen ook op een ander verschil tussen de twee landen - een verschil dat met de omstandigheden weinig te maken heeft. In Nederland slaagden overlevende joden er maar zelden in de spullen terug te krijgen die ze hadden achtergelaten of bij buren en kennissen in bewaring gegeven. 'De dag nadat de joden waren weggehaald, kwamen in menig geval de mensen kijken wat ze uit de woningen konden nemen,' zegt Dan Michman.

In Denemarken werden de huizen en het huisraad van joodse medeburgers netjes bewaard tot het eind van de oorlog. 'Ik hoorde dat buren in Denemarken soms hun tuinen hadden bijgehouden en de plantjes water gegeven,' zegt Irena Steinfeldt. 'Dat gebeurde in Nederland voor zover we weten niet.'

Zoals ik aan het begin van dit verhaal opmerkte: alles aan de oorlog, aan de sjoa en aan Yad Vashem is groot. Ook een onderscheiding als Rechtvaardige onder de volken krijg je voor grote daden. Maar kleine daden kunnen minstens zo veelzeggend zijn. Als Ab Caransa gelijk heeft met zijn stelling dat de Nederlanders tekortschoten in de oorlog, blijkt dat misschien eerder uit zo'n kleine observatie over het gedrag van de buren dan uit het aantal onderscheidingen voor helden.

Of zullen die twee ooit samengaan? Aan het eind van ons gesprek, als we het hebben over de toekomst van Yad Vashem, vertelt Irena Steinfeldt dat nieuwe aanvragen onverminderd blijven toestromen. Na de kleinkinderen nemen achterkleinkinderen nu vaak het initiatief. En de daden waarvoor erkenning als Rechtvaardige wordt gevraagd, worden er gemiddeld niet groter op.

Een diepe zucht, en ze vervolgt: 'We kregen net een brief van een joodse vrouw die erkenning aanvroeg voor een man die in Duitsland spullen voor haar familie in bewaring had genomen. Na de oorlog gaf hij ze terug, hij had ze niet gestolen... kon hij alstublieft Rechtvaardige worden?'

 

Terug naar overzicht met artikelen