PARADIJSELIJK EN GRIMMIG
Portret van de Henck Arronstraat in Paramaribo

 

[HP/De Tijd, juni 2023
PDF:HP De Tijd juni 2023 Suriname]

 

PARADIJSELIJK EN GRIMMIG

‘Meneer!’ klinkt het achter me. ‘Waar moet u naar toe?’ Een diepzwarte oude vrouw kijkt me een beetje verontrust aan. Het is zes uur ’s middags in de Henck Arronstraat in Paramaribo; over een half uur zal het donker zijn. En dan hoort een oude bakra (witte man) zich niet te voet door de stad te bewegen. Veel te gevaarlijk!

Bij eerdere bezoeken aan Suriname werd het me keer op keer ingeprent: nóóit na zonsondergang de straat op. Maar de lokroep van de prachtige lanen in de binnenstad kan ik niet weerstaan, zeker in de zwoele valavond. Beetje slenteren langs de houten koloniale gevels. De nachtwakers toeknikken die in super-manspread uitgezakt op een ouwe stoel hangen. ‘Hey man, hoe gaat het?’ roept er een. ‘Gaat goed,’ antwoordt hij zelf maar vast, en als ik hem al tien meter voorbij ben: ‘Of kon beter?’

In weerwil van alle waarschuwingen roept het een gevoel van huiselijkheid bij me op. Misschien doordat het oude stadshart op een soort openluchtherberg begint te lijken. De roodgeverfde stoepen, opgetrokken uit baksteen die ooit als ballast de kolonie bereikte, zijn ideaal als slaapplek voor daklozen. Het aantal mensen dat zich er gekromd te ruste legt op een stuk plastic of karton is groter dan ooit. Voor ’t eerst zie ik er ook vrouwen bij.

Paramaribo is paradijselijk... en grimmig. Behalve zwervers en junks lijdt ook de middenklasse onder de economische chaos waarin president Bouterse het land drie jaar geleden achterliet. De enorme prijsstijgingen leidden tot een sterke toename van criminaliteit en tot het protest en de plunderingen van 17 februari.

Nooit was ik bij eerdere bezoeken bang voor de plukjes rondhangende jongens in de nachtelijke stad. Ik had geleerd me voort te bewegen als volleerd wakaman, zo’n door de wol geverfde straatfiguur met over-relaxede happy-go-lucky pas, zwaaiende armen en alerte blik. Een soort rechtopstaande zwembadpas, maar dan in de laagste versnelling. Met als boodschap: ik hóór hier, bij mij valt niks te halen!

Maar nu durf ik daar niet meer op te vertrouwen. Laat op de avond blijf ik binnen, achter de dievenijzers, het prikkeldraad en de dubbele hangsloten waarmee mijn onderkomen in de Stoelmanstraat, een zijstraat van de Henck Arronstraat, is gebarricadeerd, zoals alle huizen in de stad.

* * *

Slecht. Zo gaat het in Suriname. Nooit anders gehoord, sinds ik het land voor het eerst bezocht in 1969. Pinaren, afkalvende voorzieningen, inflatie, corruptieaffaires... de kapotte grammofoonplaat krast maar voort. En nu is het zo ver gekomen dat ‘slecht’ niet meer volstaat. ‘Het was altijd slecht, gewoon slecht. Nu is het op z’n slechtst,’ zegt een Nederlandse ondernemer. Iedere taxichauffeur begint er ongevraagd over zodra je instapt: ‘Het is slecht, slécht, nu echt slechter dan ooit.’ Een winkelier: ‘Nu is het echt ECHT slecht.’ Onder druk van het IMF heeft de regering-Santokhi, die in 2020 de failliete boedel van Bouterse overnam, de overheidssubsidies op energie en brandstof afgebouwd. Kranten publiceren lijstjes met overzichten van de prijsstijgingen. De prijs van brood ging in de loop van 2022 met driekwart omhoog.

‘Feestjes, avondjes, alles wat leuk is en geld kost, wordt georganiseerd aan het eind van de maand, als er is gestort,’ zegt Ank Kuipers, een Nederlandse journaliste die Suriname als geen ander kent. ‘De situatie is volgens velen nog nooit zo erg geweest en zeker nooit zo onplezierig,’ schrijft een lezer in dagblad De West op 22 april. Een andere lezer, dezelfde dag: ‘We bakken het helemaal verkeerd in dit land en raken door tal van gestuntel steeds verder in de knel.’

De West is de oudste krant van Suriname. Er zijn nog drie andere dagbladen, een respectabel aantal voor een land met 600.000 inwoners. Om goed bij te blijven koop ik ze alle vier. De krantenverkoper op de hoek van de Henck Arronstraat en de Stoelmanstraat herkent me al uit de verte als ik na jaren weer eens kom opdagen en komt me breed lachend met al zijn weinige tanden bloot tegemoet, ik ben waarschijnlijk zijn beste klant ooit. Al vijfentwintig jaar staat hij hier midden op de rijweg en trotseert zwaaiend met zijn kranten de verkeersstroom.

Makkelijk is het niet. Iedere ochtend staat hij om vier uur op om zijn kranten op te halen. En hij loopt ook nog een beetje mank, hoe komt dat? ‘Als jongen had ik veel honger en heb toen rommels gegeten. Ook weggegooid brood, met mieren.’ Hij heeft pijn, wijst hij, ‘bij mijn knieën, mijn rug, mijn zitplaats. Als ik moet zitten, kan ik niet zitten.’

Ook de bedelaar schuin aan de overkant loopt moeilijk, ten gevolge van epilepsie en een beroerte. Slapen doet hij onder een balkon verderop. ‘Bij die zware stortbui laatst heb ik in de regen geslapen. Driehonderd srd helemaal doorweekt en onbruikbaar!’ Een srd is een Surinaamse dollar, je krijgt er op dit moment zo’n veertig voor een euro.

Hij onderbreekt, er staat een auto voor het stoplicht. Wankelt ernaartoe: ‘Hoe gaat met u? En hoe gaat met uw vrouw?’ Een arm uit het autoraam steekt hem een muntje toe. De meeste automobilisten voor het rode licht doen dat, heb ik bij vorige bezoeken gezien, want ook hij staat hier al een kwart eeuw lang. Daarnaast krijgt hij vanwege zijn fysieke beperkingen een uitkering van 1750 srd per maand, die vanwege de prijsstijgingen tijdelijk wordt aangevuld tot 3500 srd, negentig euro. Het geld, uitgekeerd door de SPSB, de Surinaamse Postspaarbank, haalt hij op met behulp van een speciale pinpas. Het is een schijntje, gezien de duurte van alles, maar ook een aanwijzing dat basale overheidsvoorzieningen functioneren en dat Suriname geen failed state is, zoals minister Blok in 2018 beweerde.

Eigenlijk is dat een wonder, want Suriname is wél verworden tot een regelrechte narcostaat. De drugshandel heeft alle bovengrondse instellingen gepenetreerd, constateerde Le Monde dit jaar, met ex-president Bouterse en de huidige vicepresident Brunswijk als spinnen in het web.

Bijna nergens in het Caribisch gebied heeft de bevolking minder vertrouwen in de onkreukbaarheid van politici, parlementariërs, politieke partijen, ambtenaren en politie dan in Suriname, bleek dit jaar uit een peiling van het World Justice Project. 63 Procent gelooft dat leden van De Nationale Assemblée corrupt zijn. Alleen Haïti doet het nog slechter, met 68 procent.

Ook de SPSB, die maandelijks de bedelaar op de hoek zijn uitkering overmaakt, bleef niet buiten verdenking. Ex-directeur Ginmardo Kromosoeto zit voor de tweede keer in de gevangenis vanwege zijn betrokkenheid bij een omvangrijk bankschandaal.

* * *

Een casinostaat, zo zou je Suriname ook kunnen noemen. Hedendaags Suriname dan. In 1969 telde het land twee legale casino’s: een in het fameuze Torarica hotel en een in het Palace Hotel aan het Oranjeplein, nu Onafhankelijkheidsplein. Tegenwoordig zijn het er tientallen, favoriet voor het witwassen van drugs- en goudgeld.

PRINCESS CASINO schittert je in giga neonletters tegemoet in het verlengde van de Stoelmanstraat. De geschiedenis van deze plek zegt veel over de Werdegang van Suriname. Begin negentiende eeuw was hier de eerste katholieke schuilkerk van het land. Daarna werd het een theater, vervolgens een kerk van de pinkstergemeente en nu het grootste casino van de stad.

Loop je door de Henck Arronstraat naar het regeringscentrum rond het Onafhankelijkheidsplein, dan kunnen andere blijken van de casino-economie je niet ontgaan. Twee wedkantoren van de firma Suribet; in heel Suriname zijn het er vele tientallen. Twee cambio’s, wisselkantoren, waar ze vanwege de hyperinflatie – sinds 2020 meer dan vijftig procent per jaar – de srd-biljetten niet meer met de hand tellen maar met een machientje. November vorig jaar kreeg je dertig srd’s voor een euro, nu al veertig. De dikke stapels worden je toegeschoven met een elastiekje eromheen.

De wandeling door de Arronstraat is een van mijn geliefde loopjes. De straat wordt overwelfd door majestueuze mahoniebomen, enorme leefwerelden op zich, met allerhande aangroeisels in grote hangende kluwens. Aan de onderkant lopen de stammen uit in gigantische wortelstelsels, half bovengronds, die hun weg zoeken door gebarsten en weggedrukte stukken plaveisel en tussen hun plooien eeuwenoud vuilnis hebben opgenomen en koesteren voor het nageslacht.

Wel worden er steeds meer gekapt om plaats te maken voor parkeerruimte. Een van de raadsels van Suriname: alles wordt duurder en de benzineprijzen nog ’t meest, maar het aantal auto’s overtreft het aantal inwoners en blijft onverstoorbaar groeien. Niet alleen ouwe bakra’s wekken verbazing als ze zich te voet voortbewegen – ook wie om de hoek een portie rijst met kip gaat halen, stapt in de auto. Letterlijk: veel restaurants, cambio’s en andere voorzieningen functioneren volgens het drive-through principe. De autoverslaving is een van de redenen van de obesitas-epidemie die het land teistert. En van de honderd verkeersdoden die ieder jaar vallen, naar verhouding vier keer zo veel als in Nederland.

De Henck Arronstraat is de voornaamste straat van het land. Je vindt er ongeveer alles wat in Suriname van belang is. Het eerste deel bij de Nieuwe Oranjetuin, de totaal overwoekerde oudste begraafplaats van de stad, toont het vertrouwde beeld van afbladderende gevels, stapels rotzooi en een met gebroken tegels bezaaide aarden parkeerstrook met modderige plassen bij wijze van trottoir. Heel Paramaribo is één verzameling struikelstenen, letterlijk. Waaraan herinneren ze, deze Surinaamse Stolpersteine, welke pijnlijke wond wordt hier opengehouden? Het heden! Het onvermogen, de ontoereikendheid, datgene wat maar niet veranderen wil, sinds tien, twintig, vijftig jaar.

Maar naarmate je vordert richting Onafhankelijkheidsplein wordt het chiquer. De gevels van regeringsgebouwen en andere instanties zitten goed in de verf en doen recht aan de status van de unieke houten binnenstad als Unesco Werelderfgoed.

De Henck Arronstraat draagt nog maar kort die naam. Eeuwenlang was het de Gravenstraat, genoemd naar Lord Francis Willoughby, count of Parham en gouverneur van de Britse bezittingen in West-Indië. Midden zeventiende eeuw waren de Britten de eerste kolonisators van het land, tot het in 1667 veroverd werd door de Zeeuwen. Willoughby liet aan het exercitieterrein, voorloper van het Oranjeplein, zijn residentie bouwen, die later werd uitgebreid tot paleis van de Nederlandse gouverneur en nu van de Surinaamse president.

In 2003 werd de straat hernoemd naar Henck Arron, de leider van de NPS (Nationale Partij Suriname), de volkspartij van creolen, zwarte Surinamers uit de stad. Arron drukte in 1975, vanuit Nederland krachtig aangemoedigd door premier Den Uyl en minister Jan Pronk, de premature onafhankelijkheid door die het land in een diepe crisis stortte.

* * *

Het is onmogelijk in Paramaribo een beetje voort te slenteren met een blocnootje in je hand zonder voortdurende aanspraak. De portier van een parkeerplaats roept me al uit de verte toe: ‘Hier in Suriname zijn het strijdigheden, die kunnen niet bij elkaar komen! En niemand helpt ons!’ Natuurlijk doelt hij op de Grote Drie: Bouterse, Santokhi en Brunswijk. ‘We moeten Suriname opblazen en een nieuwe staat maken, terug naar Nederland,’ vervolgt hij. ‘Arron en die creolen hebben de onafhankelijkheid veel te vroeg doorgedrukt . Ze hadden naar Lachmon moeten luisteren (de leider van de Hindostaanse VHP, die liever uitstel had gezien). Creolen zijn emotioneel, Hindostanen denken verder.’ Hij weet waar hij het over heeft want hij is zelf diepzwart.

Self Reliance heet het bedrijf van de parkeerplaats, een verzekeringsmaatschappij. Wat een openhartigheid voor een verzekeraar, wil ik opmerken, maar ik word overstemd door een aanzwellend sirenegeloei. Twee motoragenten dwingen met geheven rechterarm alle verkeer opzij en maken de weg vrij. Daarna raast een kerstboom voorbij van vier, vijf zwarte wagens met felgekleurde knipperlichten aan alle kanten. De president!

Er is veel kritiek op Santokhi. Hij benoemde familie en vrienden op sleutelposities en zou volgens sommigen even corrupt zijn als zijn voorgangers en vicepresident Brunswijk. En dan ook nog dit machtsvertoon! Maar mijn zegsman deelt niet in deze scepsis. ‘Die man moet vrezen voor zijn leven! Hij wil iets doen maar zijn hand zit vast. Hij moet ja-knikken, toch? Anders laten ze hem vallen.’

Even verderop passeer ik een vertrouwd adres: Chun Yi, een van de vele Chinese winkels waar je alle basisbehoeften kunt krijgen. Van alles wat er in vijftig jaar níét veranderd is aan de Gravenstraat/Arronstraat spannen deze winkels wel de kroon. Interieur: een donker hol met ruwhouten schappen, kratten op de vloer en voorin een kassa waarachter een nurkse man of vrouw die nauwelijks Nederlands of Engels spreekt. Een rondscharrelend kind, een oude opa hangend in een stoel, starend naar een Chinese krant, tegenwoordig naar een schermpje.

En dan het assortiment. Dat berust nog steeds op dezelfde selectiecriteria: het moet goedkoop, lang houdbaar en ongezond zijn. Brood: kleffe puntjes die zodra je ze in je mond steekt in stopverf veranderen. Gezonde groenten, fruit? Bij uitzondering. Wel de ronde blikjes mierzoete ‘gecondenseerde melk’ uit Friesland die ze hier een halve eeuw geleden ook al verkochten.

Sommige Chinese winkels kun je niet naar binnen, ze zijn gebarricadeerd met een hekwerk, waardoorheen je je bestelling roept. Overbodig is dat niet. Schuin tegenover Chun Yi is een Shell servicestation op de plek waar vroeger een Chinese horlogemaker zat. In het appartement daarboven verbleef ooit mijn neef Frank, die terugkomend van een uitstapje moest vernemen dat zijn benedenbuurman bungelend aan een touw was aangetroffen . Opgeknoopt door inbrekers die de winkel hadden leeggeroofd. De politie gaf de schuld aan de usual suspects, boeven uit buurland Guyana.

Goede daden deden de Guyanezen ook. Weer even verder lopen, oversteken en daar is hun ambassade. ‘Daar hadden ze een douche voor daklozen,’ vertelt Ank Kuipers, die me op een van mijn wandelingen vergezelt. ‘Maar nu niet meer, waarschijnlijk werd de waterrekening te hoog met zoveel daklozen.’

Ze wijst op een gebouw aan de overkant. ‘Daar zit het bureau Vuurwapenvergunningen. Het is er nu superdruk. Sinds de rellen van februari wil iedereen een vuurwapen.’

* * *

Gelukkig is het niet alleen treurnis aan de Arronstraat. Vanaf hier krijgen zorg, hoop en onderwijs de overhand Eerst het imposante koloniale gebouwencomplex van ’s Lands Hospitaal, het oudste ziekenhuis van Suriname, en het ministerie van Volksgezondheid. Een aantal jaren geleden is het ministerie helemaal opgeknapt, maar het is dweilen met de kraan open, zegt Ank Kuipers: het bladdert af waar je bij staat. Onderhoud is altijd een probleem in Suriname: het is een veeleisende opgave in het tropische klimaat, maar het is duur en heeft vaak weinig prioriteit in een land waar de korte termijn al genoeg hoofdbrekens kost.

Schuin tegenover ’s Lands staat een prachtig kerkje, de Noorderstadskerk van de Evangelische Broedergemeente (EBG), het grootste protestantse kerkgenootschap, met bijbehorende basisschool. Het is het eerste van een lint van kerkelijke scholen, internaten, bejaardenhuizen en andere instanties. Hindoe- en mosliminstellingen vind je hier niet. Toen die zich gingen organiseren, hadden de twee grootste christelijke kerken de percelen aan de Gravenstraat al verdeeld: aan de ene kant vooral de EBG, aan de andere de katholieken.

Wie het wel tot de Gravenstraat wisten te schoppen, waren de joden. De Portugees-Israëlitische synagoge Zedek Ve Shalom (Vrede en Gerechtigheid) uit 1736 is een van de oudste gebouwen van het land. Begin jaren vijftig werd dr. Jaap Meijer hier aangesteld als godsdienstonderwijzer, maar fungeerde in feite als rabbijn ’van 500 moeilijke Jidden’, zoals hij schreef aan zijn vriend Jacques Presser. Zijn zoon Ischa schreef een boek over zijn spannende jongensjaren in Paramaribo, Een rabbijn in de tropen.

Van die 500 waren er in 1995 niet genoeg meer over om minjan te maken, het tiental volwassen joodse mannen dat nodig is voor een godsdienstoefening. De Portugees-joodse gemeente trok in bij de Hoogduitse en de synagoge doet sindsdien dienst als computercentrum.

Van oudsher was de Gravenstraat de onderwijsstraat bij uitstek. Wie hier op school had gezeten, kon het ver brengen. Er was zelfs een MULO, lange tijd de hoogste onderwijsinstelling in het land. Ook nu nog domineren scholieren in hun lichtblauwe of groen-wit geblokte schooluniformen rond lunchtijd het straatbeeld.

De trots aan de katholieke kant van de straat is de schitterende Sint Petrus- en Pauluskathedraal, die eind negentiende eeuw helemaal uit Surinaams cederhout werd opgetrokken, zonder dat er één metalen spijker aan te pas kwam. Het is het grootste houten kerkgebouw ter wereld. Of in ieder geval van het westelijk halfrond. Of zeker van Zuid-Amerika. In Georgetown, de hoofdstad van Guyana, beweren ze ook de grootste te hebben, maar dat is een trucje: ze hebben daar de consistorie en de woning van de vicaris ook meegerekend, ja, dan kom je makkelijk groter uit!

Even voorbij de kathedraal ontmoet ik in het bisschopshuis pater Esteban Kross, vicaris-generaal van het bisdom en een onverschrokken waarnemer van de politieke ontwikkelingen. Bij een vorig bezoek hoorde ik hem in de kathedraal nauwelijks verhuld van leer trekken tegen de regering-Bouterse. Verwijzend naar de schoonmaakactie van Jezus in de tempel hekelde hij de enorm toegenomen corruptie en de ongebreidelde kwikvervuiling in het binnenland door de illegale goudwinning.

En nu? ‘Voor veel Surinamers zijn de decembermoorden van 1982 niet eens het grootste bezwaar tegen Bouterse,’ zegt hij. ‘Dat is alweer zo lang geleden. Wat telt, is vooral zijn economisch beleid. Veel mensen gaven hem the benefit of the doubt, maar uiteindelijk bleek dat hij veel te veel had beloofd maar er niks van gebrouwen had.’ Zoals zo vaak gebeurde in de Surinaamse politiek.

Veel mensen die ik sprak, maken Santokhi hetzelfde verwijt. Veel mooie beloftes, maar in plaats daarvan een keihard bezuinigingsbeleid omdat het IMF anders niet over de brug komt met een nieuwe lening. Op wie kun je dan nog wél vertrouwen? ‘Ik weet het niet meer, volgende keer ga ik niet meer stemmen,’ heb ik nu al een aantal keren gehoord.

‘Ja,’ zegt Kross. ‘Er groeit nu een soort moedeloosheid en cynisme.’ Het leidt tot steeds meer stakingsacties; terwijl we zitten te praten trekt onder ons in de Arronstraat een demonstratie van stakende leerkrachten voorbij.

Maar zal het daarbij blijven? Kross houdt zijn hart vast. ‘Met Santokhi en Brunswijk hebben we nu in feite twee regeringen die elkaar in alle openbaarheid tegenwerken. Iedereen weet: het is een heel hatelijke relatie geworden tussen die twee. Brunswijk heeft aangekondigd dat hij de nieuwe president wil worden. Hij heeft family & friends gezet op posities waarvoor ze absoluut niet gekwalificeerd zijn.Terwijl Santokhi als ministers, ambassadeurs en bij staatsbedrijven allemaal Hindostanen heeft aangesteld. Bouterse benoemde heel bewust toppers uit verschillende bevolkingsgroepen, maar nu is de etnische factor terug. Dat is beangstigend.’

* * *

Wandelen door de Henck Arronstraat betekent vooral: je verbazen over hoe weinig er sinds de vorige keer is veranderd. De nieuwe straatnaam lijkt nog de meest ingrijpende vernieuwing. Wat bleef, of verergerde, is de stagnatie en het gevoel van uitzichtloosheid. Zeggen dat er nooit wat verandert en dat het nooit wat wordt met Suriname, is op zich een gemeenplaats geworden.

Wat ook beklijft, en steeds weer trekt: de hartverwarmende dorpsigheid. Na twee weken kan ik niet door de Arronstraat lopen zonder dat er om de haverklap wordt getoeterd, waarna een wuivende hand uit een autoraam verschijnt om me als oude vriend te groeten.

Natuurlijk ben ik niet de enige die heen en weer wordt geslingerd tussen deze tegenstrijdige gevoelens. In zijn boek Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle (2009) heeft Anil Ramdas het treffend onder woorden gebracht. Ik zou Paramaribo kunnen zien, schreef hij, als een lieflijk dorp met aandoenlijke koloniale architectuur en eenvoudige, aardige mensen. Net als ik betrapte hij zich er op dat hij, als hij het over Suriname had, vaak woorden als ‘aandoenlijk’ en ‘ontroerend’ gebruikte. En net als ik schaamde hij zich daar een beetje voor.

Want er is, vervolgde hij, ook een ‘harde, moeilijk aanvaardbare waarheid: de stad was stil komen te staan.’ Hij weigerde zich neer te leggen bij het idee ‘dat dit alles was, het hoogst haalbare van dit volk in deze stad.’

 

Terug naar overzicht met artikelen